ECLI:NL:GHSHE:2019:1724

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
200.241.097_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het hoofdverblijf van een minderjarige en de kinderalimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, verzocht om wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarige naar hem, terwijl de vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, zich verzette tegen deze wijziging en tevens een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep had ingesteld. De rechtbank Oost-Brabant had eerder bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw zou zijn en dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige moest betalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 april 2019 is gebleken dat partijen een zorgregeling hadden, maar dat de man vond dat hij meer zorg droeg voor de minderjarige dan de huidige regeling aangaf. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige feitelijk merendeels bij de vrouw verblijft en dat er geen zorgen zijn over de thuissituatie bij de vrouw. Het hof heeft geoordeeld dat wijziging van het hoofdverblijf niet in het belang van de minderjarige zou zijn, gezien de huidige zorgverdeling en de onzekere communicatie tussen de ouders. Wat betreft de kinderalimentatie hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de bijdrage, die met terugwerkende kracht is vastgesteld. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie-achterstand vastgesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.241.097/01
zaaknummer rechtbank : C/01/330175 / FA RK 18-392
beschikking van de meervoudige kamer van 9 mei 2019
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.F. Portier te Eindhoven,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.J.D.D. Burhenne te Weert.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 16 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 13 juni 2018 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 maart 2018.
2.2.
De vrouw heeft op 27 juli 2018 een verweerschrift tevens houdende (een voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3.
De man heeft op 30 juli 2018 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 19 maart 2019 met bijlagen, ingekomen op 20 maart 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 21 maart 2019 met bijlagen, ingekomen op 22 maart 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 25 maart 2019 met bijlagen productie A,B en C, ingekomen per fax op 25 maart 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 25 maart 2019 met bijlage productie D, ingekomen op 27 maart 2019.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 4 april 2019 plaatsgevonden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door mr. Portier en tevens mevrouw K. Eggermond als tolk in de Poolse taal;
- de vrouw, bijgestaan door mr. M.M.H. Lenaers, kantoorgenoot van mr. Burhenne, alsmede door mevrouw W. Veldhuis - Cosic (tolkennummer 18707) als tolk in de Poolse taal;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ). Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] .
3.4.
Bij beschikking van 30 oktober 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald, zoals in die beschikking is weergegeven.
3.5.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 juli 2017 bepaald op € 207,- per maand en is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw bepaald.
4.2.
De grieven van de man zien op de door de rechtbank gehanteerde zorgkorting en op de bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw. De man verzoekt bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem, alsmede nihilstelling van de onderhoudsbijdrage die hij ten behoeve van [minderjarige] dient te voldoen.
4.3.
Het voorwaardelijke incidentele appel van de vrouw ziet op de vaststelling van een zorgregeling met haar indien het hof zou bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man zal zijn.
4.4.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdverblijf
5.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2.
De man stelt dat er nagenoeg sprake is van een co-ouderschap en dat hij meer de zorg draagt voor [minderjarige] , dan de huidige regeling bepaalt. Hij wenst derhalve formeel een co-ouderschap en daarmee ook bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem, nu zij feitelijk meer bij hem is dan bij de vrouw. Bovendien is de thuissituatie bij de vrouw niet veilig en verantwoord nu zij een zeer kleine woning heeft die slechts geschikt is voor twee personen en de vrouw er recent een kind bij heeft gekregen, aldus de man.
Ter zitting heeft de man verklaard dat hij voorafgaand aan de bestreden beschikking veel meer tijd met [minderjarige] heeft doorgebracht dan thans het geval is. De vrouw houdt zich nu aan de zorgverdeling conform de beschikking van 30 oktober 2017, waarbij de man wel een paar extra omgangsmomenten heeft in verband met en rondom de zwem- en dansles van [minderjarige] . De man zou wel graag meer omgang willen met [minderjarige] .
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij zich wat betreft de zorgregeling aan de beschikking van 30 oktober 2017 houdt, nu de periode daarvoor veel onrust en onduidelijkheid gaf over de omgang voor alle betrokkenen maar vooral ook voor [minderjarige] . Zodra de communicatie tussen partijen verbeterd is, zal er ook meer ruimte zijn voor extra omgangsmomenten wat de vrouw betreft.
De huidige omgang is thans al wel enigszins uitgebreid, nu [minderjarige] door de vader naar dans- en zwemles wordt gebracht en zodoende rondom die momenten een paar uur extra omgang met hem heeft. De dansles gaat nu stoppen, maar de zwemles gaat nog door op de donderdag.
Desgevraagd heeft de vrouw verklaard dat ondanks dat de dansles op woensdag stopt, [minderjarige] wel nog steeds tot maximaal acht uur ’s avonds omgang kan hebben met de man op woensdag. Partijen hebben hier dus overeenstemming over bereikt, al ligt het in onderhavige procedure niet ter beoordeling aan het hof voor. Het hof gaat er vanuit dat partijen deze afspraak in goed onderling overleg met elkaar over en weer zullen nakomen. Indien de man een formele wijziging van de zorgverdeling wenst, dient hij daartoe een wijzigingsverzoek in te dienen bij de rechtbank.
De vrouw ziet geen aanleiding tot wijziging van het hoofdverblijf, gelet op de huidige zorgverdeling en bovendien zou dit voor haar nadelige financiële consequenties hebben in verband met het kindgebonden budget dat zij nu ontvangt en dan niet meer.
5.3.
De raad heeft ter zitting geadviseerd het hoofdverblijf bij de vrouw te laten, nu dit past bij de huidige verdeling van de zorg- en opvoedtaken waarbij zij ook recht heeft op de financiële tegemoetkoming in de vorm van het kindgebonden budget. Er zijn bij de raad thans geen zorgen bekend over de thuissituatie van [minderjarige] bij de vrouw. Beide ouders beschikken over voldoende pedagogische vaardigheden om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. Wel acht de raad het van belang dat de ouders ondersteuning gaan krijgen om te leren met elkaar goede afspraken over [minderjarige] te maken.
De man wenst een co-ouderschap met een week op week af regeling, maar dit zal zorgen voor heel veel onrust, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. Eerst dient er gewerkt te worden aan een goede communicatie tussen de ouders, waarna zij verder afspraken met elkaar kunnen maken en de omgang eventueel in onderling overleg verder kunnen uitbreiden.
5.4.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de situatie van [minderjarige] , waarbij zij thans feitelijk merendeels bij de vrouw verblijft, voldoende verantwoord en veilig is. Het hof ziet gelet op de huidige zorgverdeling tussen partijen, waarbij [minderjarige] de meeste tijd bij de vrouw doorbrengt, geen aanleiding het hoofdverblijf van [minderjarige] te wijzigen. Er bestaan geen zorgen over de thuissituatie van [minderjarige] bij de vrouw thuis, evenmin over de pedagogische vaardigheden van de vrouw. Wijziging van de huidige regeling zal veel onrust voor [minderjarige] teweeg brengen, temeer nu de ouders nog niet in staat zijn op adequate wijze met elkaar te communiceren en afspraken te maken over [minderjarige] . Het hof zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen.
Kinderalimentatie
6.1.
Tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] . De overeengekomen regeling luidt als volgt:
Met ingang van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2018 betaalt de man met terugwerkende kracht € 100,- per maand als bijdrage in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Met ingang van 1 januari 2019 betaalt de man € 185,- per maand. Vóór 1 mei 2019 dient de eerste reguliere betaling gedaan te zijn door de man en voor de toekomstige betalingen eveneens vóór de eerste van de maand.
De betalingsachterstand van de man komt daarmee thans op € 2.540,- (€ 185,- keer vier maanden voor 2019 en voor de periode daarvoor € 100,- keer achttien maanden). Ten aanzien van de aflossing van deze achterstand zijn partijen een aflossingsverplichting voor de man overeengekomen van € 50,- per maand plus de helft van zijn vakantiegeld in mei 2019 (binnen twee weken na ontvangst van het vakantiegeld aan de vrouw te voldoen) en de helft van zijn eindejaarsuitkering per 1 december 2019 (eveneens twee weken na ontvangst van de eindejaarsuitkering aan de vrouw te voldoen). Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan door de man, wordt de volledige achterstand in één keer opeisbaar.
6.2.
Door partijen is verzocht te beslissen conform bovenstaande regeling. Nu het hof ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gelet op de stukken en het reeds verhandelde ter zitting de suggestie gedaan heeft tot het treffen van een onderlinge regeling en de uitkomst van deze regeling overeenkomstig de wettelijke maatstaven is, mede gelet op de beschikbare financiële gegevens, zal het hof overeenkomstig beslissen.
Voorwaardelijk incidenteel appel
7.1.
Nu het hof de bestreden beschikking voor wat betreft het hoofdverblijf bekrachtigt, is er geen belang meer bij bespreking van het voorwaardelijk incidenteel appel van de vrouw.

8.De slotsom

in het principaal en het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
8.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, gedeeltelijk vernietigen, waar het betreft de daarbij vastgestelde onderhoudsbijdrage en beslissen als volgt.

9.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 16 maart 2018, voor zover het betreft de daarbij vastgestelde onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] , en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw voor de periode 1 juli 2017 tot en met 31 december 2018 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] € 100,- per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2019 € 185,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw de opgelopen alimentatie-achterstand van € 2.540,- aflost overeenkomstig de daartoe gemaakte afspraak van partijen zoals onder 6.1 is opgenomen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en P. Vlaardingerbroek en is op 9 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.