Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Deutsche Bank Nederland N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Deutsche Bank AG,gevestigd te [vestigingsplaats] , Bondsrepubliek Duitsland,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/296882/HAZA 15-543)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord.
3.Wie is partij in dit geding?
De advocaat van Deutsche Bank Nederland N.V. heeft toegezegd zich tegen betekening van de appeldagvaarding tegen Deutsche Bank AG niet te verzetten. Formeel gezien had de procedure in eerste aanleg geschorst moeten worden, hetgeen Deutsche Bank Nederland N.V. heeft aangezegd, maar uiteindelijk niet heeft gedaan. De advocaat van zowel Deutsche Bank AG als Deutsche Bank Nederland N.V. heeft ter zitting aangegeven dat Deutsche Bank AG een vonnis tegen Deutsche Bank Nederland N.V. als gewezen tegen Deutsche Bank AG zal beschouwen. Aangezien Deutsche Bank Nederland N.V. is overgenomen door Deutsche Bank AG, heeft Appellante zekerheidshalve ervoor gekozen om beide partijen –zowel Deutsche Bank AG als Deutsche Bank Nederland N.V. – in (hoger beroep) te dagvaarden (…)”.
4.De beoordeling
- Ten tijde hier van belang was de heer [middelijk bestuurder van de vennootschap 2] (hierna: [middelijk bestuurder van de vennootschap 2] ) middellijk bestuurder van de vennootschap [de vennootschap 2] B.V. (hierna: [de vennootschap 2] ) en - samen met onder andere de heer [medewerker van de vennootschap 3] - van de vennootschap [de vennootschap 3] B.V. (hierna: [de vennootschap 3] ) en later ook van de vennootschap [de vennootschap 1] (hierna: [appellante] ), de rechtsopvolgster van [de vennootschap 3] .
- Eind 2007 wilde [middelijk bestuurder van de vennootschap 2] met [de vennootschap 2] , een vennootschap die destijds nog in oprichting was, onroerend goed aan de [adres] te [vestigingsplaats] aankopen en verbouwen tot een privékliniek voor behandeling van verslaafden. [middelijk bestuurder van de vennootschap 2] heeft zich in verband hiermee tot de ABN AMRO Bank N.V., rechtsvoorgangster van de Bank, gewend voor financiering.
- Op 3 december 2007 heeft de Bank als ‘voorfinanciering’ voor [de vennootschap 2] i.o. aan [de vennootschap 3] krediet verschaft voor de financiering van de aankoop en verbouwing van het onroerend goed te [vestigingsplaats] tot een bedrag van € 4,8 miljoen. De faciliteit bestond uit twee variabele Euribor-leningen van ieder € 2,4 miljoen met een looptijd van 10 respectievelijk 25 jaar.
- Tussen de Bank en [de vennootschap 3] / [de vennootschap 2] i.o is gesproken over het afsluiten van een renteswap om de renterisico’s van de kredietfaciliteit af te dekken.
- Op het door [middelijk bestuurder van de vennootschap 2] op 3 december 2007 ingevulde formulier “Intake Treasury” staat [persoon die bevoegd is namens de vennootschap 3] vermeld als de persoon die namens [de vennootschap 3] bevoegd is om rentederivaten (zoals renteswaps) af te sluiten. In het cliëntenprofiel heeft [middelijk bestuurder van de vennootschap 2] op 5 december 2007 ingevuld dat [de vennootschap 3] meer dan twee jaar transactie-ervaring heeft op het gebied van derivaten en in de afgelopen twee jaar meer dan 6 renteswaps (met een totaalvolume van meer van € 10 miljoen) heeft afgesloten, en dat [de vennootschap 3] beschikt over “
- In een gesprek met [persoon die bevoegd is namens de vennootschap 3] heeft de Bank voorlichting gegeven over de kenmerken van de renteswap aan de hand van een PowerPointpresentatie. Als vervolg op dit gesprek schreef de Bank in een brief van 4 december 2007 aan [de vennootschap 2] i.o:
- Deze eerste renteswap, met als ingangsdatum 1 januari 2008 en een looptijd van 10 jaar, is gesloten door [de vennootschap 3] , met de bedoeling dat [de vennootschap 2] deze zou overnemen zodra zij volledig zou zijn opgericht. De hoofdsom van de renteswap was dan ook € 7,3 miljoen, gelijk aan het bedrag van het krediet dat uiteindelijk aan [de vennootschap 2] is verleend (zie hierna).
- Op 12 december 2007 kocht [de vennootschap 3] het onroerend goed. Op 31 december 2007 kocht de inmiddels opgerichte vennootschap [de vennootschap 2] het onroerend goed van [de vennootschap 3] . De kredietfaciliteit van [de vennootschap 3] werd per 31 december 2007 overgezet naar [de vennootschap 2] en verhoogd tot in totaal € 7,3 miljoen. Tegen de bedoeling van partijen in, werd de renteswap die was afgesloten op naam van [de vennootschap 3] niet overgezet naar [de vennootschap 2] .
- Op 3 juni 2008 verkocht [de vennootschap 2] het onroerend goed aan ING Real Estate B.V., een vennootschap met geen andere bezittingen dan het onroerend goed. Op 6 juni 2008 loste [de vennootschap 2] haar kredietfaciliteit bij de Bank volledig af. De eerste renteswap, die nog op naam stond van [de vennootschap 3] , is toen niet beëindigd.
- In juni 2008 had de eerste renteswap een positieve marktwaarde. Omdat de vaste rente die [de vennootschap 3] betaalde voor de renteswap in die tijd lager was dan de variabele Euribor rente, ontving [de vennootschap 3] per saldo betalingen van de Bank. Op 1 juli 2008 betaalde de Bank aan [de vennootschap 3] uit hoofde van de eerste renteswap een bedrag van € 3.139,65, op 1 oktober 2008 een bedrag van € 7.147,50 en op 1 januari 2009 een bedrag van € 12.440,36. Door daling van de variabele Euribor rente tot onder de vaste rente van de renteswap veranderde dat. In verband met de negatieve waarde die de renteswap op dat moment had schreef de Bank op 1 april 2009 een bedrag van € 29.188,32 af van de rekening van [de vennootschap 3] . Naar aanleiding van die afschrijving nam [de vennootschap 3] contact op met de afdeling Treasury van de Bank met de melding dat de financiering in verband waarmee de renteswap werd afgesloten reeds was afgelost.
- Op 22 maart 2010 verkreeg [middelijk bestuurder van de vennootschap 2] samen met [medewerker van de vennootschap 3] (via VBF B.V.) alle aandelen in ING Real Estate. Op deze wijze verwierf hij (opnieuw) het middellijk eigendom van het onroerend goed. De naam van ING Real Estate werd gewijzigd in [appellante] . Ter financiering van de aankoop sloot [appellante] een geldleningsovereenkomst met de Bank voor een bedrag van € 6,0 miljoen (aflopend) met een looptijd van 10 jaar, waarbij [appellante] bovenop de variabele rente een (verhoogde) renteopslag van 2,25% verschuldigd was. Per 22 maart 2010 nam [appellante] ook de rechten en verplichtingen van [de vennootschap 3] uit hoofde van de eerste renteswap over.
- Per 31 maart 2010 ging [appellante] ter vervanging van de eerste renteswap een tweede (geherstructureerde) renteswap overeenkomst aan met de Bank met een looptijd van 10 jaar en een hoofdsom van € 6,0 miljoen. In deze tweede renteswap is de negatieve waarde van de eerste renteswap verdisconteerd. In verband hiermee betaalde [appellante] een vast rentetarief dat hoger lag dan het markttarief. Voorafgaand aan het sluiten van deze tweede renteswap heeft de Bank [appellante] op 30 maart 2010 hierover voorgelicht middels een PowerPointpresentatie.
- In een brief van 21 februari 2014 stelde [appellante] de Bank aansprakelijk wegens onrechtmatig handelen inzake de renteswaps. Bij brief van 4 februari 2015 schreef [appellante] aan de Bank de eerste en tweede renteswap te ontbinden en vernietigen en schadevergoeding te eisen van de Bank.
de periode oktober-december 2007 waarin de Bank [appellante] heeft geadviseerd over de renteswap en waarin de eerste renteswap ook is afgesloten (grieven 1, 2 en 3)
- De brochure Informatie Treasurydienstverlening ABN AMRO (waarnaar wordt verwezen in zowel de kredietovereenkomsten als op het formulier Intake Treasury, onder “C. Afspraken – Documentatie” (productie 3 conclusie van antwoord);
- Een informatiegesprek met de Bank op 27 november 2007 aan de hand van de (als productie 9 bij inleidende dagvaarding overgelegde) powerpointpresentatie;
- de informatiebrief van 4 december 2007 (productie 8 inleidende dagvaarding);
- de waarschuwingen in het formulier Cliëntenprofiel Treasury (productie 5 conclusie van antwoord), onder meer over het gegeven dat de renteswap een negatieve waarde kan krijgen als de swap voortijdig wordt beëindigd en er dan aan de Bank betaald dient te worden.
het moment dat de financiering van [de vennootschap 3] werd overgezet op [de vennootschap 2] B.V. (31 december 2007), waarbij de eerste renteswap niet is beëindigd en bij [de vennootschap 3] is gebleven (grieven 4 en 5) en
juni 2008, toen [de vennootschap 2] B.V. de geldlening aan de Bank heeft afgelost en de eerste renteswap is blijven bestaan (grieven 6 t/m 8)
maart 2010: het moment dat de tweede renteswap is afgesloten (grief 9)
volledigvoor rekening van [appellante] te brengen, werkt deze schending van de zorgplicht door bij de totstandkoming van de tweede renteswapovereenkomst. Het hof is daarom van oordeel dat de door [appellante] subsidiair gevorderde partiële ontbinding van deze tweede overeenkomst kan worden toegewezen in die zin, dat het hof de tweede overeenkomst zal ontbinden voor zover de Bank de gevolgen van het verdisconteren van de negatieve waarde van de eerste renteswap voor meer dan 50% in de verhoogde (rente)tarieven heeft verwerkt. De Bank dient het teveel in rekening gebrachte bij wijze van schadevergoeding aan [appellante] te voldoen, waarbij het uitgangspunt zal moeten zijn dat dubbeltellingen worden voorkomen. Omdat in deze procedure niet kan worden vastgesteld hoe de schade moet worden berekend en de discussie daarover nog niet is uitgekristalliseerd, zal het hof partijen ook voor de vaststelling van deze schade verwijzen naar de schadestaatprocedure.