3.9.2.Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.Op grond van de overgelegde stukken en het besprokene ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] noodzakelijk is haar gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. De moeder heeft een verstandelijke beperking. Zij is daardoor beperkt leerbaar. De moeder functioneert op sociaal-emotioneel gebied als iemand op zeer jonge leeftijd, waardoor het steeds lastiger zal worden om in de opvoeding goed bij [minderjarige 1] aan te kunnen sluiten. Daarnaast zijn er over de pedagogische competenties van de moeder al lange tijd grote zorgen en ontbreekt het de moeder aan de noodzakelijke sensitiviteit en responsiviteit.
Nadat de moeder met [minderjarige 1] gedurende een periode van bijna twee jaar in een moeder-kind-huis heeft verbleven is zij in januari 2018 met [minderjarige 1] zelfstandig gaan wonen. Ondanks de intensieve hulp in de thuissituatie vanuit [instelling 1] (hulp bij de opvoeding) en [instelling 2] (hulp bij het huishouden) is de afgelopen periode duidelijk geworden dat de moeder het niet aankan een huishouden draaiende te houden en tegelijkertijd te zorgen voor [minderjarige 1] . De GI, [instelling 1] en [instelling 2] hebben hierover meermalen hun zorgen geuit.
Deze zorgen zijn vervolgens andermaal bevestigd door het onderzoek dat [organisatie] heeft uitgevoerd naar aanleiding van de beschikking met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling. Van belang daarbij is dat de moeder niet heeft betwist niet in te zijn gegaan op het hulpaanbod van [organisatie] om te werken aan de zorgpunten die uit het onderzoek naar voren kwamen. Gelet op het voorgaande dient de rapportage van [organisatie] mee te wegen in het oordeel van het hof.
Uit de betreffende observaties van [organisatie] volgt vervolgens onder meer dat [minderjarige 1] met zorgelijk gedrag reageert op het handelen van de moeder. [organisatie] verwacht daarnaast dat wanneer de opvoed- en gehechtheidssituatie bij de moeder niet verbetert [minderjarige 1] bedreigd wordt in haar ontwikkeling op cognitief en sociaal-emotioneel gebied, haar zelfregulatie, fysieke groei en psychologische ontwikkeling. Het hof deelt daarbij eveneens het standpunt dat de komst van de baby daarbij een extra zorg betekent. Van belang hierbij is dat de eigen problematiek van de moeder niet of onvoldoende wordt aangepakt. De moeder ziet niet in dat hulpverlening noodzakelijk is, waardoor er geen (blijvende) verbetering plaatsvindt. Zo heeft de GI bijvoorbeeld ter zitting bij het hof onbetwist gesteld dat de moeder aangeeft wel hulp te willen voor haar hoarding-problematiek, maar de problematiek die daaraan ten grondslag ligt niet aan wenst te pakken.
3.9.4.Duidelijk lijkt dat de moeder ook op termijn niet in staat zal zijn om de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] op zich te nemen. Naar het oordeel van het hof is het van belang dat op zorgvuldige wijze wordt bezien of, en zo ja, onder welke voorwaarden thuisplaatsing van [minderjarige 1] niettemin mogelijk is. Zoals ter terechtzitting is besproken, zal er in de komende periode opnieuw onderzoek worden gedaan naar de pedagogische vaardigheden van de moeder. Ook moet eventueel worden gekeken naar de rol van de vader en zijn opvoedvaardigheden. Tevens dient te worden onderzocht in hoeverre het netwerk van de ouders ondersteunend kan zijn bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] . Het hof is van oordeel dat gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige 1] er binnen nu en een half jaar duidelijkheid moet komen over haar perspectief. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
3.9.5.Ten behoeve van de volgende zitting bij de rechtbank betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing verzoekt het hof aan de GI om een concreet plan aan de rechtbank over te leggen met betrekking tot de visie van de GI op de toekomst van [minderjarige 1] , waarbij op de volgende vragen een antwoord wordt gegeven:
- Wordt er toegewerkt naar thuisplaatsing?
- Hoe ziet dit traject er uit?
- Welke hulpverlening aan moeder/ouders wordt hierbij ingezet?
- Hoe ziet de (intensieve) bezoekregeling tussen de moeder/ouders en [minderjarige 1] er uit?
Indien er niet kan worden toegewerkt naar thuisplaatsing:
- Waarom is een thuisplaatsing niet aan de orde?
- Is er een perspectief-biedende oplossing en hoe ziet die er uit, waarbij als uitgangspunt dient te gelden dat deze oplossing binnen een gezinsomgeving wordt gevonden?
- Is de mogelijkheid van een netwerkplaatsing aan de orde geweest, zo nee, waarom niet?
- Indien niet gekozen wordt voor de gezinsomgeving, waarom wordt daarvoor niet gekozen?
3.9.6.Voorts verzoekt het hof voornoemd plan binnen twee weken voor de nog nader te bepalen zitting bij de rechtbank aan de rechtbank toe te sturen. Indien onverhoopt niet tijdig een concreet plan kan worden toegestuurd, dan gaat het hof er van uit dat de gezinsvoogdijwerker zelf ter zitting aanwezig zal zijn om voornoemde vragen te beantwoorden.