ECLI:NL:GHSHE:2019:1723

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
200.240.646_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarigen in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 maart 2018. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.J.P.H. Stoelhorst, verzoekt de eerdere beschikking te vernietigen en opnieuw een zorgregeling vast te stellen voor haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderen staan sinds 16 juni 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (de GI). De moeder is van mening dat de oude zorgregeling, waarbij de kinderen ieder tweede weekend bij de vader verblijven, beter is voor de kinderen dan de huidige regeling die door de rechtbank is vastgesteld.

De GI en de vader, vertegenwoordigd door mr. I.J.L. Daemen-Demarteau, verzetten zich tegen het hoger beroep van de moeder. De GI stelt dat de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen is, omdat zij aangeven meer tijd bij de vader te willen doorbrengen. De vader sluit zich aan bij het standpunt van de GI en benadrukt dat de vorige zorgregeling niet volledig werd nagekomen door beide ouders.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 2019 zijn de moeder, de GI, de vader en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders problematisch is en dat er nog steeds een echtscheidingsstrijd gaande is. Het hof oordeelt dat de huidige zorgregeling, die tegemoetkomt aan de wensen van de kinderen, in hun belang is en dat er geen noodzaak is voor een nader onderzoek door de Raad. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 mei 2019
Zaaknummer: 200.240.646/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/243868 / JE RK 17-2700, C/03/245156/ JE RK 18-62 en C/03/245158/ JE RK 18-63
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.J.P.H. Stoelhorst,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
de gecertificeerde instelling,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Deze beschikking gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 2007, en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] (Columbia) op [geboortedatum] 2011.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juni 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en opnieuw rechtdoende vast te stellen de zorgregeling zoals opgenomen in de beschikking voorlopige voorzieningen van 8 februari 2017, waarbij is bepaald dat de kinderen ieder tweede weekend van de maand bij de vader verblijven van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school alsmede iedere twee weken op dinsdag en woensdag, waarbij de vader de kinderen op dinsdagmiddag uit school ophaalt en donderdagochtend naar school brengt, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juli 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2018, heeft mr. I.J.L. Daemen-Demarteau namens de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep althans dat beroep als ongegrond af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Stoelhorst, alsmede door een tolk, mevrouw B. Coopmans;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen op 21 juni 2018;
  • het journaalbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen op 15 maart 2019.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn op 22 mei 2010 te [plaats] met elkaar gehuwd. Uit de voorhuwelijkse relatie respectievelijk het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (Polen);
  • [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] (Colombia).
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 16 juni 2016 onder toezicht van de GI, welke maatregel laatstelijk is verlengd tot 16 juni 2019.
3.3.
Tussen de moeder en de vader is een echtscheidingsprocedure aanhangig. Bij beschikking van 8 februari 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in het kader van de echtscheidingsprocedure voorlopige voorzieningen gewezen, waarbij, voor zover thans van belang, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de moeder zijn toevertrouwd en een zorgregeling tussen de kinderen en de vader is bepaald.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, op inleidend verzoek van de GI voormelde beschikking van 8 februari 2017 gewijzigd en een voorlopige zorgregeling voor de duur van de echtscheidingsprocedure vastgesteld – kort samengevat – inhoudende dat de kinderen vanaf 3 april 2018 de ene week bij de vader verblijven en de andere week bij de moeder en waarbij de kinderen gedurende de helft van de vakantie- en feestdagen bij iedere ouder verblijven.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De wens van de kinderen om meer tijd met de vader door te brengen is niet het meest in hun belang. [minderjarige 2] is te jong om veel waarde en gewicht toe te kennen aan hetgeen zij zegt en [minderjarige 1] wil meer bij de vader zijn omdat zij daar meer mag. De oude zorgregeling is beter voor de kinderen, omdat de moeder dan meer voor de kinderen kan zorgen, waardoor er minder stress is. De moeder maakt zich nu zorgen over het gedrag dat de kinderen laten zien. Indien de ouders niet over elk klein detail strijd zouden voeren, zou de week op week af regeling het beste zijn voor de kinderen. De kinderen houden van beide ouders en de vader is ook belangrijk in hun leven. De strijd tussen de ouders is echter niet verminderd.
Er was een goede zorgregeling, maar de vader komt deze niet na. Dat de oude regeling niet voor rust zorgt, dient er niet toe te leiden dat er een andere regeling wordt geprobeerd waarvan evenmin zeker is of die wel rust en duidelijkheid gaat bieden. Mogelijk gaan de instanties mee in de wensen van de vader, vanwege de vele klachten die hij indient. Ook heeft de moeder de indruk dat de vader een zekere druk uitoefent op de kinderen. Gelijkwaardig ouderschap moet niet geforceerd worden. Het ontstaat ook niet met de huidige regeling, aangezien de vader vrijwilligerswerk op school doet en hij de kinderen hierdoor iedere dag ziet.
Voordat er een beslissing wordt genomen over de zorgregeling dient er nader onderzoek door de raad plaats te vinden naar een (eventuele) wijziging van de zorgregeling die het meest in het belang van de kinderen is.
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
Om de focus op de kinderen te laten liggen en te voorkomen dat de GI wordt meegezogen in de ouderstrijd is de methodiek Kind uit de Strijd ingezet, waarbij de wens van het kind centraal staat. Beide kinderen hebben bij diverse gelegenheden aangegeven graag meer tijd bij de vader te willen zijn. Volgens de GI zijn beide ouders, met ieder hun eigen opvoedstijl, in staat om de kinderen een veilig opvoedklimaat te bieden. Ook verdienen de ouders een gelijkwaardige positie om hun ouderrol te kunnen uitoefenen. De huidige zorgregeling is in het belang van de kinderen. De kinderen geven aan dat zij de huidige zorgregeling fijn vinden en dat de verdeling goed voor hen werkt. Wel zijn de ouders nog altijd niet in staat met elkaar te overleggen.
Een raadsonderzoek is niet nodig. Het verzoekschrift is door een gedragswetenschapper mee onderbouwd en ook de gezinsvoogden zijn deskundig.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Hij sluit zich aan bij het standpunt van de GI. De vorige zorgregeling werd door beide ouders om praktische redenen niet volledig nagekomen. De klachten van de vader zijn voor het overgrote deel gegrond verklaard en de vader is altijd blijven streven naar een constructieve dialoog met de instanties. De vader doet vrijwilligerswerk op de school van de kinderen maar de door hem verrichte activiteiten veroorzaken niet allemaal contact met de kinderen.
3.9.
De raad brengt ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren.
De huidige zorgregeling is de beste verdeling voor de kinderen. Zij voelen zich daar goed bij. De kern van de problematiek zit in de communicatie tussen de ouders. De wens van de kinderen is dat de ouders stoppen met ruziemaken en dat [minderjarige 1] iemand krijgt waarmee zij in vertrouwen kan praten. De ouders zouden dit met beide handen moeten aangrijpen.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof verwijst hiervoor naar de daaraan gewijde overwegingen van de rechtbank waartegen geen grieven zijn gericht en die het hof onderschrijft. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek.
3.10.2.
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder haar verzoek om een onderzoek door de raad naar een (eventuele) wijziging van de zorgregeling die het meest in het belang van de kinderen is onvoldoende onderbouwd. Daarbij acht het hof zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een onderzoek te gelasten.
3.10.3.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.10.4.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen de ouders nog altijd niet goed verloopt en nog altijd sprake is van een echtscheidingsstrijd. In die zin is de situatie sinds de wijziging van de zorgregeling niet verbeterd. Echter, evenmin is gebleken dat de huidige regeling voor meer onrust en minder duidelijkheid zorgt dan de oude regeling, in ieder geval niet voor de kinderen. Voor de kinderen is de uitgebreidere regeling juist een vooruitgang, aangezien deze regeling tegemoet komt aan hun duidelijke wens om meer tijd bij de vader door te brengen en zij deze regeling als prettig ervaren. Niet is gebleken van contra-indicaties voor de huidige zorgregeling en het uitgebreidere verblijf bij de vader. Dat de ouders verschillende opvoedingsstijlen en regels hanteren maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande acht het hof de regeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking het meest in het belang van de kinderen.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.12.
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 maart 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en is door mr. H. van Winkel op 9 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.