ECLI:NL:GHSHE:2019:177

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
200.205.363_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid garage voor schade aan turbo na onderhoudsbeurt

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een garage voor schade aan de turbo van een auto na een onderhoudsbeurt. Appellant, de eigenaar van de auto, heeft de garage aangesproken omdat de turbo defect raakte kort na een grote onderhoudsbeurt. De appellant had eerder klachten geuit over rookpluimen en drukverlies van de turbo, maar de garage heeft nagelaten het roetfilter te controleren, wat uiteindelijk leidde tot het defect van de turbo. Het hof oordeelt dat de garage niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot zou doen, door het roetfilter niet te inspecteren. De deskundigenrapporten bevestigen dat de turbo defect is geraakt door een verstopping van het roetfilter. Het hof concludeert dat er een causaal verband bestaat tussen de wanprestatie van de garage en de schade aan de turbo. De vorderingen van de appellant worden toegewezen, en de garage wordt veroordeeld tot schadevergoeding. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de appellant toe, inclusief de wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.205.363/01
arrest van 22 januari 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. F. Arts te Nijmegen,
tegen

1.de vennootschap onder firma Garage [VOF] VOF,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerde] , afzonderlijk aan te duiden als de vof, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ,
advocaat: mr. S. Kocken te Nijmegen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 januari 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, onder zaak-/rolnummer 4668506 / 346 CV EXPL 15-11562 gewezen vonnis van 4 augustus 2016.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 31 januari 2017 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 22 maart 2017;
  • de memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis met producties 1 tot en met 15;
  • de memorie van antwoord met productie 1;
  • de akte van [appellant] van 13 maart 2018 met productie 16;
  • de bij H12 formulier van [geïntimeerde] van 14 november 2018 toegezonden productie 2;
  • het mondeling pleidooi op 29 november 2018 waarbij partijen pleitnota’s hebben overgelegd.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de eerder in hoger beroep overgelegde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
5.3.
[appellant] heeft bij dagvaarding in eerste aanleg zowel de vof als de vennoten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] gedagvaard. Het hof constateert dat zowel in de kop van de conclusie van antwoord als in de kop van het bestreden vonnis alleen de vof als gedaagde partij is vermeld.
Naar aanleiding van hetgeen mr. Kocken tijdens het pleidooi dienaangaande heeft verklaard, zal het hof de conclusie van antwoord als mede namens de vennoten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] genomen beschouwen.
Voorts zijn partijen het er over eens dat de vermelding in de kop van het bestreden vonnis van alleen de vof als gedaagde partij, een kennelijke verschrijving van de kantonrechter betreft. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook beschouwen als gewezen tussen [appellant] als eiser en de vof, [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als gedaagden.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Geen grieven zijn gericht tegen de feiten, zoals door de kantonrechter in het bestreden vonnis onder 2. vastgesteld. Het hof zal derhalve van dezelfde feiten uitgaan, aangevuld met enige andere feiten die in dit hoger beroep ook tussen partijen vaststaan.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende:
a. a) [appellant] heeft op 8 mei 2014 van een particuliere verkoper, de heer [verkoper] , hierna te noemen [verkoper] , een Volvo V50 1.6 D met kenteken [kenteken] , hierna te noemen de auto, gekocht. De kilometerstand van de auto bedroeg ten tijde van de aanschaf 286.784 kilometer.
b) [verkoper] had de auto in onderhoud bij [geïntimeerde] . Voordat [appellant] eigenaar werd van de auto, heeft [geïntimeerde] in april 2014 in opdracht van [verkoper] , de turbo van de auto, die defect was geraakt, vervangen.
c) [geïntimeerde] heeft in opdracht en voor rekening van [appellant] een grote onderhoudsbeurt aan de auto uitgevoerd. Op maandag 30 juni 2014 heeft [appellant] de auto daarvoor bij [geïntimeerde] gebracht en op vrijdag 4 juli 2014 heeft [appellant] de auto daar weer opgehaald.
d) Op 1 oktober 2014 is de turbo van de auto vastgelopen.
e) In opdracht van [appellant] hebben [onderneming 1] en [onderneming 2] (hierna verder te noemen: [onderneming 2] ) onderzoek verricht naar de oorzaak van het vastlopen van de turbo op 1 oktober 2014.
Na onderzoek van de turbo heeft [onderneming 1] gerapporteerd (expertiserapport, dagvaarding eerste aanleg, productie 7):
“De stalen turbine as is sterk verkleurd. Dit wijst op onvoldoende koeling wat veroorzaakt wordt door onvoldoende oliesmering. (…) Dit kan ontstaan door een vervuiling of verstopping in de olieaanvoerleiding van de turbo. Andere mogelijke oorzaken zijn onvoldoende oliedruk of een te laag oliepeil.”
Na beoordeling van foto’s van het roetfilter heeft [onderneming 1] bij e-mail van 17 december 2014 aan Garage [garage] te [plaats] , waar de auto sinds 1 oktober 2014 stond, (dagvaarding eerste aanleg, productie 8) als volgt gereageerd:
“Hierop(toevoeging hof: de toegezonden foto’s van het roetfilter)
is duidelijk te zien dat de doorgang van het roetfilter sterk belemmerd wordt. Hierdoor zal er een te hoge uitlaatgas tegendruk ontstaan waardoor de temperaturen in de turbo enorm toenemen. Tevens zal er een enorme axiale kracht op de turbine as van de turbo ontstaan waardoor de levensduur van de turbo sterk afneemt. Het is dus aannemelijk dat de turbo die wij voor u geanalyseerd hebben defect is gelopen door het verstopte roetfilter.”
[onderneming 2] heeft, na inspectie van de auto en de gedemonteerde onderdelen daarvan (turbo, katalysator en roetfilter), als volgt gerapporteerd (expertiserapport d.d. 13 juli 2015, pagina 6 onder “6. Oorzaak” en pagina 8 onder “9. Vragen / Antwoorden”, dagvaarding eerste aanleg productie 13):
“Gelet op de aangetroffen sporen van uitlaatgassen aan de binnenzijde van het hitteschild welke om de turbo is gemonteerd evenals het schadebeeld aan de turbo, is er sprake geweest van een te hoge tegendruk in het uitlaatsysteem. Door de te hoge tegendruk is er tevens een thermische overbelasting ontstaan, met verkleuring van de turbo evenals het deels verbranden van de afdichting om de turbine-as aan de uitlaatzijde tot gevolg. Door de te hoge thermische belasting is tevens de smeerfilm doorbroken en is de turbine-as plotseling vastgelopen in de lagering, met het losraken van de bevestigingsmoer van het compressorwiel tot gevolg. Door de beschadigde turbo heeft de motor niet langer naar behoren kunnen presteren. (…) Het binnenwerk van het achteraf gemonteerde roetfilter blijkt vervuild met motorolie en deels gesmolten/verbrand. (…) Wij achten het gelet op het schadebeeld aan de turbo en de aangetroffen beschadigingen aan het roetfilter aannemelijk danwel vastgesteld, dat de turboschade is veroorzaakt door het defecte roetfilter.”
f) [geïntimeerde] heeft vervolgens zijn verzekeringsmaatschappij, [verzekeringen] Verzekeringen, opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de aard en de oorzaak van de schade aan de turbo. [verzekeringen] Verzekeringen heeft als volgt gerapporteerd (rapport d.d. 30 november 2015, pagina 2 onder “D. Overwegingen”, conclusie van antwoord, productie 3):
“De turbo raakte defect doordat tegendruk in het uitlaatsysteem was ontstaan, mogelijk als gevolg van (gedeeltelijke?) verstopping van het roetfilter.”
g) In opdracht van [geïntimeerde] heeft [onderneming 3] de technische inhoud van de dossierstukken beoordeeld. In haar expertiserapport van 24 juli 2017 heeft [onderneming 3] vermeld (pagina 4 en 5, memorie van antwoord, productie 1):
“Indien er sprake is van een te hoge tegendruk in het uitlaatsysteem, bijv. zoals [onderneming 2] stelt omdat het roetfilter verstopt is geraakt, (…) zal de ‘ademhaling’ van de motor beïnvloed worden (…). Dit zal met name het geval zijn om volvermogen / volgas condities. Onder die omstandigheden zal namelijk de flow aan uitlaatgassen het hoogst zijn. Als onder die omstandigheden de uitlaatgassen onvoldoende kunnen wegstromen dan zal de werkingsgraad van de turbo minder worden.”
6.2.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
primair
[geïntimeerde] zal veroordelen om aan [appellant] te betalen:
I. vervangende schadevergoeding ter hoogte van € 3.188,70 inclusief btw, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
II. de gevolgschade ter hoogte van € 4.254,53 inclusief btw te vermeerderen met € 10,88 per dag vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag;
III. een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte kosten voor het vaststellen van de schade ter hoogte van een bedrag van € 1.174,91 inclusief btw;
IV. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de vervangende schadevergoeding en de kosten ter vaststelling van de schade vanaf
5 augustus 2015, zijnde de dag dat het verzuim is ingetreden, tot aan de dag van voldoening;
V. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de gevolgschade vanaf 5 mei 2015, zijnde de dag dat het verzuim is ingetreden, althans vanaf een door de kantonrechter vast te stellen datum tot aan de dag van voldoening;
VI. de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte conform hetgeen is bepaald in het besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten, derhalve een bedrag van € 537,08, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag;
VII. de kosten van dit geding, alsmede de nakosten in het geval betekening van het vonnis nodig zou blijken te zijn, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis worden voldaan.
subsidiair
I. [geïntimeerde] zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, de overeenkomst correct na te komen, voor herstel zorg te dragen van alle geconstateerde gebreken overeenkomstig het (herstel)advies van de deskundige onder verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 15.000,00 dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag, voor iedere dag dat [geïntimeerde] van het in dezen te wijzen vonnis geheel of gedeeltelijk in gebreke zal zijn,
en voorts zoals hiervoor primair onder II, III, IV, V, VI en VII is gevorderd.
6.2.2.
Als grondslag voor deze vorderingen voert [appellant] - kort gezegd - aan dat na de grote onderhoudsbeurt aan de auto eind juni/begin juli 2014, de turbo van de auto defect is geraakt, hetgeen bij hem tot schade heeft geleid en dat [geïntimeerde] daarvoor aansprakelijk is.
6.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
6.3.
[appellant] is van voormeld vonnis tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] negen grieven aangevoerd en zijn eis gewijzigd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [appellant] van:
I. een bedrag van € 3.427,80 ter zake van schade aan de auto c.q. waardevermindering;
II. een bedrag van € 1.235,03 ter zake van de nodeloos gemaakte kosten van de grote beurt en de vervanging van de wiellagers;
III. een bedrag van € 3.596,56 ter zake van de kosten van de huurauto;
IV. een bedrag van € 1.892,63 ter zake van de extra brandstofkosten;
V. een bedrag van € 1.533,07 ter zake van expertisekosten;
VI. de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 5 mei 2015, zijnde de dag dat het verzuim is ingetreden, althans vanaf een door het hof vast te stellen datum tot aan de dag van voldoening;
VII. een bedrag van € 537,08 ter zake van de buitengerechtelijke (incasso)kosten;
VIII. de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en de nakosten.
6.4.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] heeft in de memorie van grieven – kort samengevat – het volgende aangevoerd:
- hij heeft de klachten over rookpluimen, het wegvallen van de turbodruk en oliespetters op de achterzijde van de auto aan [geïntimeerde] gemeld;
- hij is met [geïntimeerde] overeengekomen dat hij de auto op 30 juni 2014 naar [geïntimeerde] zou brengen en dat [geïntimeerde] de auto een grote beurt zou geven, waarbij [geïntimeerde] voormelde klachten zou onderzoeken;
- een met olie vervuild en verstopt roetfilter heeft de rookpluimen veroorzaakt en heeft er tevens voor gezorgd dat de turbo op 1 oktober 2014 defect is geraakt;
- de olie is op 22 april 2014 bij het voor de eerste keer defect gaan van de turbo in het roetfilter terecht gekomen;
- het roetfilter is niet vervangen of schoongemaakt;
- bij de grote onderhoudsbeurt op of omstreeks 30 juni 2014 was het roetfilter dus nog steeds vervuild met olie;
- [geïntimeerde] heeft noch op 22 april 2014 noch op of omstreeks 30 juni 2014 het roetfilter gedemonteerd om te controleren of het roetfilter met olie was vervuild.
[appellant] verbindt hieraan de conclusie dat [geïntimeerde] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend garagebedrijf mocht worden verwacht. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] daarmee wanprestatie heeft gepleegd, althans zich jegens hem schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW.
6.5.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. [geïntimeerde] betwist aansprakelijk te zijn voor de door [appellant] gesteld geleden schade. [geïntimeerde] heeft voorts (de omvang van) de door [appellant] gestelde schade betwist.
6.6.
[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis. Het hof oordeelt als volgt.
6.7.
Voor het ontstaan van een vordering tot schadevergoeding op grond van wanprestatie ex artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt als uitgangspunt, dat bij iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt dient te vergoeden, tenzij hem de tekortkoming niet kan worden toegerekend.
Tekortkoming?
6.8.
Voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van een tekortkoming, geldt als uitgangspunt dat [geïntimeerde] moet hebben gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot. Deze norm vormt een nadere uitwerking van de algemene bepaling van artikel 7:401 BW, die inhoudt dat de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht moet nemen. Het gaat niet om een vastomlijnde norm, maar om wat een goed opdrachtnemer in de gegeven omstandigheden zou doen, waarbij alle omstandigheden van het geval een rol spelen, zoals de aard van de opdracht, de positie van de opdrachtnemer, de aard en ernst van de betrokken belangen en ook de persoon van zowel de opdrachtnemer als de opdrachtgever.
6.9.
Eind juni/begin juli 2014 heeft [geïntimeerde] in opdracht van [appellant] een grote
onderhoudsbeurt aan de auto uitgevoerd. [geïntimeerde] erkent in hoger beroep (memorie van antwoord bladzijde 2) dat [appellant] de klachten over rookpluimen en drukverlies vóór deze onderhoudsbeurt aan haar heeft gemeld en dat zij deze zou onderzoeken bij het uitvoeren van deze onderhoudsbeurt. De voor het eerst in hoger beroep door [geïntimeerde] betrokken stelling dat het hierbij ging om drukverlies van de motor, dat zij dat zou onderzoeken en dat [appellant] niet bij haar heeft geklaagd over drukverlies van de turbo, is onvoldoende onderbouwd en vindt zijn weerlegging in de (door [geïntimeerde] ook zelf ten pleidooie meermaals aangehaalde) mededeling van [appellant] aan [onderneming 2] (nadat de turbo defect was gegaan) dat de motor van de auto naar behoren functioneerde (brief [onderneming 2] d.d. 29 augustus 2017, pagina 2, halverwege), alsmede in het feit dat in het procesdossier geen enkel aanknopingspunt is te vinden dat de motor van de auto problemen vertoonde. Het hof gaat er in het hierna volgende dan ook van uit dat [geïntimeerde] bij het uitvoeren van de grote onderhoudsbeurt eind juni/begin juli 2014 de klachten van [appellant] over rookpluimen en het verliezen van turbodruk zou onderzoeken.
6.10.
Uit het rapport van [onderneming 2] van 13 juli 2015 en uit de bevindingen van [onderneming 1] zoals vermeld in de e-mail van 17 december 2014, blijkt, dat deze deskundigen het aannemelijk achten dat de turbo op 1 oktober 2014 defect is geraakt door een verstopt roetfilter. De deskundige van [onderneming 2] acht dit zelfs vastgesteld. Ook de verzekeraar van [geïntimeerde] , [verzekeringen] Verzekeringen, noemt in haar expertiserapport een (gedeeltelijke) verstopping van het roetfilter als “mogelijke oorzaak” van het defect gaan van de turbo op
1 oktober 2014. [onderneming 3] ten slotte, stelt, dat de werking van de turbo minder wordt door een te hoge tegendruk in het uitlaatsysteem, “bijvoorbeeld zoals [onderneming 2] stelt omdat het roetfilter verstopt is geraakt” (expertiserapport van 24 juli 2017).
6.11.
Op grond van deze deskundigenrapporten dient naar het oordeel van het hof te worden aangenomen dat er een verband bestaat tussen problemen met het roetfilter en het niet goed functioneren van de turbo of zelfs het defect raken daarvan. Naar het oordeel van het hof mag [geïntimeerde] als professioneel garagebedrijf met dit verband bekend worden verondersteld. Dat betekent naar het oordeel van het hof dat de klachten van [appellant] over onder meer het wegvallen van de turbodruk voor [geïntimeerde] aanleiding hadden moeten zijn om het roetfilter te controleren op vervuiling en verstopping, ook al heeft [appellant] dat niet aan [geïntimeerde] opgedragen. Vast staat dat [geïntimeerde] dat niet heeft gedaan.
6.12.
[geïntimeerde] stelt weliswaar (in de memorie van antwoord op pagina 3, vierde alinea) “dat in deze vast staat dat de turbo defect ging omdat zij onvoldoende gekoeld werd wegens een gebrek aan oliesmering” en “dat het smeringsgebrek vele oorzaken kan hebben”, maar [geïntimeerde] erkent (in de memorie van antwoord op pagina 3, eerste alinea) dat het “in theorie mogelijk is” dat een verstopt roetfilter het gebrek aan smering en daardoor het gebrek aan koeling heeft veroorzaakt. De redenering van [geïntimeerde] volgend, diende zij derhalve eveneens het roetfilter op vervuiling en verstopping te controleren. Veronderstellenderwijs aangenomen dat [geïntimeerde] , zoals zij stelt, het verlies van turbodruk noch de rookpluimen tijdens het uitvoeren van de grote onderhoudsbeurt heeft waargenomen, ontsloeg dat haar niet van de verplichting om de oorzaak van deze klacht van [appellant] te onderzoeken, nu zij dat met [appellant] was overeengekomen.
6.13.
[geïntimeerde] stelt dat zij de boardcomputer van de auto bij de grote onderhoudsbeurt eind juni/begin juli 2014 heeft uitgelezen, dat de boardcomputer toen geen storing aangaf van tegendruk in het uitlaatsysteem als gevolg van een verstopt roetfilter (noch enige andere storingsmelding) en dat er dan ook geen aanleiding bestond om bij de grote onderhoudsbeurt het roetfilter te controleren.
6.14.
[geïntimeerde] gaat er daarbij ten onrechte vanuit dat tegendruk als gevolg van een verstopt roetfilter door de boardcomputer wordt gemeld, ook indien de auto, zoals in dit geval, is voorzien van een achteraf gemonteerd (retrofit) roetfilter. Ook de deskundige van [geïntimeerde] , [onderneming 3] , gaat daar in haar aanvullend rapport van 6 maart 2018 ten onrechte van uit, waar zij, na eerder te hebben geconstateerd dat de auto is voorzien van een retrofit-roetfilter, stelt, dat het ontbreken van een bepaalde foutcode (P1507) “heel duidelijke aanwijzingen geeft dat de uitlaat niet verstopt heeft gezeten.”. [geïntimeerde] en haar deskundige zien er beiden aan voorbij dat als onweersproken vast staat dat een achteraf gemonteerd (retrofit) roetfilter door de boardcomputer van de auto niet wordt herkend. Het hof verwijst hiervoor naar het antwoord van [onderneming 2] op de vragen 11 en 12 van de advocaat van [appellant] , op pagina 4 van het rapport van [onderneming 2] van 1 november 2016 (memorie van grieven, productie 6).
6.15.
Dat de auto een retrofit-roetfilter had, was bij [geïntimeerde] bekend. Het hof verwijst hiervoor naar het proces-verbaal van comparitie van partijen in eerste aanleg, waaruit blijkt dat [geïntimeerde 2] ter comparitie in eerste aanleg heeft verklaard, dat de auto oorspronkelijk geen roetfilter had en er later een retrofit-roetfilter onder de auto is gemonteerd.
6.16.
Gelet op het voorgaande kon en mocht [geïntimeerde] dan ook niet afgaan op de informatie die de boardcomputer haar gaf, maar diende zij het roetfilter te demonteren om het (visueel) te inspecteren op vervuiling en verstopping. Vast staat dat [geïntimeerde] dat heeft nagelaten.
6.17.
[geïntimeerde] stelt dat demontage van het roetfilter tijdens een grote onderhoudsbeurt gewoonlijk niet wordt uitgevoerd. Ook [verzekeringen] Verzekeringen en [onderneming 3] gaan daar in hun rapporten van uit.
6.18.
Wat daar ook van zij, naar het oordeel van het hof had van [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden, waaronder vooral de door [appellant] voor de onderhoudsbeurt jegens [geïntimeerde] geuite klachten, mogen worden verwacht dat zij het roetfilter zou demonteren om het (visueel) te inspecteren op vervuiling en verstopping. Door het retrofit-roetfilter niet te demonteren en visueel te inspecteren op vervuiling en verstopping, heeft [geïntimeerde] aldus niet gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt.
6.19.
[geïntimeerde] heeft ten slotte nog gesteld dat tijdens het vervangen van de turbo in april 2014, zij het uitlaatsysteem van de auto en het roetfilter heeft gecontroleerd en dat er toen geen olie in het uitlaatsysteem is aangetroffen en dat het roetfilter niet verstopt of met olie vervuild was.
6.20.
Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van deze stelling, oordeelt het hof dat dit niet maakt dat [geïntimeerde] het roetfilter bij de grote onderhoudsbeurt eind juni/begin juli 2014 niet nogmaals hoefde te controleren, omdat [geïntimeerde] er niet vanuit kon en mocht gaan dat er drie maanden na de door haar beweerdelijk uitgevoerde laatste controle, evenmin olie in het uitlaatsysteem, waaronder het roetfilter, aanwezig zou zijn. Een redelijk bekwaam en redelijk handelend garagist zou het uitlaatsysteem, waaronder het roetfilter, bij de grote onderhoudsbeurt eind juni/begin juli 2014 nogmaals hebben gecontroleerd.
6.21.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat [geïntimeerde] niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot te werk zou zijn gegaan, door het roetfilter van de auto bij de grote onderhoudsbeurt eind juni/begin juli 2014 niet te controleren op vervuiling en verstopping. Daarmee is [geïntimeerde] jegens [appellant] tekort geschoten in de nakoming van de opdracht tot het uitvoeren van de grote onderhoudsbeurt, nu daartoe ook behoorde het instellen van een onderzoek naar de oorzaak van de klachten van [appellant] over onder meer het wegvallen van de turbodruk. Of [geïntimeerde] tekort is geschoten bij het in opdracht van [verkoper] vervangen van de turbo op 22 april 2014, zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] betwist, kan daarmee in het midden blijven.
Causaal verband?
6.22.
[geïntimeerde] betwist dat er een causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden die zij in juli 2014 tijdens de grote onderhoudsbeurt heeft uitgevoerd, althans heeft nagelaten en het defect raken van de turbo op 1 oktober 2014 (conclusie van antwoord onder 1.3, tweede volzin). Het hof overweegt daarover het volgende. Op grond van de bevindingen van [onderneming 1] , [onderneming 2] en [verzekeringen] Verzekeringen, zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.1. sub e) en f) van dit arrest, moet naar het oordeel van het hof als vaststaand worden aangenomen dat de turbo van de auto in oktober 2014 defect is geraakt als gevolg van een (gedeeltelijke) verstopping van het roetfilter van de auto. Nu de turbo slechts enkele maanden en 7.120 kilometer na de grote onderhoudsbeurt defect is geraakt, acht het hof het onwaarschijnlijk dat de verstopping van het roetfilter pas na de grote onderhoudsbeurt is ontstaan. Het hof verwijst in dit verband naar de kilometerstanden van de auto op pagina 5 van het rapport van [onderneming 2] van 13 juli 2015 (dagvaarding eerste aanleg, productie 13). Dat betekent dat er met een voldoende mate van zekerheid van uit kan worden gegaan dat het roetfilter ten tijde van de grote onderhoudsbeurt reeds verstopt was. Indien [geïntimeerde] op dat moment het roetfilter zou hebben gecontroleerd, dan zou zij de verstopping hebben ontdekt en was de turbo in oktober 2014 niet defect geraakt. De oorzaak van het verstopt raken van het roetfilter en het moment waarop het roetfilter verstopt is geraakt kan daarmee in het midden blijven.
6.23.
De conclusie op basis van het voorgaande is, dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van het defect raken van de turbo op 1 oktober 2014.
Schade?
6.24.
Het hof komt hiermee toe aan een begroting van de schade. [appellant] vordert in hoger beroep betaling van een schadebedrag van in totaal € 11.685,09, welk bedrag als volgt is opgebouwd:
Schade Volvo (waardevermindering) € 3.427,80
Kosten grote beurt en kosten vervanging wiellagers € 1.235,03
Kosten huurauto € 3.596,56
Extra brandstofkosten € 1.892,63
Expertisekosten € 1.533,07
--------------------------------------------------------------------------------
Totaal € 11.685,09
Het hof zal de gevorderde schadeposten hierna afzonderlijk beoordelen.
Schade Volvo (waardevermindering) € 3.427,80
6.25.
Uit het overgelegde bankafschrift (memorie van grieven, productie 9) blijkt, dat [appellant] de auto op 8 mei 2014 heeft gekocht voor een bedrag van € 3.750,00. [appellant] stelt dat hij de auto op 11 juli 2016 heeft verkocht aan een autohandelaar voor een bedrag van
€ 700,00. [geïntimeerde] betwist dat [appellant] de auto voor dat bedrag “moest” verkopen (memorie van antwoord bladzijde 9). Zij betwist niet dat er sprake was van waardevermindering van de auto. Met inachtneming van het vorenstaande begroot het hof de schade bestaande uit de waardevermindering van de auto op een bedrag van € 3.000,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Kosten grote beurt en kosten vervanging wiellagers € 1.235,03
6.26.
Ten tweede vordert [appellant] vergoeding van de kosten van de grote onderhoudsbeurt die [geïntimeerde] eind juni/begin juli 2014 aan de auto heeft uitgevoerd en vergoeding van de kosten voor het laten vervangen van de wiellagers door garage [garage] begin augustus 2014.
6.27.
Blijkens de factuur die als productie 2 bij conclusie van antwoord is overgelegd, heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 982,10 in rekening gebracht bij [appellant] voor de werkzaamheden die [geïntimeerde] eind juni/begin juli 2014 aan de auto heeft verricht in het kader van de grote onderhoudsbeurt. De kosten voor het laten vervangen van de wiellagers
bedroegen volgens de factuur van garage [garage] die als productie 11 bij memorie van grieven is overgelegd, € 252,93.
6.28.
Overwogen wordt dat [appellant] de grote onderhoudsbeurt niet enkel vanwege de klachten over rookpluimen en turbodrukverlies heeft laten uitvoeren, maar dat
[appellant] de grote onderhoudsbeurt in de eerste plaats heeft laten uitvoeren vanwege de aanschaf van de auto. Datzelfde geldt voor het laten vervangen van de wiellagers. Het betreft hier dan ook deels kosten die [appellant] hoe dan ook zou hebben gemaakt. Daartegenover staat dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten bij het uitvoeren van de grote onderhoudsbeurt, voor zover het betreft het controleren van het roetfilter naar aanleiding van de klacht van [appellant] over het wegvallen van de turbodruk, zodat het in dat licht bezien niet redelijk zou zijn de volledige kosten van deze onderhoudsbeurt voor rekening van [appellant] te laten.
6.29.
Met inachtneming van het vorenstaande en uitgaande van de kosten voor de grote onderhoudsbeurt en de kosten voor vervanging van de wiellagers zoals vermeld op de overgelegde facturen (productie 2 bij conclusie van antwoord resp. productie 11 bij memorie van grieven), stelt het hof de schade van [appellant] schattenderwijs vast op de helft van deze kosten, ofwel op een bedrag van € 617,52. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Kosten huurauto € 3.596,56
6.30.
Ten derde vordert [appellant] vergoeding van de kosten van een huurauto waar hij na het defect gaan van de turbo gebruik van heeft gemaakt.
6.31.
Vast staat dat [appellant] als gevolg van de wanprestatie van [geïntimeerde] kosten heeft moeten maken voor vervangend vervoer, zodat deze kosten in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. [appellant] vordert de gemaakte kosten in de periode van (naar het hof uit
de enkele verwijzing naar productie 12 bij memorie van grieven kan opmaken) oktober 2014 tot en met juni 2016. [appellant] stelt dat de auto in deze periode beschikbaar moest blijven voor (nader) onderzoek naar de oorzaak van de turboschade en de aansprakelijkheidsvraag, zodat hij de auto tijdens deze periode niet kon laten repareren en gebruik moest maken van een huurauto. Naar het oordeel van het hof was het niet redelijk om over een dergelijk lange periode een auto te huren. [appellant] had naar het oordeel van het hof zijn schade kunnen en moeten beperken, door de auto eerder te laten repareren. Het (nader) onderzoek naar de toedracht van de turboschade stond aan reparatie van de auto naar het oordeel van het hof niet in de weg, nu de onderdelen van de auto die voor dat onderzoek benodigd waren op voorhand hadden kunnen worden veiliggesteld.
6.32.
Met inachtneming van het vorenstaande en uitgaande van de facturen en betalingsbewijzen van de huurauto, die als productie 12 bij memorie van grieven zijn overgelegd, alsmede het verweer van [geïntimeerde] tegen deze post (memorie van antwoord bladzijde 9) schat het hof de voor vergoeding in aanmerking komende huurkosten van vervangend vervoer op een bedrag van € 220,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Extra brandstofkosten € 1.892,63
6.33.
Ten vierde vordert [appellant] het verschil in brandstofkosten tussen de Volvo (de auto) en de huurauto.
6.34.
Krachtens artikel 6:98 BW komt slechts die schade voor vergoeding in aanmerking, die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, als gevolg van deze gebeurtenis
kan worden toegerekend.
6.35.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat de door hem gestelde schade aan het handelen of nalaten van [geïntimeerde] kan worden toegerekend in de zin van het bepaalde in artikel 6:98 BW. [appellant] stelt dat hij zonder de wanprestatie van [geïntimeerde] met de auto verder zou hebben gereden en dat hij dan goedkoper uit zou zijn geweest, omdat de auto op diesel reed en de huurauto op benzine. Echter, gesteld noch gebleken is dat [appellant] genoodzaakt was een auto met hogere brandstofkosten (een benzineauto) te huren.
6.36.
Nu [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen en wordt aangenomen dat de hogere brandstofkosten ex artikel 6:98 BW niet aan het handelen of nalaten van [geïntimeerde] kunnen worden toegerekend. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Expertisekosten € 1.533,07
6.37.
Tot slot vordert [appellant] op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vergoeding van de navolgende kosten:
- Reinigen oxykatalysator en analyse turboschade € 709,06
- [onderneming 2] expertise juli 2015 € 574,75
- [onderneming 2] expertise november 2016 € 249,26
[appellant] heeft zijn stelling dat hij de kosten “Reinigen oxykatalysator en analyse turboschade” heeft gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW, niet, althans onvoldoende toegelicht. Het gevorderde bedrag ad € 709,06 komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
De posten “ [onderneming 2] expertise juli 2015” en “ [onderneming 2] expertise november 2016” zijn wel toewijsbaar, omdat de daaraan verbonden kosten redelijk zijn gelet op het hiervoor overwogene over de wanprestatie van [geïntimeerde] en overigens voldoende zijn onderbouwd met producties 14 en 15 bij memorie van grieven.
6.38.
De slotsom van het bovenstaande is, dat de volgende schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen, voor de daarbij vermelde bedragen:
Schade Volvo € 3.000,00
Kosten grote beurt en kosten vervanging wiellagers € 617,52
Kosten huurauto € 220,00
[onderneming 2] expertise juli 2015 € 574,75
[onderneming 2] expertise november 2016 € 249,26
--------------------------------------------------------------------------------
Totaal € 4.661,53
6.39.
Het bedrag van € 4.661,53 zal in hoofdsom worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment waarop [geïntimeerde] in verzuim is. De brief van 17 april 2015 van de gemachtigde van [appellant] (dagvaarding eerste aanleg, productie 10) bevat een ingebrekestelling. De daarin opgenomen termijn van twee weken om de auto op kosten van [geïntimeerde] te herstellen, althans zich daartoe bereid te verklaren, heeft [geïntimeerde] ongebruikt laten verstrijken. Dat betekent dat [geïntimeerde] vanaf 1 mei 2015 in verzuim verkeert. De met ingang van 5 mei 2015 gevorderde wettelijke rente is dan ook toewijsbaar.
Buitengerechtelijke kosten
6.40.
De door [appellant] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van
€ 537,08 is als niet door [geïntimeerde] weersproken eveneens toewijsbaar.
Slotsom
6.41.
De slotsom luidt dat het hoger beroep slaagt, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
6.42.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties veroordelen. Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 augustus 2016,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] hoofdelijk, met dien verstande dat voor zover de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 5.198,61, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.661,53 vanaf 5 mei 2015 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] hoofdelijk, met dien verstande dat voor zover de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 99,99 aan dagvaardingskosten, op
€ 221,00 aan griffierecht en op € 500,00 aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op
€ 103,41 aan dagvaardingskosten, op € 314,00 aan griffierecht en op € 3.222,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 131,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders in hoger beroep gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, C.W.T. Vriezen en G. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 januari 2019.
griffier rolraadsheer