ECLI:NL:GHSHE:2019:1729

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
200.253.465_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en voogdijmaatregel in jeugdzorgzaak

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en de benoeming van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) tot voogd. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin haar gezag over de kinderen werd beëindigd. De kinderen staan sinds 3 maart 2017 onder toezicht van de GI en zijn uit huis geplaatst bij pleegouders. De moeder heeft aangevoerd dat zij zich positief heeft ontwikkeld en dat er geen ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen is. Het hof heeft de zaak op 9 mei 2019 behandeld, waarbij de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder heeft betoogd dat zij in staat is om een stabiele opvoedomgeving te bieden, maar het hof oordeelt dat zij onvoldoende in staat is gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen veilig gehecht zijn aan de pleegouders en dat hun belang bij stabiliteit en duidelijkheid voorop staat. De grieven van de moeder zijn afgewezen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 9 mei 2019
Zaaknummer : 200.253.465/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/254033/ FA RK 18-3133
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: aanvankelijk mr. A.L. Witteveen, thans mr. N.S. van der Vliet,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI));
- [pleegouders] , hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 januari 2019, heeft de moeder verzocht, zo begrijpt het hof: primair voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag af te wijzen, subsidiair een contra-expertise ex artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te gelasten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 februari 2019, heeft de GI verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel dit beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van der Vliet;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
Tevens is verschenen [de vader] (hierna te noemen: de vader), die als informant door het hof is gehoord.
De pleegouders zijn, met berichtgeving vooraf, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 oktober 2018;
  • de brief van de pleegouders, ingekomen ter griffie op 1 april 2019.
2.4.1.
Aan de moeder en haar advocaat, de GI en de raad is ter mondelinge behandeling een leespauze gegeven om van voormelde brief van de pleegouders kennis te nemen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
Tot aan de bestreden beschikking oefende de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 3 maart 2017 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 3 juni 2019.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 3 maart 2017 uit huis geplaatst in het gezin van de pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI tot voogdes over hen benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders wonen sinds begin november 2018 weer samen op het adres van de vader in [plaats] . Zij worden ondersteund door een maatschappelijk werker van de gemeente. De ouders hebben die hulp zelf op poten gezet. De ouders zijn momenteel goed bereikbaar.
Aan de wettelijke gronden voor een beëindiging van het gezag wordt niet voldaan. De kinderen worden niet ernstig in hun ontwikkeling bedreigd wanneer zij bij de moeder thuis worden geplaatst. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zij heeft geen kans gehad om te laten zien dat zij de kinderen een stabiel en veilig opvoedklimaat kan bieden. Ten onrechte is na het eerste raadsrapport van 28 december 2017 nooit toegewerkt naar een thuisplaatsing van de kinderen, zijn in dat kader geen doelen voor de moeder opgesteld en is haar geen passende hulp geboden. De moeder is de afspraken met de hulpverlening steeds nagekomen evenals de bezoekregeling met de kinderen of zij heeft zich daarvoor tijdig afgemeld. De afmeldingen hadden ook te maken met haar zwangerschap van [minderjarige 3] . De omgang tussen de moeder en de kinderen verloopt goed.
De moeder heeft wel degelijk een persoonlijkheidsonderzoek laten afnemen. Zij is nog in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek. De moeder heeft destijds een foto van de aanvraag voor het onderzoek naar de GI gestuurd.
De moeder is verder van mening dat de aanvaardbare termijn in deze zaak nog niet is verstreken. Het belang van de kinderen bij gezinshereniging weegt zwaarder dan hun belang bij continuering van de huidige opvoedingssituatie bij de pleegouders, te meer nu de kinderen een band moeten kunnen opbouwen met hun broer [minderjarige 3] . Door onder deze omstandigheden het gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen wordt artikel 8 EVRM geschonden. Ook is er strijd met artikel 3 IVRK.
Subsidiair verzoekt de moeder het hof om op basis van artikel 810a lid 2 Rv een contra-expertise te laten plaatsvinden. De raadsrapportages zijn tegenstrijdig en de GI heeft geen gedegen onderzoek gedaan. Gelet op de nog jonge leeftijd van de kinderen is een contra-expertise niet belastend voor de kinderen.
3.6.
De raad heeft ter zitting geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
[minderjarige 1] heeft veel zorg nodig. Voor een nader onderzoek zoals de moeder heeft verzocht is geen aanleiding.
3.7.
De GI heeft in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De moeder stelt weliswaar dat zij zich positief heeft ontwikkeld, maar zij blijft hangen in beloftes. De bezoekregeling met de kinderen is zij zeer vaak niet nagekomen. De samenwerking met de gezinsvoogd is niet van de grond gekomen, doordat de moeder niet goed bereikbaar was of afspraken niet nakwam. Verder is tot op heden onduidelijk of er een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder is afgenomen.
Er is geen perspectief op terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Zij zijn veilig gehecht aan de pleegouders en duidelijkheid over hun opvoedperspectief is voor hen van belang. Over [minderjarige 1] zijn nog medische zorgen. Bij een voogdijmaatregel is het eenvoudiger om, indien noodzakelijk, snel beslissingen te nemen. De moeder was in het verleden slecht bereikbaar, waardoor overleg over belangrijke beslissingen aangaande de kinderen soms lang op zich liet wachten.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Gesteld noch gebleken is dat de moeder het gezag misbruikt. Aan het hof ligt daarom alleen nog de vraag voor, of voldaan is aan de hiervoor onder a vermelde beëindigingsgrond.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend op grond van het volgende.
Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verstreken. De kinderen zijn al op jonge leeftijd uithuisgeplaatst en zij wonen inmiddels ruim twee jaar in het huidige perspectief biedende pleeggezin. Vanwege zijn handicap en aangeboren ontwikkelingsachterstand had [minderjarige 1] een vertraagde start. Nadat hij is geopereerd en in een pleeggezin is geplaatst, heeft hij zich op alle gebieden positief ontwikkeld. Over [minderjarige 1] bestaan nog wel medische zorgen. [minderjarige 1] is een kwetsbaar kind en het is in zijn belang dat hij voldoende gestimuleerd wordt en de voor hem noodzakelijke therapieën en behandelingen krijgt.
Beide kinderen zijn inmiddels veilig gehecht aan de pleegouders en voor hen is stabiliteit, veiligheid en duidelijkheid over hun opvoedperspectief van belang. De huidige opvoedingssituatie bij de pleegouders komt tegemoet aan de behoeftes van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Het hof is van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat is gebleken om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van deze kinderen te dragen. Zij is er onvoldoende in geslaagd om voor de kinderen een stabiele opvoedingsomgeving te scheppen. De moeder heeft naar het oordeel van het hof voldoende tijd en gelegenheid gehad om door middel van samenwerking met de GI dit doel te realiseren. De GI heeft met de moeder over een langere periode duidelijke afspraken gemaakt over de bezoeken tussen haar en de kinderen. De moeder heeft ter zitting van het hof beaamd dat zij er maar een enkele keer in is geslaagd om deze afspraken na te komen. De redenen die de moeder hiervoor opgeeft acht het hof onvoldoende plausibel. Daarnaast heeft de moeder geen inzicht gegeven in haar opvoedvaardigheden. Resultaten van een af te nemen persoonlijkheidsonderzoek zijn nog steeds niet beschikbaar. Sterker nog, op geen enkele manier is met concrete gegevens onderbouwd dat zij een dergelijk onderzoek heeft ondergaan en zo ja, bij wie. Verder heeft het lange tijd geschort aan de bereikbaarheid van de moeder voor de GI. Ook haar woonsituatie is tot recent onduidelijk geweest.
Nu naar het oordeel van het hof het opvoedperspectief van de kinderen gelet op het voorgaande niet meer bij de moeder ligt, dient de maatregel van ondertoezichtstelling, die gericht is op thuisplaatsing, geen doel meer.
Het hof is verder van oordeel dat de uitkomsten van een deskundigenonderzoek zoals door de moeder verzocht geen wijziging kunnen brengen in het oordeel dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken en dat terugplaatsing van de kinderen bij de moeder niet meer aan de orde is, ook niet als nog vastgesteld zou worden dat de moeder inmiddels over voldoende opvoedvaardigheden zou beschikken. Een deskundigenonderzoek kan derhalve in deze zaak niet tot een andere beslissing leiden. Daarom zal het hof het verzoek van de moeder daartoe afwijzen.
Van strijd met artikel 3 IVRK is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof heeft juist aan het belang van de kinderen beslissende betekenis toegekend. Ook de inbreuk op artikel 8 EVRM wordt gerechtvaardigd en is noodzakelijk door de rechten en de belangen van de kinderen.
De grieven van de moeder falen.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
27 november 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en H.J. Witkamp en is op 9 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.