6.2.1In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] , na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. Primair: [de holding] Holding te veroordelen tot het per omgaande, doch niet later dan twee dagen nadat betekening van het in dezen te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden, nakomen van het alimentatiebeslag van 15 juni 2016 door middel van betaling aan [geïntimeerde] van de achterstallige opeisbare partnerbijdragen, over de maanden maart tot en met juli 2016, zijnde het bedrag van € 18.500,00, alsmede de toekomstige partnerbijdragen, ten eerste malen de partnerbijdrage van augustus 2016, van € 3.700,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, op het in het exploot vermelde rekeningnummer, zolang [geïntimeerde] dit verlangt, te vermeerderen met de wettelijke rente over:
- de achterstallige opeisbare partnerbijdrage vanaf het moment van beslaglegging tot het moment van algehele voldoening;
- toekomstige partnerbijdragen, voor zover tijdige betaling daarvan uitblijft, vanaf het moment van opeisbaarheid tot het moment van algehele voldoening;
B. Subsidiair: [de holding] Holding te veroordelen tot het per omgaande, doch niet later dan twee dagen nadat betekening van het in dezen te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden, nakomen van het alimentatiebeslag van 15 juni 2016 door middel van betaling aan [geïntimeerde] van de achterstallige opeisbare partnerbijdragen, voor een bedrag dat gelijk is aan de opeisbare loonvordering van [ex echtgenoot] op [de holding] Holding over de periode maart 2016 tot juli 2016, zijnde een bedrag van (minimaal) € 14.800,00, alsmede ter zake de toekomstige partnerbijdragen van € 3.700,00, ten eerste malen de partnerbijdrage van augustus 2016, minimaal te betalen het bedrag gelijk aan het door [de holding] Holding maandelijks aan [ex echtgenoot] verschuldigde salaris, zijnde het bedrag van (minimaal) € 2.800,00, bij vooruitbetaling te voldoen, op het in het exploot vermelde rekeningnummer, zolang [geïntimeerde] dit verlangt, te vermeerderen met de wettelijke rente over:
- de achterstallige opeisbare partnerbijdrage vanaf het moment van beslaglegging tot het moment van algehele voldoening;
- toekomstige partnerbijdragen, voor zover tijdige betaling daarvan uitblijft, vanaf het moment van opeisbaarheid tot het moment van algehele voldoening;
C. Meer subsidiair: in goede justitie een beslissing te nemen over de hoogte van het bedrag dat [de holding] Holding in het kader van de nakoming van het alimentatiebeslag ter zake de achterstallige partnerbijdragen en de toekomstige opeisbare partnerbijdragen aan [geïntimeerde] dient te betalen;
D. [de holding] Holding te veroordelen tot het per omgaande, dan wel uiterlijk twee dagen nadat betekening van het in dezen te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden, betalen aan [geïntimeerde] van het achterstallige salaris over de maanden maart 2016 tot en met juni 2016, zijnde een bedrag van € 3.348,00 in totaal, te vermeerderen met de wettelijke rente over het achterstallige salaris berekend vanaf het moment van opeisbaarheid van iedere verschuldigd maandloon afzonderlijk, tot aan het moment van algehele voldoening;
E. [de holding] Holding te veroordelen om met ingang van juli 2016 de loonbetalingsverplichting aan [geïntimeerde] tijdig na te komen, door het tijdig laten plaatsvinden van de loonbetaling van € 846,00 netto per maand aan [geïntimeerde] , tot het moment dat er geen loonbetalingsverplichting meer bestaat door het eindigen van het dienstverband van [geïntimeerde] bij [de holding] Holding, voor zover [de holding] Holding deze verplichting niet nakomt te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot het moment van algehele voldoening;
F. [de holding] Holding te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallige salaris van [geïntimeerde] over de maanden maart tot en met september 2016, alsmede de daarop volgende maandtermijnen voorzover ook over die maanden het salaris niet tijdig zou worden betaald, alle verhogingen te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente berekend vanaf het moment dat deze verschuldigd zijn geworden tot het moment van algehele voldoening;
G. [de holding] Holding te veroordelen in de kosten van [geïntimeerde] van deze procedure, waaronder begrepen de kosten van haar gemachtigde, alsmede [de holding] Holding te veroordelen tot betaling van de nakosten, met de bepaling dat indien deze (na)kosten niet binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn betaald, [ex echtgenoot] daarover wettelijke rente is verschuldigd, vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
6.3.2In haar toelichting op de grieven voert de vennootschap aan dat [ex echtgenoot] en [geïntimeerde] in goed onderling overleg als bestuurders van de vennootschap hebben besloten [de vennootschap] B.V. te verkopen. Sindsdien werkt [geïntimeerde] niet meer. Zij verricht dus geen arbeid meer en gelet op artikel 7:627 BW, “geen werk, geen loon”, kan het vonnis van de kantonrechter niet in stand blijven. Het kan niet zo zijn dat voor [de holding] Holding B.V. het arbeidsrecht ter zijde wordt geschoven omdat de bestuurders van [de holding] Holding B.V. getrouwd zijn en gaan scheiden. Natuurlijk geldt deze situatie vanaf 1 januari 2015. De periode 1 januari 2015 tot maart 2016 is daarom natuurlijk ten onrechte uitgekeerd, maar [geïntimeerde] had dat wellicht niet in de gaten. [de holding] Holding B.V. acht dat voldoende reden niet tot terugvordering over te gaan over die periode.
Subsidiair merkt [de holding] Holding B.V. op dat [geïntimeerde] zich nooit ziek gemeld heeft, laat staan dat zij ooit een second opinion gevraagd heeft, laat staan die overgelegd heeft. Tijdens de zitting in eerste aanleg in kort geding was de advocaat van [geïntimeerde] niet in staat zijn stelling te bewijzen dat [geïntimeerde] zich ziekgemeld had. Ten einde raad is hij van zijn i-pad gaan citeren, maar hij bleek net niet te kunnen aantonen dat [geïntimeerde] zich tijdig had ziekgemeld.
[geïntimeerde] heeft ten onrechte vanaf maart 2016 € 846,-- netto per maand ontvangen, welke bedragen zij terug dient te betalen, aldus [de holding] Holding.
[geïntimeerde] heeft zich, kort weergegeven, allereerst op het standpunt gesteld dat er door verkoop van de dochtermaatschappij feitelijk niets is veranderd ten aanzien van haar werkzaamheden. Zij heeft nimmer verzuimd de bedongen arbeid te verrichten. [geïntimeerde] is zonder dat er sprake was van gegronde redenen de toegang tot haar werkplek ontzegd zodat aan werkgever is te wijten dat zij de bedongen arbeid niet heeft verricht. Het beroep op artikel 7:627 BW gaat dus niet op aldus [geïntimeerde] .