ECLI:NL:GHSHE:2019:1684

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 mei 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
200.210.276_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwgeschil over kunststof gevelelementen en oplevering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een bouwgeschil tussen appellanten, wonende te [woonplaats], en de geïntimeerde, Kunststof Kozijnen B.V., gevestigd te [vestigingsplaats]. De appellanten hebben in principaal appel beroep aangetekend tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin hun vorderingen zijn afgewezen en de vorderingen van de geïntimeerde in reconventie zijn toegewezen. De zaak betreft de levering en montage van kunststof gevelelementen, waaronder kozijnen, horren, deuren en rolluiken, en de vraag of de oplevering van het werk heeft plaatsgevonden.

De procedure begon met een tussenarrest van 25 april 2017, waarna de appellanten hun grieven hebben ingediend. De appellanten stellen dat er gebreken zijn aan de geleverde producten en dat zij niet het volledige bedrag van de factuur willen betalen, omdat de werkzaamheden niet volledig zijn uitgevoerd. De geïntimeerde betwist dit en stelt dat het werk in augustus 2013 is opgeleverd.

Het hof heeft vastgesteld dat de stellingen van de appellanten over de aanneemsom, facturen en betalingen onbetwist zijn. Het hof concludeert dat de oplevering in augustus 2013 heeft plaatsgevonden, ondanks dat er nog gebreken waren die hersteld moesten worden. De grieven van de appellanten in principaal appel zijn deels toegewezen, terwijl de grief in incidenteel appel van de geïntimeerde is toegewezen. Het hof heeft besloten dat deskundige advisering noodzakelijk is voor de beoordeling van de gestelde gebreken en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handelsrecht
zaaknummer HD 200.210.276/01
arrest van 7 mei 2019
in de zaak van
[appellant 1],
[appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal appel, geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. A.R. Mes te Zoetermeer,
tegen
[kunststof kozijnen] Kunststof Kozijnen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. N.M.J. van der Maas te Maastricht,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarrest van 25 april 2017 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnis van 16 november 2016 tussen appellanten in principaal appel (hierna gezamenlijk: [appellanten] ) als eisers en geïntimeerde in principaal appel (hierna: [geïntimeerde] ) als gedaagde.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- voormeld tussenarrest;
- de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis, met producties;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, met productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De verdere beoordeling

in principaal appel en in incidenteel appel
6.1.
Het hof heeft in het tussenarrest een comparitie na aanbrengen gelast. De comparitie heeft geen doorgang gevonden.
6.2.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep geen feiten vastgesteld. Het hof dient daarom eerst de feiten vast te stellen. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
Op 29 mei 2013 (prod. 2 CvA) heeft [geïntimeerde] een offerte uitgebracht voor het leveren en monteren van diverse kunststof gevelelementen voor de nieuwbouw woning van [appellanten] , gelegen aan de [adres 1] in [woonplaats] , voor een bedrag van € 26.600,01 (inclusief BTW). Partijen zijn daarna overeengekomen dat [geïntimeerde] diverse kozijnen, horren, deuren en rolluiken zou leveren en in deze woning van [appellanten] zou plaatsen voor een totale prijs van € 27.100,-- inclusief btw (inleidende dagvaarding, 1).
[geïntimeerde] heeft op 2 en 3 juli 2013 kunststofkozijnen geplaatst in de woning van [appellanten] (conclusie van antwoord in conventie, blz. 1-2). Op een ‘opleveringscontrolelijst’, gedateerd 3 juli 2013 (blz. 1) en 16 augustus 2013 (blz. 2) (conclusie van antwoord in conventie, prod. 3), wordt onder opmerkingen melding gemaakt van een nieuwe dorpel voor de berging en voordeur, nalevering van alle horren en plisé hor en de afstelling van alle rolluiken op afstandsbediening. Onderaan (een exemplaar van) het geschrift (blz. 2) staat handgeschreven “AF”. Volgens [appellanten] is hij niet bekend met deze lijst en op dit formulier ontbreekt onder ‘opdrachtgever’ een handtekening.
In reactie op een ontvangen factuur (nr. [factuurnummer] ) schrijft [appellanten] bij e-mail van 24 juli 2013 aan [geïntimeerde] dat met [medewerker van geintimeerde] is afgesproken dat de factuur betaald zou worden na volledige plaatsing en oplevering, maar dat nu er nog diverse werkzaamheden verricht moeten worden (leveren en plaatsten van horren, voordeur, blauwe hardsteen enz.) het volledige bedrag van € 25.600,-- niet betaald zal worden. Ook wordt gemeld dat er nog geen oplevering heeft plaatsgevonden, dat daar ook geen afspraak voor is gemaakt omdat de werkzaamheden nog niet klaar zijn.
In deze e-mail van 24 juli 2013 staat onder meer het volgende:
“Met de heer [medewerker van geintimeerde] is afgesproken dat factuur betaald zou worden na volledige plaatsing en oplevering. Aangezien er nog diverse werkzaamheden verricht moeten worden (leveren en plaatsen van horren, voordeur, blauwe hardsteen etc.) gaan wij dan ook niet over tot betaling van het volledige bedrag van 25.600,-- euro. Oplevering met de heer [medewerker van geintimeerde] , de heer [naam] en opdrachtgever heeft ook nog niet plaatsgevonden, sterker, hier is zelfs nog geen afspraak voor gemaakt omdat de werkzaamheden nog niet klaar zijn. (…) Nogmaals, uiteraard zijn wij genegen voor werkzaamheden te betalen, maar niet het volledige bedrag van 25.600,-- euro omdat de resterende werkzaamheden niet uitgevoerd zijn.”
Volgens [geïntimeerde] zijn in augustus 2013 de werkzaamheden afgerond, waarna op 28 augustus 2013 de eindfactuur is verzonden (conclusie van antwoord in conventie, blz. 1).
Op 27 augustus 2013 is door [appellanten] bij [geïntimeerde] geklaagd over diverse gebreken (zie klachtenformulier d.d. 4 september 2013, prod. 3 conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie). Op 4 september 2013 heeft een servicemonteur op dit klachtenformulier onder meer genoteerd: “nieuwe afspraak maken voor voegwerk wegkappen, schuifpui + 2 kozijnen, let op zoutzuur en staalborstel meenemen.”
Op 23 en 24 oktober 2013 is [appellanten] verhuisd naar de woning. Volgens [appellanten] heeft hij ook vanaf dat moment diverse keren bij [geïntimeerde] geklaagd over gebreken.
Volgens [geïntimeerde] is er op 18 december 2013 nog een laatste kleine servicebeurt verricht. In het daarvan opgemaakte klachtenformulier staat onder opmerkingen servicemonteur: “Horren na gekeken Alles is aanwezig en geplaatst Rolluik bleef op gaatjes hersteld cilinder vervangen voordeur afgesteld”. Ook op dit formulier staat geen handtekening van de opdrachtgever.
Bij e-mail van 16 januari 2014 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] geschreven:
“Volgens onze administratie staat er nog een bedrag van euro 500,-- open. Gaarne verzoeken wij u dit bedrag zo spoedig mogelijk te betalen.”
Bij e-mail van 16 januari 2014 heeft [appellanten] aan [geïntimeerde] geschreven:
“Er zijn nog punten die door [geïntimeerde] uitgezocht zouden worden c.q. nog gedan moeten worden. Hierover is o.a. overleg geweest met de heer [medewerker van geintimeerde] . Dit betreft o.a. de hor die was voorzien in het keukenraam en de vochtophogingen in de berging. (vocht aan de binnenkant EN aan de buitenkant van het kozijn). Verder is de beschadiging in de deur niet volledig bijgemaakt. (alleen aan de onderkant, maar de (zeer zichtbare plekken) aan de bovenkant van de deur zijn “vergeten”. Mij is diverse malen toegezegd dat ik teruggebeld zou worden maar dit is tot op heden niet gebeurd.”
Bij e-mail van 18 februari 2014 heeft [appellanten] aan [geïntimeerde] geschreven:
“Ik had graag dat jullie me mededelen of er iemand van de firma [geïntimeerde] deze dingen nog oppakt c.q. de reparatie aan de deur nog uitvoert of niet. Wil uiteraard weten waar ik aan toe ben. Er wordt van alles en nog wat toegezegd en beloofd maar vervolgens is het stil…. Had dus dan ook graag binnen 3 dagen een afspraak om een en ander op te lossen OF een duidelijk antwoord dat de firma [geïntimeerde] NIET meer van plan is om de reparaties en levering hor uit te voeren.”
Bij e-mails van 18 februari 2014 en 24 februari 2014 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] geschreven:
“In uw recente mail(s) maakt u melding van de volgende servicepunten:
-
verdere beschadigingen in de entreedeur bijwerken;
-
naleveren van 2 stuks horren.
Graag wil ik als volgt hier op reageren. Conform de verkoop en leveringsvoorwaarden VKG die wij toepassen geven ondergeschikte gebreken, of het ontbreken van onderdelen en dergelijke de afnemer geen recht op uitstel van betaling (…). In uw geval hebben wij reeds eind vorig jaar de door u gemelde beschadiging aan de deur bijgewerkt en er is nu sprake van nieuwe beschadigingen aan de bovenzijde. Gezien het feit dat in en om uw nieuwbouw sprake is van diverse werkzaamheden en gezien het feit dat de melding plaats vindt ver na oplevering maakt dat een dergelijke melding niet meer onder garantie kan worden uitgevoerd (…). Met betrekking tot nalevering van 2 horren moet ik vaststellen dat bestudering van de overeenkomst ons doet overtuigen dat alle horren conform offerte zijn uitgevoerd. (…)”
Bij e-mail van 25 februari 2014 heeft [appellanten] aan [geïntimeerde] geschreven:
“De door u in onderstaande mail gemelde feiten zijn niet juist.De schade aan de voordeur was al lang voor de verhuizing gemeld. Toen is afgesproken (met [medewerker van geintimeerde] ) te wachten met repareren totdat de verhuizing een feit was. (23 oktober 2013 zijn wij verhuisd). Ik heb toen herhaalde malen telefonisch contact gehad met medewerkers van fa. [geïntimeerde] om de schades aan de deur te repareren. (…)Op deze dag was de man van de reparatie aan de deur plots weg toen hij één plakje had weggewerkt, echter aan de bovenkant van de deur was ook een schadeplek… Ik heb daar toen meteen melding van gemaakt bij uw medewerkster in [vestigingsplaats] . Toen waren de beide andere medewerkers van [geïntimeerde] nog in de woning!!!!! Omdat ik bezig was met de medewerker die de rolluiken uit de kasten had gehaald, heb ik niet gezien dat de medewerker die aan de deur werkte wegging…. toen ik dat opmerkte heb ik onmiddellijk gebeld.Ik heb trouwens op die dag ook melding gemaakt van het feit dat de geleverde horren nog altijd niet goed pasten en tevens dat ik nog altijd één hor miste. De medewerker zou dit nakijken op kantoor en mij hiervan melding maken. Ik heb toen diverse malen telefonisch contact gehad en ben op een gegeven moment per mail gaan reageren.Echter zonder resultaat.Ik denk dat ik meer dan normaal moeite heb gedaan om servicemedewerkers van uw bedrijf thuis te krijgen. (…)Daarom vind ik het uiterst vervelend en onsportief dat u nu het antwoord geeft alsof de schade aan de deur een nieuwe schade zou zijn.Navraag bij uw heer [medewerker van geintimeerde] zal u heel snel leren dat dit niet het geval is en dat ik er vanaf het begin (meteen na plaatsing) op het aangedrongen een en ander met spoed te komen repareren.Tevens heb ik ook al zeker 6x gevraagd voor de certificaten die bij uw geleverde deuren en ramen horen… maar ook hier, net als bij de schade en de horren, helemaal géén reactie.”
[appellanten] heeft bij brief van 20 januari 2015 (productie 3 bij inleidende dagvaarding) aan [geïntimeerde] geschreven dat [appellanten] zich geconfronteerd zag met de volgende gebreken:
- de horren passen niet en waaien uit de kozijnen;
- de deur van de bijkeuken is beschadigd;
- het kozijn van de bijkeuken lekt;
- de meeste ramen sluiten niet goed en zijn bijna niet dicht te krijgen;
- drie horren moeten nog worden ingemeten en geleverd;
- de werking van de afstandsbediening is nooit uitgelegd en de tussenstand in de rolluiken ontbreekt;
- de voordeur hangt scheef, schuurt bij openen en sluiten over de vloer en kan soms niet worden geopend.
[appellanten] heeft in de inleidende dagvaarding twee aanvullende gebreken gesteld:
- de rolhor bij de schuifpui rolt niet en valt aan bovenzijde uit de rails;
- een rolluik in de slaapkamer op de begane grond is uit de rolluikkast gevallen en kan niet meer omhoog.
Dekra Experts B.V. (Dekra) heeft op 21 juli 2015 in opdracht van [appellanten] een rapport uitgebracht (productie 5 bij inleidende dagvaarding). Dekra begroot in dit rapport een schadebedrag van € 4.997,30.
In de toepasselijke algemene voorwaarden van [geïntimeerde] staat in artikel 7 lid 3 (conclusie van antwoord in conventie, blz. 2):
“Reclamering ter zake van uitwendig waarneembare gebreken van door[ [geïntimeerde] , hof]
geleverde en gemonteerde producten dient te geschieden bij de gezamenlijke opleveringscontrole (…).”
6.3.
[appellanten] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen € 6.145,79 aan hem te betalen, te vermeerderen met rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding. [appellanten] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de overeenkomst is ontbonden (inleidende dagvaarding, 21) en dat [geïntimeerde] gehouden is tot vergoeding van schade, begroot op € 4.997,30 voor kosten van herstel en € 1.148,49 voor buitengerechtelijke kosten en expertisekosten.
[geïntimeerde] heeft in conventie verweer gevoerd.
[geïntimeerde] heeft in reconventie betaling van € 500,-- en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten gevorderd. [geïntimeerde] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het restant van de aanneemsom nog moest worden voldaan.
[appellanten] heeft in reconventie verweer gevoerd.
6.4.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis het gevorderde in conventie afgewezen, het gevorderde in reconventie toegewezen en [appellanten] in de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld.
6.5.
[appellanten] heeft in principaal appel zes grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van zijn vorderingen. [appellanten] heeft in principaal appel zijn eis vermeerderd met € 500,--, te vermeerderen met rente. [appellanten] heeft ter toelichting gesteld dat hij € 500,-- teveel heeft betaald.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel verweer gevoerd.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel één grief aangevoerd. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
[appellanten] heeft in incidenteel appel verweer gevoerd.
6.6.
De grieven in principaal appel komen in de kern erop neer dat [appellanten] tijdig heeft geklaagd over de gestelde gebreken en dus recht heeft op de gevorderde schadevergoeding en dat [appellanten] € 500,-- teveel heeft betaald. De grief in incidenteel appel komt erop neer dat het werk al in augustus 2013 is opgeleverd, en niet pas op 18 december 2013. De grieven in principaal appel en in incidenteel appel lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6.7.
Het hof behandelt eerst de grieven 3 tot en met 5 in principaal appel. Deze grieven spitsen zich toe op de kwestie van het bedrag van € 500,--. [appellanten] heeft ter toelichting gesteld dat:
- de aanneemsom € 23.130,44 exclusief 15% btw bedraagt, dus in totaal € 26.600,--;
- [geïntimeerde] bij facturen van 7 en 28 augustus 2013 € 26.600,-- in rekening heeft gebracht;
- [appellanten] heeft op 8 augustus 2013 en 8 december 2013 in totaal € 27.100,-- betaald (8 augustus: € 23.600,--; 8 december: € 3.500,--).
[appellanten] verbindt aan deze stellingen de conclusie dat hij € 500,-- teveel heeft betaald.
[geïntimeerde] betwist deze stellingen niet (memorie van antwoord in principaal appel, 14 en 76 en verder). Hij voert aan dat [appellanten] steeds in en buiten rechte het standpunt heeft ingenomen dat [appellanten] nog € 500,-- aan [geïntimeerde] moest betalen en deze betaling had opgeschort. [appellanten] heeft dit tijdens de comparitie in eerste aanleg niet betwist en het kan [geïntimeerde] niet worden aangerekend dat hij dit bedrag in eerste aanleg heeft gevorderd, aldus [geïntimeerde] . De conclusie is volgens [geïntimeerde] dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling ten laste van haar.
6.8.
Het hof stelt vast dat de stellingen van [appellanten] over de aanneemsom, de facturen en de betalingen als onbetwist vaststaan. [geïntimeerde] heeft ook – terecht – niet gesteld dat het [appellanten] niet vrij zou staan in dit stadium de hiervoor onder 6.7 omschreven stellingen naar voren te brengen. Het bestreden vonnis moet dan ook worden vernietigd voor zover [appellanten] daarbij in reconventie is veroordeeld tot betaling van € 500,--. De vordering van [appellanten] in principaal appel tot betaling van € 500,-- moet worden toegewezen. De grieven 3 tot en met 5 in principaal appel slagen.
6.9.
[geïntimeerde] zal bij eindarrest als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie in eerste aanleg worden veroordeeld. [appellanten] heeft in eerste aanleg, zoals [geïntimeerde] terecht opmerkt, onjuiste standpunten ingenomen, maar [geïntimeerde] had haar administratie kunnen en moeten controleren. [geïntimeerde] had alsdan, naar bij gebreke van een toelichting moet worden aangenomen, eenvoudig de juiste stand van zaken kunnen achterhalen. De handelwijze van [appellanten] levert bij deze stand van zaken naar het oordeel van het hof geen reden op voor een uitzondering op de regel dat de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld. De beslissing over de proceskosten in hoger beroep wordt aangehouden, gelet op het navolgende.
6.10.
Het volgende geschilpunt betreft de vraag of het werk is opgeleverd, en zo ja, wanneer (augustus of december 2013) (grief 1 in principaal appel en de incidentele grief). [appellanten] stelt ter toelichting dat het werk tot op heden niet is opgeleverd, omdat er nog steeds gebreken zijn, die niet zijn hersteld.
[geïntimeerde] voert onder meer tot verweer aan dat:
- geen grief is gericht tegen de weergave van de gestelde gebreken door de kantonrechter (vonnis, 3.3, blz. 3) (memorie van antwoord in principaal appel, 44);
- de oplevering heeft plaatsgevonden in augustus 2013 (memorie van antwoord in principaal appel, 53 en 59) omdat
o [appellanten] de zaken toen in gebruik heeft genomen;
o in de opleveringslijst staat: “nalevering horren”;
o [appellanten] bij e-mail van 24 juli 2013 heeft geschreven dat de factuur van (oorspronkelijk) € 25.600,-- zou worden betaald na volledige plaatsing en oplevering;
o [geïntimeerde] de werkzaamheden in augustus 2013 heeft afgerond en op een servicebon “AF” heeft genoteerd met handtekening van opdrachtgever;
o [appellanten] de aangepaste factuur van € 23.600,-- in augustus 2013 heeft betaald.
6.11.
Het hof verwerpt het standpunt van [geïntimeerde] over de weergave van de gestelde gebreken door de kantonrechter (memorie van antwoord in principaal appel, 44). Deze weergave begint met “m.n.” (met name) en is klaarblijkelijk niet limitatief bedoeld. Dit betekent dat [appellanten] alle gestelde gebreken in hoger beroep aan de orde kan stellen, ook zonder een grief te richten tegen deze weergave.
6.12.
Het hof neemt in aanmerking dat [appellanten] in augustus 2013 de op zijn verzoek aangepaste factuur voor € 23.600,--, gedateerd 7 augustus 2013, geheel heeft voldaan (factuur en betalingsstukken: productie 1 bij memorie van grieven). Op deze factuur is als beschrijving vermeld:
“Voor het leveren en monteren van diverse kunststof gevelelementen (…) geplaatst volgens de normen NEN 3576 en NPR 3577”.Het hof wijst ook op de e-mail van 24 juli 2013: betaling volgt na volledige plaatsing en oplevering, aldus [appellanten] (producties voor de comparitie in eerste aanleg). In deze e-mail staat “leveren en plaatsen van horren, voordeur, blauwe hardsteen etc.” als nog te verrichten werkzaamheden. [appellanten] gaat er kennelijk van uit dat dit werk grotendeels in augustus 2013 heeft plaatsgevonden. Daarna heeft hij betaald en ging het volgens hem om herstel van gebreken of schade. In de e-mail van 24 juli 2013 staat ook dat nog geen afspraak is gemaakt voor oplevering (omdat de werkzaamheden niet klaar zijn), maar dit sluit niet uit dat de oplevering later, nadat nadere werkzaamheden waren uitgevoerd, kon plaatsvinden.
6.13.
[geïntimeerde] heeft naar het oordeel van het hof bij deze stand van zaken in augustus 2013 redelijkerwijs mogen aannemen dat [appellanten] het werk wenste te aanvaarden en als opgeleverd wenste aan te merken (art. 7:758 lid 1 BW). [appellanten] heeft na de e-mail van 24 juli 2013 melding gemaakt van nog te herstellen gebreken, maar hij heeft (geruime tijd) niets gemeld over een wens om het werk alsnog op te leveren. Het werk is dus in augustus 2013 opgeleverd. De oplevering laat onverlet dat er nog werkzaamheden moesten plaatsvinden (voor herstel van gebreken). Het standpunt van [appellanten] , dat gebreken niet zijn hersteld (memorie van grieven in principaal appel, blz. 3, grief 1 onderaan), betekent niet dat er geen oplevering heeft plaatsgevonden (zie ook art. 7:759 BW) en baat hem dus niet. Ook de door [appellanten] genoemde omstandigheid dat [appellanten] pas op 23 oktober 2013 in het huis is gaan wonen, is in het licht van het voorgaande niet relevant voor de beoordeling van het tijdstip van de oplevering (e-mail van 24 februari 2014, producties voor de comparitie in eerste aanleg). Daar komt bij dat [appellanten] al in augustus 2013 de feitelijke macht over het huis en de geleverde en gemonteerde zaken had.
6.14.
Het voorgaande betekent dat de oplevering in augustus 2013 heeft plaatsgevonden. Grief 1 in principaal appel faalt. De grief in incidenteel appel slaagt.
6.15.
Grief 2 in principaal appel betreft het klachtvereiste. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellanten] bij brief van 20 januari 2015, dus te laat, heeft geklaagd, zodat het door hem gevorderde moet worden afgewezen. Grief 2 in principaal appel is gericht tegen dit oordeel. [appellanten] wijst ter toelichting op zijn e-mails van 16 januari 2014, 18 februari 2014 en 24 februari 2014 (6.2 h en verder hiervoor; producties voor de comparitie in eerste aanleg; memorie van grieven in principaal appel, blz. 4). [appellanten] merkt deze e-mails aan als tijdige klacht over gebreken. [appellanten] wijst ook, ter toelichting van de gebreken en zijn klachten daarover, op zijn agenda van week 44 en week 46 van 2013, een “bellijst”, aantekeningen van een bezoek op 27 en 30 november 2013 (opgemaakt door een monteur van/namens [geïntimeerde] ) en een verslag van een telefoongesprek van 4 maart 2017 tussen [medewerker van geintimeerde] (van [geïntimeerde] ) en de advocaat van [appellanten] (memorie van grieven in principaal appel, blz. 4).
6.16.
[geïntimeerde] heeft zijn verweer, dat [appellanten] niet of te laat heeft geklaagd, gehandhaafd.
6.17.
Het hof overweegt dat hier sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk. [appellanten] is niet concreet ingegaan op de vraag wanneer hij de gestelde gebreken heeft ontdekt of redelijkerwijze, gezien de aard ervan en de omstandigheden van het geval, heeft kunnen ontdekken (art. 7:758 BW). [geïntimeerde] voert aan dat alle eventuele gebreken in augustus 2013 bekend of kenbaar waren, maar [geïntimeerde] heeft dit standpunt niet concreet toegelicht. Bij deze stand van zaken acht het hof advisering door een deskundige noodzakelijk, gelet op de aard van de gestelde gebreken (6.2 onder m en n hiervoor), over de volgende vragen:
- Wilt u uw oordeel geven over de punten onder 6.2 m en n hiervoor? Beantwoorden de producten (kozijnen, horren, deuren en rolluiken) aan de daaraan te stellen eisen? Zijn deze producten (waar nodig ingemeten en) gemonteerd zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakman zou behoren te doen?
- Indien sprake is van gebreken:
o Wanneer waren deze gebreken kenbaar en waarneembaar voor [appellanten] ? Had [appellanten] deze gebreken redelijkerwijze behoren te ontdekken in augustus 2013?
o Op welk bedrag begroot u de schade als gevolg van deze gebreken?
- Wilt u iets anders opmerken voor de beoordeling van de zaak?
6.18.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat in dit stadium, gezien de aard van de gestelde gebreken, onduidelijk is of deze punten in augustus 2013 kenbaar en waarneembaar waren voor [appellanten] . Daarom kan in dit stadium niet worden aangenomen dat [appellanten] te laat heeft geklaagd (art. 7:23 lid 1 BW, art. 7:758 BW en art. 7 lid 3 van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] , 6.2 p hiervoor). [appellanten] heeft verder de gestelde gebreken voldoende gemotiveerd. [geïntimeerde] heeft de stellingen gemotiveerd betwist.
6.19.
Het hof is voorshands voornemens de heer ir. S.C.M. Segeren (ZNEB Expertise en Taxatie B.V., [adres 2] , [postcode] [kantoorplaats] , tel. [telefoonnummer] ) te benoemen tot deskundige voor de beantwoording van deze vragen. De heer Segeren heeft het voorschot voor de kosten van het onderzoek (als indicatie) begroot op € 3.690,50 inclusief btw (21 uren, uurtarief € 140,00 exclusief btw, 200 kilometers, € 0,55 per km; 21 uur = 2 uur kennisnemen van het dossier, 6 uur onderzoek, 8 uur analyse bevindingen en opstellen rapport, 5 uur verwerken reacties).
6.20.
Het hof overweegt nu reeds dat grief 6 in principaal appel geen zelfstandige betekenis heeft en niet tot een andere beoordeling kan leiden.
6.21.
De beoordeling leidt tot de conclusie dat de grieven 1 en 6 in principaal appel falen, dat de grieven 3 tot en met 5 in principaal appel en de grief in incidenteel appel slagen, en dat deskundige advisering nodig is voor de beoordeling van grief 2 in principaal appel.
6.22.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de persoon van de deskundige en over de hiervoor onder 6.17 omschreven vragen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

in principaal appel
Het hof:
7.1.
verwijst de zaak naar de rol van 4 juni 2019 voor akte aan de zijde van beide partijen over de persoon van de deskundige en de hiervoor onder 6.17 omschreven vragen;
7.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.G.W.M. Stienissen en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 mei 2019.
griffier rolraadsheer