3.1.In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter onder rov. 2.1 tot en met 2.9 feiten vastgesteld. De grieven zijn niet gericht tegen deze feitenvaststelling. De door de kantonrechter vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal die feiten hierna vernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.9 weergeven.
3.1.1.[werkneemster] , geboren op [geboortedatum] 1970, is op 18 april 2016 bij [werkgeefster] in dienst getreden op basis van een dienstverband voor de duur van zeven maanden in de functie van verkoopmedewerkster. Deze arbeidsovereenkomst is twee keer voor bepaalde tijd verlengd. Laatstelijk vervulde [werkneemster] voor 24 uur per week de functie van verfspecialist tegen een loon van € 1.044,47 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag.
3.1.2.Bij brief van 23 januari 2018 schrijft [werkgeefster] aan [werkneemster] :
(…)
Beste [voornaam werkneemster] ,
Met genoegen bevestigen wij hierbij dat jouw arbeidsovereenkomst, welke op 15 maart 2018 afloopt, met ingang van deze datum bij gelijkblijvend functioneren en bij gelijkblijvende omstandigheden zal worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Wij verzoeken jou om één exemplaar van dit schrijven “voor akkoord” ondertekend binnen zeven dagen na dagtekening te retourneren.
(…).
3.1.3.[werkneemster] heeft dit schrijven ondertekend en aan [werkgeefster] geretourneerd.
3.1.4.Op 11 februari 2018 heeft er een incident plaatsgevonden tussen [werkneemster] en collega [collega] , waarop [werkneemster] door de plaatsvervangend leidinggevende ( [plaatsvervangend leidinggevende] ), is aangesproken.
3.1.5.Op 12 februari 2018 heeft er een incident plaatsgevonden betreffende de prijs van kussens. Hierop is [werkneemster] door de plaatsvervangend leidinggevende aangesproken. [werkneemster] heeft zich daarna onheus uitgelaten over [plaatsvervangend leidinggevende] . Tussen [plaatsvervangend leidinggevende] en [werkneemster] heeft die middag een gesprek plaatsgevonden.
3.1.6.Op 20 februari 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de (inmiddels van vakantie teruggekeerde) leidinggevende van [werkneemster] (de heer [leidinggevende] ), [werkneemster] , [plaatsvervangend leidinggevende] en [naam] . Tijdens dit gesprek is niet gesproken over de naderende omzetting van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.1.7.Op 26 februari 2018 heeft nog een incident plaatsgevonden betreffende één pallet latex. Deze had [werkneemster] in de winkel kunnen/moeten zetten, maar [werkneemster] heeft deze klus overgelaten aan een collega.
3.1.8.Tijdens een managementvergadering op 26 februari 2018 is besloten het dienstverband met [werkneemster] toch niet om te zetten in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
3.1.9.Bij brief van 26 februari 2018 schrijft [werkgeefster] aan [werkneemster] :
(…)
[voornaam werkneemster] ,
Verleden week op 20 februari is er een uitvoerig gesprek geweest met de heer [leidinggevende] , mevrouw [naam] en Mevr. [plaatsvervangend leidinggevende] n.a.v. een incident eerder op de werkvloer in het weekend van 10 februari 2018. De heer [leidinggevende] heeft hierover uitvoerig overleg gehad met [werkgeefster] en aangegeven dat uw functioneren twijfels oproept. Dit is de reden voor [werkgeefster] om het dienstverband aan het einde van het contract niet te verlengen en het te beëindigen op 15 maart 2018. Dit in tegenstelling tot de eerder verzonden brief waarin uw dienstverband zou worden omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. Uw functioneren roept twijfels op en is daarmee voor [werkgeefster] niet meer “gelijkblijvend”.
(…).
3.2.1.In eerste aanleg verzocht [werkneemster] – kort weergegeven – primair, toelating van [werkneemster] tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten en betaling van het (achterstallig) loon, met overige nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente). Subsidiair verzocht [werkneemster] betaling van het achterstallige loon met emolumenten, de aanzegboete, een billijke vergoeding, de transitievergoeding, met overige nevenvorderingen (buitengerechtelijke kosten, wettelijke verhoging en wettelijke rente). Bij wege van provisionele voorziening ex artikel 223 Rv verzocht [werkneemster] doorbetaling van loon en emolumenten vanaf 15 maart 2018 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn, met overige nevenvorderingen (wettelijke verhoging, wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en het verstrekken van salarisspecificaties).
3.2.2.[werkgeefster] heeft verweer gevoerd en bij wijze van zelfstandig voorwaardelijk verzoek, namelijk indien de arbeidsovereenkomst niet al op 15 maart 2018 geëindigd was, verzocht zij de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] (voorwaardelijk) te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e of g, BW.
3.2.3.Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van [werkneemster] afgewezen en [werkneemster] veroordeeld in de proceskosten.
Daartoe overwoog de kantonrechter – samengevat – het volgende. Het geschil van partijen betreft de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen [werkgeefster] en [werkneemster] per 15 maart 2018 is geëindigd of is omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De vorderingen van [werkneemster] zijn gebaseerd op een onregelmatige opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De kantonrechter zal het standpunt dat sprake is van een dergelijke arbeidsovereenkomst niet volgen. De brief van 23 januari 2018 kan niet anders uitgelegd worden dan als een toezegging. In ieder geval volgt daar niet uit dat met ondertekening een arbeidsovereenkomst alsdan tot stand zou komen en evenmin dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand zou zijn gekomen onder een ontbindende voorwaarde. De formulering van de voorwaarden is niet te zien als een ontbindende voorwaarde maar als een opschortende voorwaarde. Dat er sprake is van gelijkblijvende omstandigheden zou dan door [werkneemster] gesteld en onderbouwd moeten worden. Nu [werkneemster] het gestelde incident en de andere stroeve momenten niet danwel niet inhoudelijk en onderbouwd heeft weersproken is daarvan geen sprake.
Nu wordt geoordeeld dat geen sprake is van een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst, is er op 15 maart 2018 een rechtsgeldig einde aan het dienstverband gekomen. Aldus doet de voorwaarde waaronder [werkgeefster] het zelfstandig tegenverzoek heeft ingediend, zich niet voor. Dit brengt met zich dat de kantonrechter derhalve niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het zelfstandig verzoek van [werkgeefster] .
Aldus – steeds – de kantonrechter.