ECLI:NL:GHSHE:2019:1727

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
200.241.377_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en informatieregeling tussen ouders na beëindiging geregistreerd partnerschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2018, waarin haar verzoek om een zorgregeling voor haar minderjarige kind werd afgewezen. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om een regeling vast te stellen waarbij zij en haar kind eenmaal per veertien dagen een weekend contact hebben, evenals de helft van de vakanties en feestdagen. Daarnaast vraagt zij om een informatieregeling waarbij de vader haar maandelijks schriftelijk informeert over het welzijn en de schoolprestaties van hun kind.

De vader heeft geen verweerschrift ingediend en tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2019 heeft hij verklaard dat hun kind, die inmiddels 17 jaar oud is, geen behoefte heeft aan contact met de moeder. De raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting benadrukt dat het belangrijk is dat de vader regelmatig informatie over het kind aan de moeder verstrekt. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstige bezwaren heeft tegen contact met de moeder, wat heeft geleid tot de conclusie dat een zorgregeling niet haalbaar is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en bepaalt dat de vader de moeder iedere twee maanden schriftelijk moet informeren over relevante zaken rondom hun kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 mei 2019
Zaaknummer: 200.241.377/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/326652 / FA RK 17-5195
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
zonder advocaat.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
- er een verdeling van zorg- en opvoedingstaken wordt vastgelegd in een regeling waarbij de moeder en [minderjarige] eenmaal per veertien dagen een weekend contact hebben, alsmede de helft van de vakanties en de feestdagen dan wel een regeling in opbouw wordt vastgesteld die het hof redelijk acht;
- te bepalen dat aan de vader een informatieverplichting wordt opgelegd jegens de moeder, waarbij hij haar eenmaal per maand schriftelijk informeert over het welzijn, de
schoolprestaties en andere relevante zaken rondom [minderjarige] .
2.2.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Putten-van den Heuvel;
  • de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 februari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest en hebben op 4 juni 2004 hun huwelijk omgezet in een geregistreerd partnerschap. Partijen hebben op 30 september 2004 hun geregistreerd partnerschap beëindigd, welke beëindiging op 4 oktober 2004 is ingeschreven
in de registers van de burgerlijke stand.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vader
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om een zorgregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige] bij haar verblijft gedurende een weekend per 14 dagen, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, door partijen in nader onderling overleg te bepalen, afgewezen.
3.3.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] woont sinds juni 2017 bij de vader. Sindsdien heeft de moeder geen contact meer met hem gehad. De vader stimuleert [minderjarige] niet om contact met de moeder aan te gaan. Na de zitting in eerste aanleg op 13 februari 2018 heeft de moeder niets meer van de vader en [minderjarige] vernomen en is zij geblokkeerd op de telefoons. Er is geen contra-indicatie voor contact tussen de moeder en [minderjarige] en het is niet in het belang van [minderjarige] dat hij geen contact met de moeder heeft. Het is ook schadelijk voor [minderjarige] om hem de keuze te laten om al of niet contact met de moeder te hebben. Er bestaat gevaar voor ouderverstoting.
Verder verzoekt de moeder aan de vader een informatieregeling op te leggen, aangezien hij
niet vrijwillig aan zijn informatieplicht voldoet. Zo heeft de vader de moeder niet ingelicht over de diploma-uitreiking van [minderjarige] medio 2018.
3.5.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Na de zitting in eerste aanleg heeft de vader niet meer aangestuurd op een gesprek tussen [minderjarige] en de moeder, omdat [minderjarige] dit niet wilde. [minderjarige] is er heel stellig in dat hij geen behoefte heeft aan contact met de moeder. De vader belemmert het contact tussen de moeder en [minderjarige] niet.
[minderjarige] zit momenteel niet echt goed in zijn vel, ook niet op andere levensgebieden.
3.6.
De raad heeft ter zitting verklaard dat het belangrijk is dat de vader regelmatig informatie over [minderjarige] aan de moeder verstrekt.
3.7.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en onder a, BW, een regeling vaststellen.
Ingevolge het van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub c BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken.
De rechter kan tevens, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en onder c, BW een informatieregeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.1.
Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak een zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] niet haalbaar en uitvoerbaar is. [minderjarige] , die 17 jaar oud is, heeft van ernstige bezwaren tegen contact met de moeder doen blijken. Het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling tussen haar en [minderjarige] dient daarom te worden afgewezen. Dit leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.
3.7.2.
Met betrekking tot het vaststellen van een informatieregeling, om welke regeling de moeder in hoger beroep heeft verzocht, heeft de vader ter zitting van het hof verklaard dat hij zich daarin kan vinden. Het hof zal een informatieregeling bepalen zoals hierna in het dictum wordt weergegeven. Het hof acht die regeling het meest in het belang van [minderjarige] .
3.8.
Het voorgaande leidt tot de hiernavolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2018;
bepaalt dat de vader de moeder iedere twee maanden schriftelijk dient te informeren over het welzijn, de schoolprestaties en andere relevante zaken rondom [minderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en H.J. Witkamp en is op 9 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.