ECLI:NL:GHSHE:2019:1654

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
200.251.037_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving op basisschool in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de verhuizing van de kinderen van de moeder naar [plaats 1] en hun inschrijving op de basisschool aldaar. De moeder, appellante, had eerder bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek ingediend dat was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de kinderen nog niet geworteld waren in [plaats 1] en dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen was. De moeder was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 2019 zijn zowel de moeder als de vader, alsook vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder voerde aan dat de verhuizing de zorgregeling met de vader niet zou belemmeren en dat de kinderen goed gedijden op de school in [plaats 1]. De vader daarentegen was bezorgd dat hij zijn kinderen zou verliezen en dat de moeder zich niet aan eerdere uitspraken hield.

Het hof overwoog dat de kinderen inmiddels geworteld waren in [plaats 1] en dat de moeder de zorg- en contactregeling met de vader goed uitvoerde. Het hof concludeerde dat het belang van de kinderen, die behoefte hadden aan rust en duidelijkheid, zwaarder woog dan de bezwaren van de vader. Het hof verleende de moeder alsnog vervangende toestemming voor de verhuizing en inschrijving van de kinderen op de basisschool in [plaats 1]. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de verhuizing en inschrijving, en het hof wees het verzoek van de moeder toe.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 02 mei 2019
Zaaknummer: 200.251.037/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/349649 / FA RK 18-4975
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L. de Koeijer,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Intervence,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 13 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties van 5 december 2018, ingekomen ter griffie op
7 december 2018, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en - naar het hof begrijpt - opnieuw rechtdoende haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van de kinderen naar het adres van de moeder in [plaats 1] , alsmede vervangende toestemming te verlenen voor de
inschrijving althans het ingeschreven blijven van de kinderen op de school [school] te [plaats 1] .
2.2.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- diverse stukken van de advocaat van de moeder (onder meer verschillende emails uit de periode december 2018/januari 2019 en een concept-overeenkomst), ingekomen ter griffie van het hof op 23 januari 2019;
- de brief van de advocaat van de moeder van 13 maart 2019, met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 14 maart 2019;
- de brief van 18 maart 2019, met bijlagen, van de GI, ingekomen ter griffie van het hof op 19 maart 2019.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover in deze procedure van belang - geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
3.2.
De ouders hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen.
3.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder. De oudste zoon van de ouders, [oudste zoon] , woont bij de vader.
3.4.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan sinds 13 februari 2018 onafgebroken onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 13 februari 2020.
3.5.
Bij beschikking van 13 november 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, - voor zover hier van belang - de verzoeken van de moeder afgewezen om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar het adres van de moeder in [plaats 1] en vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving, althans het ingeschreven blijven, van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op de school [school] te [plaats 1] .
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder vindt dat alsnog vervangende toestemming voor de verhuizing en inschrijving op de school in [plaats 1] moet worden verleend, omdat de verhuizing – die zo niet al eind juli 2018 dan toch wel in de loop van augustus 2018 heeft plaatsgevonden – de uitoefening van het gezag van de vader over de kinderen en de zorgregeling met betrekking tot de
kinderen niet beperkt. De moeder is namelijk slechts 42 kilometer verderop gaan wonen en zij geeft sinds de verhuizing uitvoering aan de zorg- en contactregeling, waarbij de moeder zorg draagt voor het halen en brengen van de kinderen. De spanning tussen de ouders is voor de kinderen de afgelopen periode afgenomen nu er geen dagelijkse confrontaties tussen de ouders meer zijn.
De kinderen doen het bovendien goed op de school in [plaats 1] en zij hebben daar vriendjes. Terugverhuizen naar [plaats 2] is niet mogelijk, omdat de moeder daar geen woonruimte meer heeft en daar ook niet makkelijk aanspraak op zal kunnen maken.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader is het niet eens met de verzoeken van de moeder. De moeder houdt zich niet aan de uitspraken van de rechtbank. De vader is bang zijn kinderen door de verhuizing te verliezen en geeft aan niet geïnformeerd te worden over de ontwikkeling van de kinderen.
3.9.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
De GI onthoudt zich van een advies over de verhuizing en de inschrijving. Wel maakt de GI zich zorgen over de draagkracht van de moeder en haar emotionele stabiliteit. De moeder weigert zich bovendien neer te leggen bij de beslissingen van de rechtbank en is hierop door de GI vervolgens niet aanspreekbaar. Door de verhuizing is het aantal overdrachten rond de weekenden verdubbeld van 2 naar 4 keer. Daarnaast is de vader nog meer op afstand komen te staan en kampen de kinderen met een loyaliteitsconflict. De GI maakt zich grote zorgen over het spanningsveld en de onduidelijkheid waarin de kinderen zich bevinden.
De kinderen hebben evenwel inmiddels hun plek gevonden in [plaats 1] , ook op school en wat [minderjarige 1] betreft op de voetbalclub. Een verhuizing terug naar [plaats 2] zal opnieuw een beroep doen op de veerkracht van de kinderen, maar hoeft niet schadelijk te zijn omdat ze naar een vertrouwde omgeving en school zouden terugkeren.
Indien de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, zal de GI over gaan tot het innen van de dwangsom bij de moeder.
3.10.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan.
De raad geeft aan geen eenduidig advies te kunnen geven. Wel is duidelijk dat de kinderen klem zitten tussen de ouders. Het is noodzakelijk dat de strijdbijl tussen de ouders begraven wordt, los van de uitkomst van deze procedure. De raad ondersteunt het advies van de bijzondere curator om de ouders een KUK-traject te laten volgen.
3.10.1.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen ouders geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter voorleggen. Nu de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen betekent dit dat de moeder voor de verhuizing en de inschrijving op een andere school de toestemming van de vader nodig heeft. Omdat de ouders hierover geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, dient de rechter een beslissing te nemen. De rechter neemt een zodanige beslissing die hem in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wenselijk voorkomt. Conform vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de rechter bij zijn beslissing in dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht te nemen. Dit kan er in een voorkomend geval toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
3.10.2.
De moeder en de vader zijn inmiddels geruime tijd verwikkeld in verschillende
procedures over de vervangende toestemming voor de verhuizing en, in het verlengde hiervan, de inschrijving van de kinderen op een (andere) basisschool. Tot op heden is aan de moeder die toestemming niet verleend. Het hof heeft op 30 augustus 2018 de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 maart 2018 immers bekrachtigd. De moeder was op dat moment al met de kinderen - feitelijk - verhuisd naar [plaats 1] . Vervolgens is bij de bestreden beschikking van 13 november 2018 de vervangende toestemming voor de verhuizing en, in het verlengde hiervan, de inschrijving van de kinderen op een (andere) basisschool opnieuw afgewezen, onder oplegging van een dwangsom aan de moeder.
3.10.3.
Aan het hof ligt op dit moment de vraag voor of de vervangende toestemming aan de moeder verleend had moeten worden of alsnog moet worden verleend en in het verlengde hiervan, de inschrijving van de kinderen op een (andere) basisschool. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de rechtbank de vervangende toestemming ten tijde van de bestreden beschikking terecht niet heeft verleend. De rechtbank heeft de belangen van de man en de kinderen bij de weigering om naar [plaats 1] te verhuizen laten prevaleren boven het belang van de vrouw om naar [plaats 1] te verhuizen. De rechtbank overwoog daarbij onder meer dat de kinderen nog niet geworteld waren in [plaats 1] , gelet op het feit dat de verhuizing niet lang voor de datum van de bestreden beschikking had plaatsgevonden.
Het valt de moeder naar het oordeel van het hof dan ook aan te rekenen dat zij destijds is verhuisd, zonder de daarvoor benodigde toestemming van de rechtbank of het hof.
3.10.4.
Echter, eveneens gelet op de overlegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat anders dan destijds het geval was, de kinderen inmiddels in [plaats 1] zijn geworteld. Zo hebben zij (ook) daar hun vrienden en sociale contacten, zij worden zo nodig opgevangen door de buren van moeder, zij doen het goed op school waar zij snel hun draai hebben gevonden en zij hebben het goed naar hun zin. Inmiddels is er ook alweer geruime tijd verstreken sinds de kinderen met de moeder zijn verhuisd van [plaats 2] naar [plaats 1] . Het hof overweegt verder dat de moeder sinds de verhuizing uitvoering heeft gegeven aan de zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen, waarbij zij ook het halen en brengen voor haar rekening neemt. De vader heeft ook dit niet betwist. De moeder compenseert daarmee de gevolgen van de verhuizing en zorgt ervoor dat het recht op onverminderd contact tussen de vader en de kinderen niet geschonden wordt.
Het hof hecht belang aan de rapportage van de bijzondere curator van maart 2019 waarin aangegeven wordt dat de kinderen dringend behoefte hebben aan rust en duidelijkheid over de plek waar zij mogen opgroeien. Ook de GI maakt zich grote zorgen over het spanningsveld en de onduidelijkheid waarin de kinderen zich bevinden. Bij alle drie de kinderen leiden deze spanningen tot onder meer buik- en hoofdpijnklachten.
In dit kader heeft, mede onder overlegging van correspondentie met de woningbouwvereniging, de moeder aangevoerd niet (op korte termijn) over woonruimte te kunnen beschikken in [plaats 2] , zodat zeer onzeker is waar de kinderen bij een terugverhuizing dan zouden moeten gaan wonen. De GI heeft in dat verband aangegeven dat een uithuisplaatsing van de kinderen dan niet uitgesloten is. Dit brengt aldus grote onzekerheid met zich mee en dat is niet in het belang van de kinderen nu zij op dit moment juist behoefte hebben aan rust en duidelijkheid. Het hof is van oordeel dat die benodigde rust en duidelijkheid gecreëerd wordt met het alsnog verlenen van toestemming aan de moeder om met de kinderen te verhuizen naar [plaats 1] en ze aldaar op school te mogen inschrijven. Ten aanzien van de pedagogische vaardigheden van de moeder is het hof overigens niet gebleken van contra-indicaties.
Een belangrijk punt van zorg blijft niettemin de strijd tussen de ouders en de moeizame
communicatie. Gebleken is in het kader van het onderhavige hoger beroep dat deze strijd door de ouders – ongeacht de woonplaats van de moeder – wordt voortgezet. Het terugverhuizen naar [plaats 2] zal daarin geen oplossing bieden. Het is daarom in het grootste belang van de kinderen dat beide ouders dit oppakken en hier op korte termijn aan gaan werken.
3.10.5.
Hoewel de moeder aldus geen gehoor heeft gegeven aan de eerdere gerechtelijke uitspraken en eigenmachtig is verhuisd, is het hof van oordeel dat het belang van de moeder om met de kinderen te mogen verhuizen op dit moment zwaarder weegt dan het belang van de vader de toestemming te weigeren, gelet op het feit dat de kinderen thans in [plaats 1] geworteld zijn. Het hof zal dan ook toestemming aan de moeder verlenen om met ingang van de datum van deze beschikking te verhuizen,
Dit betekent dat de moeder ook vanaf de datum van deze beschikking toestemming krijgt om de kinderen op school in [plaats 1] in te schrijven.
Ten overvloede gaat het hof er vanuit dat de moeder het halen en brengen van de kinderen naar de vader voor haar rekening zal blijven nemen.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat aan de moeder met ingang van de datum van deze beschikking alsnog vervangende toestemming wordt verleend voor de verhuizing naar [plaats 1] en inschrijving van de kinderen op de basisschool in [plaats 1] .

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 13 november 2018 voor zover die betrekking heeft op de vervangende toestemming van de verhuizing naar [plaats 1] van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vervangende toestemming voor inschrijving op basisschool [school] te [plaats 1] van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van de datum van deze beschikking;
en opnieuw recht doende:
wijst alsnog toe het inleidend verzoek van de moeder betreffende de vervangende toestemming van de verhuizing naar [plaats 1] met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vervangende toestemming voor inschrijving op basisschool [school] te [plaats 1] van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , voor zover dat betreft de periode vanaf de datum van deze beschikking;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 13 november 2018 voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, J.F.A.M. Graafland-Verhagen en A.E. van Solinge en is op 2 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.