3.1In overweging 2. van het tussenvonnis van 15 maart 2017 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de feiten die voor de beoordeling van dit hoger beroep relevant zijn.
De Stichting verhuurt naast reguliere woningen ook een aantal chalets op woonwagenlocaties. Een van die locaties is gelegen aan de straten [straat 1] en [straat 2] te [plaats] .
De Stichting heeft in het verleden de woning aan het adres [straat 1] [nummer 1] verhuurd aan de heer [derde] (verder: [derde] ), die deze woning met [geïntimeerde] bewoonde. In verband met het aantreffen van een hennepkwekerij heeft de Stichting de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, hetgeen bij vonnis van 23 oktober 2013 is toegewezen. [derde] en [geïntimeerde] hebben de woning daarna op 5 oktober 2014 ontruimd en verlaten.
De Stichting heeft vervolgens op 12 februari 2015 de woning aan het adres [straat 1] [nummer 1] aan [geïntimeerde] verhuurd onder de voorwaarde dat [derde] niet meer in de woning zou komen.
Op 24 mei 2016 is bij een controle van de gemeente [gemeente] in de woningen aan de [straat 2] [nummer 2] en [straat 1] [nummer 1] gebleken dat - buiten medeweten van de Stichting - een woningruil had plaatsgevonden. In de woning [straat 2] [nummer 2] werden [geïntimeerde] en [derde] aangetroffen met hun kind [kind] .
Op 20 juni 2016 heeft De Stichting [geïntimeerde] laten weten dat de woningruil niet was toegestaan. [geïntimeerde] heeft daarop direct deze woningruil weer ongedaan gemaakt en zij heeft haar intrek genomen op het adres [straat 1] [nummer 1] .
De Stichting heeft [geïntimeerde] bij brief van 4 augustus 2016 in de gelegenheid gesteld de huurovereenkomst zelf te beëindigen vanwege de woningruil en het weer in huis nemen van [derde] . [geïntimeerde] is daar niet toe overgegaan.
Op 5 september 2016 heeft de Stichting tegen [geïntimeerde] een procedure aanhangig gemaakt waarin de Stichting vanwege huurachterstand naast betaling daarvan ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning aan het adres [straat 1] [nummer 1] vorderde. In die procedure zijn partijen tot een vergelijk gekomen en is een vaststellingsovereenkomst opgesteld die is neergelegd in het proces-verbaal van comparitie op 15 december 2016.
In dit proces-verbaal is opgenomen, samengevat, dat partijen het bedrag van de huurachterstand inclusief kosten per 15 december 2016 hebben vastgesteld, een betalingsregeling hebben getroffen en elkaar in dat geschil bij nakoming van de afspraken volledige kwijting verlenen. Deze procedure is doorgehaald. Niet gebleken is dat de regeling niet is nagekomen.