[appellant] was als verkoopadviseur belast met de binnenlandse (in dit geval Nederland en België) verkoop van tuinbouwkassen. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat in 2007 in het binnenland 65,89 ha aan tuinbouwkassen is verkocht. De export was in dat jaar 28,14 ha. In 2013 is het volume in het binnenland 12,18 ha, het exportvolume in dat jaar is 56,86 ha. In 2014 is in het binnenland tot 1 november 1,95 ha. verkocht, in 2014 in totaal 2,76 ha. De verkoopcijfers zijn opgenomen in de verslagen van het verkoopoverleg. Uit de cijfers leidt het hof af dat evident sprake is van een fors teruglopende verkoop in het binnenland. In dat geval is niet voldoende, zoals [appellant] betoogt, dat de groep wellicht een goede omzet heeft gerealiseerd en winst heeft gemaakt, alsmede dat de omzet in 2014 niet veel lager was dan de omzet in 2013. Weliswaar heeft [appellant] de juistheid van de door [geïntimeerde] genoemde verkoopcijfers betwist, maar hij heeft daartoe enkel aangevoerd dat deze niet kunnen kloppen omdat de omzet in werkelijkheid hoger is dan uit de verkoopcijfers blijkt.
Het hof overweegt hierover het volgende. De verkoopcijfers zijn weergegeven in de verslagen van het verkoopoverleg, hoewel daarin geen onderscheid is gemaakt tussen binnenland en buitenland valt er wel uit af te leiden dat de verkoop in het binnenland niet hoog is. [appellant] heeft zijn stelling dat de daadwerkelijke verkoop in het binnenland hoger is onvoldoende concreet onderbouwd, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Daarentegen heeft [geïntimeerde] onweersproken aangevoerd dat de oorzaak van (een deel van) de omzet in 2014 is gelegen in omzet uit andere activiteiten. Min of meer incidentele omzet, zoals in 2014 na stormschade in België, maakt niet dat sprake is van een valse of voorgewende reden. [appellant] betwist de juistheid van voornoemde verkoopvolumes, maar hij verwijst daartoe enkel naar doelstellingen die hoger zouden liggen en dat is een onvoldoende gemotiveerde betwisting.
Bij het voorgaande betrekt het hof dat [geïntimeerde] als ondernemer in beginsel beleidsvrijheid heeft om haar organisatie in te richten op een wijze die haar goeddunkt. Zo staat het haar vrij om wegens een bedrijfseconomische noodzaak kostenbesparende maatregelen te nemen. Als de verkoop in het binnenland daalt, dan staat het [geïntimeerde] vrij maatregelen te nemen. Nu sprake was van een enorme omzetdaling voor wat betreft de verkoop van tuinbouwkassen, kon [geïntimeerde] overgaan tot het aanvragen van een ontslagvergunning voor [appellant] . Anders dan [appellant] stelt is daarvoor niet de omzet of het resultaat van [kassenbouw] Kassenbouw BV en [moedermaatschappij] maatgevend. Dat het totaal aan personeelskosten binnen [moedermaatschappij] in de loop der jaren is toegenomen kan ook niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een valse of voorgewende reden. Immers, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd is het verkoopvolume in het buitenland gestegen. Voorstelbaar is dat om dit te realiseren daarvoor extra personeelskosten zijn gemaakt. Gelet op het vorenstaande zal het door [appellant] gedane bewijsaanbod onder 64 en 69 in de memorie van antwoord als niet ter zake dienend worden gepasseerd.