Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 11 december 2018;
- de akte na tussenarrest (memorie na niet gehouden getuigenverhoor) van [appellante] met zes producties (genummerd 23 tot en met 28);
- de antwoordmemorie na niet gehouden getuigenverhoor van [geïntimeerde] .
6.De verdere beoordeling
- A. dat het eind februari 2011 de wil van vader [de erflater] was dat [kleindochter 1] het bedrag van haar scooterverzekering van hem vergoed zou krijgen (rov. 3.10.4);
- B. dat het begin februari 2011 de wil van vader [de erflater] was dat [kleindochter 1] wekelijks van hem een zakgeld van € 25,-- zou gaan ontvangen (rov. 3.10.7);
- C. dat zij in de in geding zijnde periode van 11 mei 2010 tot en met 27 juli 2011 ten behoeve van vader [de erflater] voor gemiddeld € 20,-- tot € 25,-- per week heeft besteed aan door hem te verbruiken telefoonkaarten (rov. 3.11.5).
- op bladzijde 2 van het indicatiebesluit van het CIZ van 10 maart 2011 staat onder meer dat vader [de erflater] verzorging nodig heeft met extra zorg vanwege dementie;
- in de brief van het CIZ van 8 april 2011 wordt aangekondigd dat een onderzoek door het CIZ naar de noodzaak van een voortgezet verblijf van vader [de erflater] in een psychogeriatrisch ziekenhuis moet plaatsvinden op basis van artikel 60 van de Wet Bopz, welk artikel van toepassing is op cliënten die zelf niet meer kunnen aangeven of ze het eens zijn met de opname;
- in het indicatiebesluit van het CIZ van 20 april 2011 staat onder meer dat het noodzakelijk is dat vader [de erflater] in een Bopz-instelling wordt opgenomen omdat hij buiten de instelling niet voor zichzelf kan zorgen;
- uit de Meander Zorgleefplannen blijkt van de dementie van vader [de erflater] , terwijl in een van die Zorgleefplannen staat dat de diagnose dementie op 23 maart 2011 is gesteld door de huisarts.
- gemiddeld € 10,-- per week gedurende het eerste blok van 21 weken;
- gemiddeld € 7,50 per week gedurende het tweede blok van 21 weken;
- gemiddeld € 5,-- per week gedurende het derde blok van 21 weken.
- a. € 7.610,-- ter zake negen kasopnames van € 1.000,-- (rov. 4.3 van het tussenvonnis);
- b. € 4.409,48 ter zake acht kasopnames van in totaal € 7.800,-- (rov. 4.4 van het tussenvonnis);
- c. € 445,75 ter zake overboekingen ter zake loterijen verminderd met het gewonnen prijzengeld (rov. 4.7 van het tussenvonnis);
- d. € 625,-- ter zake overboekingen van zakgeld (rov. 4.8 van het tussenvonnis);
- e. € 195,79 ter zake de overboeking ten behoeve van een scooterverzekering (rov. 4.8 van het tussenvonnis);
- f. € 207,-- ter zake een overboeking aan notaris [notaris] (rov. 4.8 van het tussenvonnis);
- g. € 297,-- ter zake overboekingen aan CED Holding (rov. 4.9 van het tussenvonnis);
- h. € 168,95 ter zake een pintransactie bij C1000 (rov. 4.14 van het tussenvonnis);
- i. € 99,58 ter zake een pintransactie bij Aldi [vestigingsnaam] (rov. 4.14 van het tussenvonnis).
- post a. moet worden verminderd met € 472,50 ter zake telefoonkaarten;
- post b. moet worden verminderd met € 100,-- ter zake de factuur van [advocaten] Advocaten;
- post c. vervalt (zie rov. 3.10.8 van het tussenarrest);
- post d. blijft ongewijzigd, omdat bewijs B niet geleverd is;
- post e. blijft ongewijzigd, omdat bewijs A niet geleverd is;
- post f. vervalt (zie rov. 3.10.6 van het tussenarrest);
- post g. is in hoger beroep niet bestreden en blijft dus in stand;
- post h. is in hoger beroep niet bestreden en blijft dus in stand;
- post i. is in hoger beroep niet bestreden en blijft dus in stand.
7.De uitspraak
- is veroordeeld om aan BIB (hof: in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van vader [de erflater] ) € 992,-- te betalen ter zake buitengerechtelijke kosten;
- in de proceskosten van het geding in eerste aanleg is veroordeeld;