ECLI:NL:GHSHE:2019:1619

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
200.241.599_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak over de bewoning van een woning door huurster na uitschrijving bij de gemeente

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een huurgeschil tussen de Regionale Woningbouwvereniging Samenwerking (RWS) en een aantal geïntimeerden, waaronder [geïntimeerde 1]. RWS stelt dat [geïntimeerde 1] sinds 11 januari 2017 niet meer in de woning woont, terwijl zij de huurovereenkomst niet heeft opgezegd. Dit zou in strijd zijn met de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden. RWS vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van RWS afgewezen, omdat RWS onvoldoende bewijs had geleverd dat [geïntimeerde 1] niet meer in de woning verbleef. RWS heeft echter in hoger beroep nieuwe gegevens overgelegd, waaronder inschrijvingsgegevens van de gemeente en een verslag van een bevolkingscontroleur, waaruit blijkt dat [geïntimeerde 1] niet in de woning woont. Het hof oordeelt dat de betwisting van [geïntimeerden c.s.] onvoldoende gemotiveerd is en dat RWS in haar vorderingen gelijk moet worden gegeven.

Het hof vernietigt het eindvonnis van de kantonrechter en ontbindt de huurovereenkomst. [geïntimeerde 1] wordt veroordeeld om de woning binnen 14 dagen na betekening van het arrest te ontruimen. Tevens worden de andere geïntimeerden veroordeeld om de ontruiming te gedogen. RWS wordt in het gelijk gesteld en krijgt de proceskosten vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.241.599/01
arrest van 30 april 2019
in de zaak van
Regionale Woningbouwvereniging Samenwerking,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
verder: RWS ,
advocaat: mr. J.N.A. Kilian te Tilburg,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,

2. [geïntimeerde 2] ,

3. [geïntimeerde 3] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,

4. [geïntimeerde 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder gezamenlijk ook: [geintimeerden c.s.] ,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 mei 2018, respectievelijk 1 en 4 juni 2018 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen vonnis van 7 maart 2018 tussen RWS als eiseres en [geintimeerden c.s.] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6488735 / 17-4996)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 29 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 30 mei 2018, respectievelijk 1 en 4 juni 2018;
- het op 20 november 2018 tegen geïntimeerden verleende verstek;
- de memorie van grieven van RWS van 20 november 2018 met producties.
RWS heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Bij schriftelijke huurovereenkomst van 18 december 2007 heeft RWS aan [geïntimeerde 1] en de heer [mede huurder] verhuurd de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Van de huurovereenkomst maken deel uit de Algemene huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte van RWS van 1 januari 2004.
Per 9 februari 2011 is de huurovereenkomst met de heer [mede huurder] door opzegging geëindigd. Met [geïntimeerde 1] is de huurovereenkomst voortgezet.
[geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] zijn meerderjarige kinderen van [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 4] is een kennis.
Op 18 juli 2017 stonden [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] bij de gemeente [woonplaats] ingeschreven op het adres [adres] . [geïntimeerde 1] stond daar toen niet meer ingeschreven.
3.2
Bij dagvaardingen van 1 en 4 augustus 2017 heeft RWS de onderhavige procedure tegen [geintimeerden c.s.] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt RWS dat [geïntimeerde 1] sinds 11 januari 2017 niet meer in de woning woont, terwijl zij de huurovereenkomst niet heeft opgezegd. Daarmee handelt zij volgens RWS in strijd met de huurovereenkomst en de daarbij behorende algemene huurvoorwaarden. Ook handelt [geïntimeerde 1] volgens RWS niet als goed huurder doordat zij geen toezicht houdt op de woning. Op grond hiervan vordert RWS , samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van de woning door [geïntimeerde 1] en veroordeling van [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] om de ontruiming te gehengen en te gedogen, met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten.
3.3
In eerste aanleg hebben [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] de vorderingen van RWS bestreden. Volgens hen woont [geïntimeerde 1] nog steeds in de woning. Zij heeft zich uitgeschreven in verband met het voornemen om naar Spanje te vertrekken. Toen zij bemerkte dat de woning niet op naam van haar kinderen kon worden gezet is zij teruggekomen, maar het lukte haar toen niet om weer ingeschreven te worden bij de gemeente Goes , aldus hun verweer tegen de vorderingen van RWS .
Tegen de niet verschenen [geïntimeerde 4] is verstek verleend.
3.4
Bij tussenvonnis van 29 november 2017 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald, die op 5 februari 2018 heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 7 maart 2018 heeft de kantonrechter de vorderingen van RWS afgewezen met veroordeling van RWS in de proceskosten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft RWS haar stelling dat [geïntimeerde 1] niet meer in de woning woont tegenover de gemotiveerde betwisting ervan onvoldoende onderbouwd.
3.5
Tegen het eindvonnis van 7 maart 2018 heeft RWS twee grieven aangevoerd. Grief 1 betreft de afwijzing van haar vorderingen en grief 2 de proceskostenveroordeling. Beide grieven slagen om de hierna volgende redenen.
3.6
RWS heeft in hoger beroep naast de gegevens over de in- en uitschrijvingen bij de gemeente Goes per 18 juli 2017 de inschrijvingsgegevens van [geintimeerden c.s.] per 28 mei 2018 overgelegd. Daaruit blijkt dat de gegevens van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] onveranderd zijn en dat [geïntimeerde 4] per 13 september 2017 is uitgeschreven naar de gemeente Amsterdam. Verder heeft RWS een verslag overgelegd van bevolkingscontroleur [bevolkingscontroleur] van de gemeente Goes van 13 september 2018 waarin onder meer is vermeld dat een adresonderzoek op verzoek van RWS heeft geleid tot de ambtshalve uitschrijving van [geïntimeerde 1] per 11 januari 2017, dat naar aanleiding van haar verzoek tot inschrijving vanuit het buitenland een adresonderzoek heeft plaatsgevonden dat heeft geleid tot het besluit om daar geen gehoor aan te geven en dat op dit besluit geen reactie c.q. bezwaar is gekomen. Ook vermeldt het verslag dat [geïntimeerde 1] op 1 maart 2018 in verband met het onderzoek bij de gemeente langs is geweest en dat niet om inschrijving is verzocht. Ten slotte heeft RWS een intern verslag overgelegd van eigen onderzoek naar de vraag of [geïntimeerde 1] al dan niet de woning bewoonde. In de periode van 28 maart 2018 tot en met 2 mei 2018 heeft men [geïntimeerde 1] niet aangetroffen en ook geen contact met haar kunnen krijgen, ook niet via haar kinderen die wel in de woning verbleven.
3.7
[geintimeerden c.s.] hebben deze gegevens niet bestreden, zodat van de juistheid ervan uitgegaan dient te worden. Uit het geheel van overgelegde gegevens blijkt dat [geïntimeerde 1] niet langer in de woning verblijft. Haar betwisting in eerste aanleg acht het hof tegenover deze gegevens onvoldoende gemotiveerd, zodat daaraan voorbij gegaan wordt. Op [geïntimeerde 1] rust op grond van de huurovereenkomst en de daarbij behorende algemene huurvoorwaarden onder meer de verplichting om haar hoofdverblijf in de door haar gehuurde woning te hebben en dit niet zonder toestemming van RWS aan derden in gebruik te geven. [geïntimeerde 1] handelt hiermee in strijd zodat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Deze tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Van de kant van [geintimeerden c.s.] zijn verder geen argumenten aangedragen waarom dat niet het geval zou zijn.
3.8
De conclusie is dat het eindvonnis van 7 maart 2018 niet in stand kan blijven en dat de vorderingen van RWS toegewezen dienen te worden, met de gevorderde veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten van beide instanties.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het eindvonnis van 7 maart 2018 waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
ontbindt de onderhavige huurovereenkomst tussen appellante en geïntimeerde sub 1 met betrekking tot de woning met aanhorigheden aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] , zulks om redenen van wanprestatie zijdens geïntimeerde sub 1;
veroordeelt geïntimeerde sub 1 om de woning met aanhorigheden aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] binnen 14 dagen na betekening van dit arrest met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop vanwege geïntimeerde sub 1 bevindt, te ontruimen en te verlaten en met overgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van appellante te stellen;
veroordeelt geïntimeerden sub 2, 3 en 4 te veroordelen om de hierboven vermelde ontruiming onder II. te gehengen en gedogen;
veroordeelt geïntimeerde sub 1 in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak begroot op € 202,22 aan kosten dagvaarding, op € 119,= aan griffierecht en op € 300,= aan salaris gemachtigde in eerste aanleg, en op € 201,71 aan kosten dagvaarding en € 12,10 (incl. BTW) voor advertentiekosten, op € 726,= aan griffierecht en op € 1.074,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 april 2019.
griffier rolraadsheer