In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de verhuizing van de kinderen van de moeder naar [plaats 1] en hun inschrijving op de basisschool aldaar. De moeder, appellante, had eerder bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek ingediend dat was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de kinderen nog niet geworteld waren in [plaats 1] en dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen was. De moeder was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 2019 zijn zowel de moeder als de vader, alsook vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder voerde aan dat de verhuizing de zorgregeling met de vader niet zou belemmeren en dat de kinderen goed gedijden op de school in [plaats 1]. De vader daarentegen was bezorgd dat hij zijn kinderen zou verliezen en dat de moeder zich niet aan eerdere uitspraken hield.
Het hof overwoog dat de kinderen inmiddels geworteld waren in [plaats 1] en dat de moeder de zorg- en contactregeling met de vader goed uitvoerde. Het hof concludeerde dat het belang van de kinderen, die behoefte hadden aan rust en duidelijkheid, zwaarder woog dan de bezwaren van de vader. Het hof verleende de moeder alsnog vervangende toestemming voor de verhuizing en inschrijving van de kinderen op de basisschool in [plaats 1]. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de verhuizing en inschrijving, en het hof wees het verzoek van de moeder toe.