ECLI:NL:GHSHE:2019:1696

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
200.222.896_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst wegens overtreding van de Opiumwet en het handelen in drugs

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [appellant] en Stichting BrabantWonen. De huurovereenkomst, gesloten op 1 augustus 1988, werd door BrabantWonen ontbonden op basis van de bevindingen van de politie die op 16 juli 2014 een huiszoeking uitvoerde in de woning van [appellant]. Tijdens deze huiszoeking werd een aanzienlijke hoeveelheid hennep aangetroffen, evenals materialen die duiden op de verwerking en het transport van drugs. De kantonrechter oordeelde in eerste aanleg dat BrabantWonen geslaagd was in de bewijslevering dat [appellant] in strijd met de huurovereenkomst handelde door drugs te verhandelen vanuit het gehuurde. [appellant] ging in hoger beroep tegen dit vonnis, waarbij hij acht grieven aanvoerde. Het hof oordeelde dat de tekortkoming van [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst van voldoende gewicht was om de ontbinding te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.222.896/01
arrest van 7 mei 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. J.W. Weehuizen te 's-Hertogenbosch,
tegen
Stichting BrabantWonen,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als BrabantWonen,
advocaat: mr. D.J. Smits te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 augustus 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 1 juni 2017, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en BrabantWonen als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4516061/CV EXPL 15-9115)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, het tussenvonnis van 7 januari 2016 en het mondeling tussenvonnis van 15 maart 2016, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellant] heeft van BrabantWonen op grond van een op 1 augustus 1988 tussen partijen gesloten huurovereenkomst de woning aan het [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde) gehuurd. Op de huurovereenkomst zijn de “Algemene Voorwaarden Zelfstandige Woonruimte d.d. juli 2005” (hierna: algemene voorwaarden) van toepassing.
3.1.2.
In artikel 6 sub d van de algemene voorwaarden staat het volgende vermeld:
“Het is de huurder niet toegestaan om in het gehuurde hard- of softdrugs of andere genotsmiddelen te verhandelen of te produceren, waaronder het telen van hennepplanten, ook wanneer dergelijke activiteiten door de overheid zijn toegestaan of gedoogd”.
3.1.3.
Op 16 juli 2014 heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de handelingen van de bewoners van het gehuurde naar aanleiding van informatie dat [appellant] samen met anderen zou handelen in verdovende middelen. In het kader van dit onderzoek is op 16 juli 2014 het gehuurde geobserveerd door brigadier [brigadier 1] en heeft er een huiszoeking van het gehuurde plaatsgevonden. Van dit onderzoek zijn diverse processen-verbaal opgemaakt.
3.1.4.
In het proces-verbaal van bevindingen van brigadier [brigadier 1] staat onder andere het volgende:
Omstreeks 13:50 uur kwam een man (verder: meneer A) uit het portiek en keek ongeveer 15 seconden om zich heen. Omstreeks 13:55 uur parkeerde een bruin/grijskleurige Ford Focus voor het portiek. De bestuurder (verder: meneer B) stapte uit en liep het portiek in. Omstreeks 13:58 uur kwam meneer A uit het portiek en haalde een grote zwarte tas met zachte inhoud uit de laadruimte van de Ford Focus. Daarmee liep hij het portiek weer in. Vlak daarna kwam meneer A samen met [appellant] naar buiten. Zij liepen een keer heen en weer en gingen daarna samen weer het portiek in. Omstreeks 14:16 uur kwam meneer B weer naar buiten en reed weg in de reeds genoemde Ford Focus. Hij droeg een voorwerp bij zich dat leek op een opgerolde handdoek of een tas.
3.1.5.
In het proces-verbaal van bevindingen van brigadier [brigadier 2] staat onder meer het volgende. [brigadier 2] hoorde van [brigadier 1] dat de Ford Focus wegreed en dat de bestuurder iets in zijn handen had wat leek op een opgerolde handdoek. [brigadier 2] heeft een opvallend politievoertuig gevraagd om de Ford Focus te controleren op de identiteit van de bestuurder. [brigadier 2] hoorde dat haar collega’s van de [eenheid] eenheid de Ford Focus op de [straatnaam] oppikten en dat zij zagen dat de bestuurder iets naar de achterbank van de auto leek te leggen. Even later hoorde zij dat een plastic zak was aangetroffen met een grote hoeveelheid geld. Daarna is besloten om naar het pand te gaan. [appellant] was aanwezig en ging vrijwillig akkoord met een huiszoeking.
3.1.6.
In het proces-verbaal van bevindingen van brigadier [brigadier 3] en hoofdagent [hoofdagent] staat onder meer het volgende. [brigadier 3] en [hoofdagent] zijn tijdens de huiszoeking naar de badkamer gelopen. Daar zagen zij een grote zwarte tas op de grond, een henneptop op de grond voor de wasmachine en een henneptop bovenop de droger. Ook zagen zij dat in de wasmachine een plastic zak lag van de Lidl. In die plastic zak zat een grote plastic gripzak met daarin een grote hoeveelheid hennep. Deze gripzak met hennep is in beslag genomen.
3.1.7.
In de diverse processen-verbaal die naar aanleiding van het onderzoek zijn opgemaakt staat verder nog onder meer het volgende. De politieambtenaren die aan de huiszoeking hebben meegewerkt hebben bij het betreden van het portiek allemaal de geur van hennep waargenomen. De politieambtenaren hebben in de slaapkamer aan de achterzijde van de woning drie zwarte plastic tassen met daarin doorzichtige gripzakken aangetroffen. Ook vonden zij onder het bed een koffer met een grote weegschaal. In de zwarte plastic tassen en in de koffer zaten plantenresten van hennep. In de schuur van [appellant] zijn 233 opgestapelde zwarte lege potten en een rol zilveren isolatiefolie aangetroffen. In de grote zwarte tas in de badkamer zat een grote hoeveelheid kleding en een plastic zak met daarin een grote hoeveelheid mobiele telefoons en laders. In de slaapkamer aan de voorzijde van de woning is een digitale weegschaal aangetroffen.
3.1.8.
In het rapport van brigadier [brigadier 4] d.d. 19 april 2016 is opgenomen dat in de plastic tas in de Ford Focus een geldbedrag van in totaal € 42.780,00 zat, dat in de drie zwarte plastic tassen in de slaapkamer 100 doorzichtige gripzaken zaten met een afmeting van 35 x 45 centimeter en dat na weging bleek dat de griptas in de badkamer 400 gram hennep bevatte.
3.1.9.
De burgemeester van ’s-Hertogenbosch heeft bij brief van 2 september 2014 een bestuurlijke waarschuwing overtreding Opiumwet aan [appellant] gestuurd.
3.1.10.
[appellant] is door de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch bij vonnis van 1 juni 2015 strafrechtelijk veroordeeld wegens het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod. [appellant] heeft op 10 juni 2015 beroep ingesteld tegen dit vonnis. De kantonrechter heeft overwogen (eindvonnis rov. 9.2) dat [appellant] enkel is veroordeeld voor het aanwezig hebben van drugs, hiertegen is geen grief gericht, zodat ook dit behoort tot de vaststaande feiten.
3.2.1.
In eerste aanleg heeft BrabantWonen gevorderd de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [appellant] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van een bedrag van € 370,14 per maand vanaf 1 november 2015 tot aan de dag van ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft BrabantWonen gevorderd [appellant] te veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.2.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.3.
In het tussenvonnis van 7 januari 2016 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.2.4.
In het mondeling tussenvonnis van 15 maart 2016 heeft de kantonrechter BrabantWonen opgedragen te bewijzen dat [appellant] in of vanuit het gehuurde heeft gehandeld in drugs.
3.2.5.
Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft BrabantWonen in enquête als getuigen drie van de betrokken politieagenten doen horen. [appellant] heeft in contra-enquête als getuigen drie buurtgenoten laten horen. Voorts hebben beide partijen stukken overgelegd.
3.2.6.
In het eindvonnis van 1 juni 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat BrabantWonen geslaagd is in de bewijslevering. De kantonrechter achtte bewezen dat [appellant] op 16 juli 2014 in de woning 400 gram hennep heeft gekocht. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen vier weken na betekening van het vonnis en tot betaling van een bedrag van € 370,14 voor ieder maand of gedeelte daarvan dat [appellant] de woning vanaf 1 november 2015 in gebruik heeft tot aan de ontruiming, met dien verstande dat ten aanzien van deze veroordeling geen executie mag plaatsvinden indien en voor zover [appellant] voor de betreffende maand dat bedrag aan huur heeft betaald. Voorts heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot niet-ontvankelijkverklaring van BrabantWonen in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van BrabantWonen in de proceskosten in beide instanties.
3.4.
De grieven van [appellant] richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat BrabantWonen in de bewijslevering is geslaagd en tegen het oordeel van de kantonrechter dat de eenmalige overtreding van de algemene voorwaarden een zodanig ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert dat die ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming rechtvaardigt.
3.5.
Het hof overweegt naar aanleiding van de grieven van [appellant] als volgt. BrabantWonen heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst ten eerste door het aanwezig hebben van grote hoeveelheden softdrugs en van materialen om deze drugs te wegen, verpakken en transporteren en ten tweede door het handelen in drugs vanuit het gehuurde. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden op basis van de tweede grond. De kantonrechter oordeelde na bewijslevering dat vast is komen te staan dat [appellant] op 16 juli 2014 in de woning 400 gram hennep heeft gekocht en derhalve minimaal eenmaal in drugs heeft gehandeld. [appellant] heeft gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter over de bewijslevering en aangeboden te bewijzen dat hij op 16 juli 2014 geen hennep heeft gekocht van de bestuurder van de Ford Focus. Mocht deze grief slagen, dan dient het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep de door BrabantWonen aangevoerde eerste grond voor ontbinding van de huurovereenkomst opnieuw te beoordelen, ook al is deze door de kantonrechter verworpen, nu deze grond in hoger beroep niet is prijsgegeven. Het hof ziet aanleiding deze grond eerst te behandelen, alvorens over te gaan tot een beoordeling van de grieven.
3.6.
Uit de in deze procedure overgelegde processen-verbaal en het rapport van brigadier [brigadier 4] met betrekking tot het onderzoek van politie op 16 juli 2014 volgt dat tijdens de huiszoeking in het gehuurde onder meer het volgende is aangetroffen:
- een plastic gripzak in de wasmachine met 400 gram hennep;
- een grote weegschaal in een koffer met plantenresten van hennep;
- 3 zwarte plastic tassen met daarin 100 doorzichtige gripzakken en plantenresten van hennep;
- een grote zwarte tas met daarin soortgelijke zwarte tassen;
- een digitale weegschaal in een ladenkast in een slaapkamer;
- een grote hoeveelheid mobiele telefoons met laders;
- 233 lege plantenpotten en een rol zilveren isolatiefolie in de schuur.
3.7.
In eerste aanleg heeft [appellant] betwist dat er meer dan 30 gram hennep is aangetroffen in het gehuurde. In zijn memorie van grieven voert hij echter aan dat hij niet betwist hetgeen in de processen-verbaal, genoemd in het bestreden vonnis, staat vermeld. Het hof begrijpt hieruit dat [appellant] niet langer betwist dat in het gehuurde een hoeveelheid hennep is aangetroffen van 400 gram. Overigens ziet het hof ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen door de betrokken politieagenten is gerelateerd.
3.8.
De in het gehuurde aangetroffen hoeveelheid hennep van 400 gram gaat de in de Aanwijzing Opiumwet genoemde gedooggrens van 5 gram, de hoeveelheid voor eigen gebruik, ruim te boven. [appellant] is hiervoor ook strafrechtelijk veroordeeld. [appellant] heeft in eerste aanleg gesteld dat hij de hennep nodig had om zijn chronische rugpijn te verlichten en verwezen naar een verklaring van zijn huisarts. Uit deze verklaring volgt echter alleen dat [appellant] rugklachten heeft en daarvoor medicijnen gebruikt. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] zijn stelling dat de aangetroffen hennep bestemd was voor eigen gebruik onvoldoende onderbouwd.
Daarnaast wijzen ook het feit dat de hennep zich in de wasmachine bevond en de aangetroffen weegschalen, zwarte tassen en de grote hoeveelheid gripzakken erop dat de aangetroffen hennep niet (alleen) bestemd was voor eigen gebruik, maar een bedrijfsmatig karakter had. [appellant] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat hij regelmatig goederen, waaronder weegschalen, kleding en telefoons naar zijn familie in Marokko stuurt en dat hij daarvoor de aangetroffen tassen en gripzakken gebruikt. Deze stelling verklaart echter niet waarom in de koffer met de weegschaal en in de drie zwarte plastic tassen plantenresten van hennep zijn aangetroffen. De grote hoeveelheid hennep in combinatie met voornoemde goederen en de wijze waarop ze zijn aangetroffen en de waargenomen hennepgeur in de woning, duidt op de verwerking van en/of het transport van hennep in of vanuit het gehuurde.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant] zich, in strijd met artikel 7:213 BW, ten aanzien van het gebruik van het gehuurde niet als een goed huurder heeft gedragen en dat hij daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
3.9.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De hoofdregel en de tenzij-bepaling brengen tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast brengt de structuur van hoofdregel en tenzij-bepaling in de systematiek van het BW echter wel mee dat de schuldeiser moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de schuldenaar (en in voorkomend geval dat voldaan is aan de eis van art. 6:265 lid 2 BW dat de schuldenaar in verzuim is), en dat het aan de schuldenaar is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die zien op toepassing van de tenzij-bepaling. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Ten aanzien van de ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte gelden geen bijzondere regels. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden.
3.10.
[appellant] heeft aangevoerd dat hij geen zodanige hoeveelheid hennep(gruis) ter beschikking heeft gehad die een ontbinding van de huurovereenkomst kan rechtvaardigen en dat hij geen overlast heeft bezorgd. Voorts heeft hij aangevoerd dat indien er sprake is van wanprestatie, deze zodanig gering is dat daarop geen ontbinding van de huurovereenkomst kan worden gebaseerd.
3.11.
Het hof acht het aanwezig hebben van een (handels)voorraad van 400 gram hennep, in combinatie met de aanwezigheid van goederen waarmee de hennep kan worden verwerkt en/of getransporteerd, een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. BrabantWonen heeft bovendien een zwaarwegend belang bij het voeren en kunnen handhaven van een strikt anti-drugsbeleid om haar huurders een goed woon- en leefklimaat te bieden. Het gebruiken van een woning voor doeleinden strijdig met de Opiumwet geeft onder meer het risico op overlast en een negatieve uitstraling op de woonomgeving. Hier heeft dit risico zich ook daadwerkelijk gerealiseerd doordat een politie-inval in de woning heeft plaatsgevonden; dit wordt niet anders door de verklaringen van buren dat zij niets afwijkends hebben gemerkt. Het belang van [appellant] bij het voortduren van de huurovereenkomst, die reeds liep sinds 1 augustus 1988, weegt niet op tegen de ernst van de tekortkoming door [appellant] . Het hof is van oordeel dat de tekortkoming van voldoende gewicht is om de huurovereenkomst te ontbinden.
3.12.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de huurovereenkomst terecht heeft toegewezen. Het hof komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de grieven van [appellant] , want deze kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van BrabantWonen op € 716,- aan griffierecht en op € 1.074,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J. Henzen, J.P. de Haan en H.K.N. Vos en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 mei 2019.
griffier rolraadsheer