ECLI:NL:GHSHE:2019:1587

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
20-000844-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met minderjarige en vervaardiging van kinderporno

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is veroordeeld voor het meermalen plegen van ontucht met een minderjarige en het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van verkrachting en aanranding, maar had hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf verhoogd naar 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en heeft het een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarde opgelegd. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 9.627,72, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige zedendelicten, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer. De verdachte heeft de gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer niet onderkend, wat heeft geleid tot aanzienlijke emotionele schade. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000844-18
Uitspraak : 23 april 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 7 maart 2018 in de strafzaak met parketnummer 03-700367-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1982,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van verkrachting (feit 2 primair), aanranding (feit 2 subsidiair) en het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno (feit 4). De rechtbank heeft het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde bewezen verklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd’ (feit 1) en
- ‘een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd’ (feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 4.731,15, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van het slachtoffer is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten slotte is de schorsing van de voorlopige hechtenis per datum van het vonnis waarvan beroep opgeheven.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij appelakte van 8 maart 2018 is het hoger beroep namens de verdachte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordelingen door de rechtbank ter zake van hetgeen onder feit 1 en feit 3 aan de verdachte ten laste is gelegd. Het hoger beroep is niet gericht tegen hetgeen onder feit 2 en feit 4 aan de verdachte ten laste is gelegd en waarvan hij is vrijgesproken, zodat alleen de feiten 1 en 3 ter beoordeling aan het hof voorliggen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Bij requisitoir is gevorderd dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ad € 22.231,15, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de daarbij behorende vervangende hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten 1 en 3 gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Daarnaast heeft hij een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing daarvan, met dien verstande dat het materiële deel volledig kan worden toegewezen en dat het immateriële deel partieel – namelijk overeenkomstig hetgeen de rechtbank heeft gevonnist, te weten een bedrag van € 2.500,00 – voor toewijzing vatbaar is. Daaraan heeft de raadsman toegevoegd dat de verdediging zich ook zou kunnen vinden in toewijzing van een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding, maar geen bedrag in de orde van grootte van € 10.000,00 tot € 20.000,00.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 december 2012 tot en met 5 september 2013 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 21 mei 2013 tot en met 28 juli 2015 te Eygelshoven, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) afbeeldingen, te weten drie, althans een of meer film(s) – en/of gegevensdragers, bevattende afbeeldingen, te weten een computer (Dell XPS) – van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft vervaardigd, in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft welke seksuele gedragingen – zakelijk weergegeven – bestonden uit:
het met de penis oraal, vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (een film met bestandsnaam: HD_AVI\naamloze map\old\Ry\Ry\Ry\naamloze map\21-05-2013 14-28-00 TL microsoft LifeCam HD-6 mov., p. 217 van het proces-verbaal en/of een film met bestandsnaam: HD_AVI\naamloze map\old\Ry\Ry\Ry\naamloze map\21-05-2013 14-33-00 TL microsoft LifeCam HD-6 mov., p. 217 van het proces-verbaal) en/of
het met (een) vinger(s)/hand en/of de mond/tong betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, de billen en/of borsten van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of het met (een) vinger(s)/hand betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel, de billen en/of borsten van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (een film met bestandsnaam: HD_AVI\naamloze map\old\Ry\Ry\Ry\naamloze map\21-05-2013 14-23-00 TL microsoft LifeCam HD-6 mov., p. 216 van het proces-verbaal).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 maart 2013 tot en met 5 september 2013 in Nederland, meermalen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die telkens mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ;
3.
hij in of omstreeks de periode van 21 mei 2013 tot en met 28 juli 2015 te Eygelshoven, afbeeldingen, te weten drie films van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) is betrokken, heeft vervaardigd en in bezit gehad, welke seksuele gedragingen bestonden uit:
het met de penis vaginaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (een film met bestandsnaam: HD_AVI\naamloze map\old\Ry\Ry\Ry\naamloze map\21-05-2013 14-28-00 TL microsoft LifeCam HD-6 mov. en een film met bestandsnaam: HD_AVI\naamloze map\old\Ry\Ry\Ry\naamloze map\21-05-2013 14-33-00 TL microsoft LifeCam HD-6 mov.) en
het met een hand en/of de mond/tong betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel en/of de billen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en het met vingers/een hand betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel van een ander persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie te Roermond, dienst regionale recherche, afdeling zeden, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie en gecertificeerd zedenrechercheur, proces-verbaalnummer 2015073070, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-239.
Met betrekking tot het bewezen verklaarde volstaat het hof, gelet op de bekennende verklaring van verdachte daaromtrent, met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
1.
Proces-verbaal van informatief gesprek zeden d.d. 22 april 2015, dossierpagina’s 15-18, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , hoofdagenten van politie, inhoudende het relaas van voormelde verbalisanten inzake het gesprek met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .
2.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 29 april 2015, dossierpagina’s 19-29, met als bijlagen Facebook-berichten
(het hof begrijpt: tussen de verdachte en aangeefster [slachtoffer] ), dossierpagina’s 30-149, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , hoofdagenten van politie, inhoudende de aangifte van het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .
3.
Kennisgeving inbeslagneming (artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering) d.d. 29 juli 2015, dossierpagina’s 197-199, opgemaakt door [verbalisant 6] , brigadier van de politie-eenheid Limburg, voor zover inhoudende de inbeslagneming op 28 juli 2015 in de woning aan de [adres] te Eygelshoven van een computer, Dell XPS, goednummer PL2300-2015073070-645449.
4.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 augustus 2015, dossierpagina’s 207-208, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 7] , buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam bij Bureau Digitale Expertise van de politie-eenheid Limburg te Heerlen, inhoudende de bevindingen van het onderzoek dat is ingesteld naar de gegevens op de computer, Dell XPS, nummer inbeslagname: 645449.
5.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2016, dossierpagina’s 216-218, met als bijlagen screenshots waarnaar wordt verwezen, dossierpagina’s 219-226, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, inhoudende het relaas van voormelde verbalisant inzake het uitlezen van diverse beelden, aangetroffen op een inbeslaggenomen computer, Dell XPS, goednummer 645449, waarop seksuele gedragingen tussen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] te zien zijn, waaronder de in de bewezenverklaring genoemde films.
6.
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 9 april 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] ter zake van het plegen van de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] , die toen 15 jaar oud was, die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] (feit 1) en het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno, telkens zoals bewezen is verklaard (feit 3).
7.
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 21 februari 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] ter zake van feit 1, inhoudende dat hij tussen de tien en vijftien keer seks heeft gehad met aangeefster [slachtoffer] en dat op het moment dat aangeefster 16 jaar oud werd het contact is verwaterd.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde van het onder feit 1 ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het bewezen verklaarde van het onder feit 3 ten laste gelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje bestaande uit of mede bestaande uit seksueel binnendringen van haar lichaam. De verdachte heeft daar bovendien in de bewezenverklaarde periode opnamen van gemaakt en vanaf toen in zijn bezit gehad.
De verdachte heeft op volhardende wijze via digitaal berichtenverkeer geprobeerd om met het slachtoffer, waarvan hij wist dat zij pas 15 jaar oud was, een ontmoeting te regelen met het oogmerk om met haar seksuele handelingen te verrichten. De verdachte heeft dit niet onder zijn eigen naam gedaan en voorts aan het slachtoffer doen voorkomen dat hij 21 dan wel 23 jaar oud was, terwijl hij in werkelijkheid 30 jaar oud was. De verdachte heeft in zijn pogingen om in contact te komen met het slachtoffer en met haar seksuele handelingen te verrichten ook niet geschroomd om haar geldbedragen en onder meer een iPhone in het vooruitzicht te stellen. Hij heeft daarbij ook het slachtoffer toegevoegd via Facebook: “Wel niemand zeggen?”, waaruit het hof afleidt dat de bedoeling van de verdachte was dat zij haar mond moest houden tegen anderen over de contacten met hem.
Het slachtoffer heeft uiteindelijk, enkele maanden later, ingestemd met een ontmoeting met de verdachte en kort daarna toegegeven aan de seksuele wensen van de verdachte, die ruim 15 jaar ouder is dan het slachtoffer. In de bewezenverklaarde periode heeft de verdachte minimaal 10 tot 15 keer geslachtsgemeenschap met het slachtoffer gehad, waarbij ook andere seksuele handelingen zijn verricht. De verdachte heeft door zijn bewezenverklaarde handelen op grove wijze misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van het minderjarige slachtoffer en heeft tevens de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden.
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring komt naar voren dat het handelen van de verdachte tot op de dag van vandaag grote invloed op het leven van het slachtoffer en haar familie heeft. Het slachtoffer heeft angst om de verdachte tegen te komen, heeft weinig zelfvertrouwen en ondervindt problemen bij het aangaan van een relatie. Zij kan momenteel slechts twee halve dagen per week werken en de strafprocedure is uitputtend voor haar. Zij heeft verklaard dat zij dit haar hele leven bij zich zal dragen.
De verdachte heeft zich niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer en heeft puur uit eigen seksuele behoeftebevrediging gehandeld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij slecht in zijn vel zat en afleiding zocht.
Het hof stelt vast dat uit het berichtenverkeer blijkt van een geraffineerde en manipulatieve wijze van opereren door de verdachte. Dit komt eveneens tot uiting in het feit dat de verdachte de seksuele handelingen met het slachtoffer heeft gefilmd, zonder dat zij daarvan op de hoogte was. Toen het slachtoffer ontdekte dat die opnamen waren gemaakt heeft de verdachte aan het slachtoffer doen voorkomen dat hij de opnamen had verwijderd, terwijl dat niet het geval was.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2019, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij te kampen heeft met psychische klachten en dat hij daarvoor sinds enige tijd op eigen initiatief onder behandeling staat van een psychiater. Zoals ook blijkt uit het reclasseringsrapport van 8 februari 2018 geeft de verdachte hierover echter geen openheid van zaken en heeft hij de reclassering geen toestemming gegeven om zijn psychiater als referent te raadplegen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zijn werk als gevolg van deze zaak heeft verloren en de relatie met zijn voormalige vriendin over is, dat hij mede de zorg draagt voor zijn zoon en dat hij in het openbaar door derden onheus wordt bejegend als gevolg van de onderhavige feiten.
Het hof heeft in het kader van de persoon van de verdachte ook kennis genomen van het door de verdediging ingebrachte reclasseringsadvies d.d. 12 maart 2019, waaruit als conclusie van de rapporteur naar voren komt dat de verdachte thans zijn grenzen zou kennen, dat deze zaak hem psychisch niet onberoerd heeft gelaten en dat het recidivegevaar als minimaal tot niet aanwezig wordt ingeschat door de rapporteur.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hoewel de rechtbank zulks eveneens heeft onderkend, komt in de door haar opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van voorarrest, de ernst van de bewezenverklaarde feiten onvoldoende tot uitdrukking, zodat daarmee naar ’s hofs oordeel niet kan worden volstaan.
Hetzelfde heeft te gelden voor hetgeen de raadsman in het kader van de straftoemeting heeft betoogd. Gelet op al het voorgaande doet oplegging van een taakstraf van de wettelijk maximaal op te leggen duur in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd voor de duur van 3 jaren, zoals door de verdediging is bepleit, immers geen recht aan deze zaak, zodat het hof daartoe niet zal overgaan. Het hof acht de door de verdediging voorgestane straf niet passend gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
De raadsman heeft in dit verband ten overstaan van het hof nog enkele vonnissen van rechtbanken aangehaald om daarmee zijn straftoemetingspleidooi kracht bij te zetten, doch enerzijds zijn die zaken in aard en ernst niet geheel vergelijkbaar met de onderhavige zaak en anderzijds zijn de in die zaken opgelegde straffen niet vergelijkbaar met de straffen die dit hof doorgaans in zaken als de onderhavige oplegt, zodat deze lagere jurisprudentie het hof evenmin leidt tot een andersluidend, matigend oordeel met betrekking tot de op te leggen straf.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende. Het hof stelt vast dat de verdachte op 28 juli 2015 voor de eerste maal is verhoord door de politie. Nadat hij was gedagvaard voor de rechtbank en de zaak in eerste aanleg was behandeld, heeft de rechtbank op 7 maart 2018 vonnis gewezen.
Het tijdsverloop tussen 28 juli 2015, het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt ruim twee jaar en zeven maanden.
Het hof stelt aldus vast dat de redelijke termijn in de fase van de eerste aanleg met ongeveer zeven maanden is overschreden. Van bijzondere omstandigheden die voormelde termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
Overschrijding van de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Het hof constateert dat de zaak in hoger beroep alsnog met bijzondere voortvarendheid ter terechtzitting is aangebracht en behandeld. Daarmee is de totale berechting in twee instanties binnen vier jaren na het instellen van strafvervolging geschied. Naar het oordeel van het hof wordt de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg daardoor gecompenseerd. Er kan daarom worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof ambtshalve als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering verbinden, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de verdachte onder behandeling is van een psychiater en het voorkomen van zijn persoon ter terechtzitting aanleiding geeft om te veronderstellen dat hij bij het oplossen van zijn problemen steun en zorg nodig heeft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 22.231,15 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 2.231,15 als vergoeding van materiële schade, bestaande uit reiskosten en het eigen risico uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst, alsmede een bedrag van € 20.000,00 aan immateriële schade, bestaande uit smartengeld.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot € 4.731,15 (bestaande uit € 2.231,15 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding) en dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van haar vordering, voor zover dat ziet op de gevorderde immateriële schadevergoeding ad € 17.500,00, niet ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding kan worden toegewezen. Met betrekking tot het immateriële deel van de vordering tot schadevergoeding is geconcludeerd tot partiële toewijzing, met dien verstande dat is verzocht niet meer toe te wijzen dan de rechtbank heeft gedaan, dan wel een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te wijzen, maar in ieder geval geen bedragen in de orde van grootte van € 10.000,00 tot € 20.000,00.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof zal hierna de gevorderde schadeposten successievelijk bespreken.
Het hof stelt vast dat de vordering tot materiële schadevergoeding niet is betwist. De vordering komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Wel stelt het hof vast dat de benadeelde partij de reiskosten naar de rechtbank, het Openbaar Ministerie en haar advocaat ten belope van € 103,43 (namelijk 369,4 kilometer maal € 0,28) heeft aangemerkt als materiële schade. Dat is echter onterecht, aangezien die kosten naar het oordeel van het hof dienen te worden aangemerkt als proceskosten ex artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof is aldus van oordeel dat het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding van € 2.231,15, minus het bedrag van € 103,43 aan proceskosten, zijnde een bedrag van € 2.127,72, voor toewijzing gereed ligt.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade overweegt het hof als volgt. Dergelijke schade komt slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij heeft in dit verband immers gesteld door de gebeurtenissen ernstig te zijn beschadigd in haar emotioneel, psychologisch, maatschappelijk en sociaal functioneren. De benadeelde partij is gediagnosticeerd met een forse posttraumatische stressstoornis en heeft in dat kader traumabehandelingen ondergaan. Vanwege depressieve gevoelens dient zij medicatie tot zich te nemen om zich staande te kunnen houden in de maatschappij. Bovendien stelt het hof vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren.
Het hof begroot de als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte veroorzaakte immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, thans in billijkheid op een bedrag van € 7.500,00. De beoordeling van de vordering voor het overige brengt een onevenredige belasting van het strafproces met zich. Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering voor zover deze meer bedraagt dan genoemd bedrag van € 7.500,00. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 9.627,72 zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, telkens tot aan de dag der algehele voldoening. Meer specifiek zal de wettelijke rente over het bedrag aan materiële schadevergoeding (te weten € 2.127,72) vanwege de veelheid aan schadeposten om redenen van efficiëntie worden toegewezen vanaf 20 februari 2018, zijnde de datum waarop de vordering is ingediend. De ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schadevergoeding (te weten € 7.500,00) zal het hof bepalen op 5 september 2013, zijnde de laatste dag van de bewezenverklaarde periode waarin het onder 1 bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Die kosten worden begroot op € 103,43. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 9.627,72. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 83 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 240b en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich te melden bij de Reclassering Nederland in het arrondissement Limburg, zo frequent en zolang als de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de reclassering voornoemd tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 9.627,72 (zegge: negenduizend zeshonderdzevenentwintig euro en tweeënzeventig cent)bestaande uit € 2.127,72 (zegge: tweeduizend honderdzevenentwintig euro en tweeënzeventig cent) als vergoeding van materiële schade en € 7.500,00 (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2018 over het bedrag van € 2.127,72 en vanaf 5 september 2013 over het bedrag van € 7.500,00, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 103,43 (zegge: honderddrie euro en drieënveertig cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.627,72 (zegge: negenduizend zeshonderdzevenentwintig euro en tweeënzeventig cent), bestaande uit € 2.127,72 (zegge: tweeduizend honderdzeven-entwintig euro en tweeënzeventig cent) aan materiële schadevergoeding en € 7.500,00 (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
83 (drieëntachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2018 over het bedrag van € 2.127,72 en vanaf 5 september 2013 over het bedrag van € 7.500,00, telkens tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
heft op het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 23 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.