In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 10 juli 2014 bij verstek was gewezen. De verdachte, geboren in 1986 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. De advocaat-generaal vorderde dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in zijn hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de inleidende dagvaardingen op 4 april 2014 aan de verdachte in persoon zijn betekend, en dat volgens de wet het hoger beroep binnen veertien dagen na de uitspraak openstaat. Aangezien de machtiging tot het instellen van hoger beroep pas op 10 oktober 2014 naar de strafgriffie was verzonden, na het verstrijken van de termijn, heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 164,50, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte was eerder veroordeeld voor eenvoudige belediging en medeplegen van schuldheling, waarvoor hij een gevangenisstraf van acht weken kreeg opgelegd, en voor verschillende overtredingen van de Wegenverkeerswet, met bijbehorende straffen zoals ontzegging van de rijbevoegdheid en geldboetes. Het hof heeft in zijn beslissing de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, waarmee de eerdere veroordelingen in stand blijven.