ECLI:NL:GHSHE:2019:1582

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
20-002394-17 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 160 dagen voorwaardelijk, voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 6.639,94, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De verdediging voerde aan dat er geen eerdere oogst was en dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor het bestaan van een eerdere oogst en dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde de betalingsverplichting op. De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak werd niet overschreden, en het hof concludeerde dat de veroordeelde geen aanleiding had om het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002394-17
Uitspraak : 26 maart 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 13 juli 2017 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-016708-15 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 6.569,94 en is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Van de zijde van de veroordeelde is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal afwijzen. Subsidiair heeft de verdediging zich achter de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de politierechter geschaard en bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gematigd dient te worden in verband met de schending van de redelijke termijn.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde feit of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, nu een eerdere oogst van de in de woning van de veroordeelde aangetroffen hennepkwekerij niet aannemelijk is geworden en de veroordeelde derhalve geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De in het dossier genoemde indicatoren zijn niet voldoende om aan te kunnen nemen dat er een eerdere oogst is gerealiseerd. De aangetroffen sporen duiden niet op een eerdere oogst, omdat de materialen en apparatuur tweedehands zijn gekocht. De aangetroffen hennepresten zijn afkomstig van de aangetroffen hennepplanten, welke zijn verplaatst in en vanuit de kweekruimte door te blijven hangen aan de kleding en de schoenen van de veroordeelde.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de voormelde bewijsmiddelen blijkt dat verbalisant [verbalisant] op 12 september 2014 in de woning van de veroordeelde aan de [adres 2] een inwerking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. De hennepkwekerij bestond uit één kweekruimte waarin 85 hennepplanten zijn aangetroffen, waarvan de gemiddelde lengte 25 tot 30 centimeter was.
De veroordeelde heeft erkend dat hij de eigenaar was van de aangetroffen hennepkwekerij. Verbalisant Voeten heeft gerelateerd dat er omstandigheden zijn aangetroffen die duiden op één of meerdere eerdere opbrengsten uit de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij. Hierbij heeft de verbalisant, onder bijvoeging van foto’s, op de volgende sporen gewezen, die hij heeft gezien:
  • gedroogde resten van hennepplanten op de vloer tegen de wand van de hennepkwekerij;
  • gedroogde resten van hennepplanten op de vloer tegen de wand van de hennepkwekerij in de ruimte voor de afgetimmerde hennepkwekerij;
  • gedroogde resten van een hennepplant verdeeld op de weegschaal, welke weegschaal in de ruimte voor de kwekerij stond;
  • meerdere resten gedroogde henneptoppen en resten van hennepplanten in de twee droognetten, die in de ruimte voor de afgetimmerde kwekerij stonden;
  • stof en kruimels van gedroogde hennepplanten op de gasfles in de ruimte voor de afgetimmerde kwekerij.
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr, d.d. 16 september 2014, opgemaakt door rapporteur [verbalisant] blijkt dat er tevens stof is aangetroffen op de digitale weegschaal.
Ten slotte blijkt uit de aangifte van Enexis dat er grote hoeveelheden stof zijn gevormd op de aanwezige apparatuur, wat een aanwijzing is dat de apparatuur al geruime tijd in gebruik is geweest.
Gelet op de hoeveelheid aangetroffen sporen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof aannemelijk dat de veroordeelde met de in zijn woning aan de [adres 2] aangetroffen hennepkwekerij één eerdere oogst heeft gerealiseerd. Voorts acht het hof aannemelijk dat de veroordeelde uit deze oogst wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
De verklaring van de veroordeelde dat hij geen eerdere oogst heeft gerealiseerd en dat de aangetroffen sporen andere oorzaken zouden hebben acht het hof gelet op de veelheid en intensiteit van de sporen alsmede de verschillende plekken waar de sporen zijn aangetroffen onaannemelijk. Het aantreffen van resten op de weegschaal en een gasfles duidt niet op het vervoeren van deze resten via kleding of schoenen. Ook de hoeveelheid resten en de omvang er van maakt niet aannemelijk dat deze resten enkel afkomstig zijn van de aangetroffen kweek, die volgens Enexis tenminste 15 dagen oud was en waarvan door de politie is gerelateerd dat de planten 25 tot 30 centimeter hoog waren. Het hof schuift de verklaring van de veroordeelde dan ook terzijde.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De veroordeelde is bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2017 (parketnummer 01-016708-15) in de aan deze ontnemingszaak ten grondslag liggende strafzaak veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 160 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, voor onder andere het “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, gepleegd op 12 september 2014.
Wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van de voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde uit een ander strafbaar feit – waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat het door de veroordeelde is begaan – te weten het opzettelijk telen (en oogsten) van hennep in zijn woning aan de [adres 2] in de periode voorafgaand aan de periode waarin de op 12 september 2014 aangetroffen kweek is geteeld, wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Bronnen
Het hof neemt – voor zover hierna niet anders wordt vermeld – voor de schatting van bedoeld voordeel tot uitgangspunt het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr, d.d. 16 september 2014, opgemaakt door rapporteur [verbalisant] .
Tevens neemt het hof tot uitgangspunt het rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, standaardberekening en normen, update 1 november 2010, van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna te noemen: het BOOM-rapport).
Schatting van het voordeel
A.
Opbrengsten
Gelet op hetgeen de politie op 12 september 2014 op de zolder van de woning van de veroordeelde, gelegen op het adres [adres 2] , heeft aangetroffen, gaat het hof bij de schatting uit van één eerdere oogst van 85 hennepplanten.
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr blijkt dat er 17 hennepplanten per vierkante meter stonden. Volgens het BOOM-rapport resulteert een dergelijke opstelling in een opbrengst van 27,2 gram per plant en dus in een totale opbrengst van 85 hennepplanten x 27,2 gram = 2,312 kilogram hennep. Het hof stelt de opbrengst, overeenkomstig het BOOM-rapport, op € 3.280,00 per kilogram.
Het hof stelt aan de hand van voormeld BOOM-rapport vast dat de veroordeelde een opbrengst heeft behaald van één oogst van 2,312 kilogram x € 3.280,00 per kilogram =
€ 7.583,36.
Kosten
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient acht te worden geslagen op de door de veroordeelde naar voren gebrachte en aannemelijk geworden kosten. Naar het oordeel van het hof dienen op voormeld bedrag derhalve de volgende kosten, welke in directe relatie staan met het delict en als reële uitvoeringskosten kunnen worden gezien, in mindering te worden gebracht:
  • Afschrijvingskosten bij een hennepkwekerij van 85 hennepplanten, uitgaande van één oogst: € 150,00;
  • Inkoopprijs van de stekken van € 220,00 (overeenkomstig de verklaring van de veroordeelde bij de politie op 12 september 2014);
  • Overige variabele kosten (waaronder kweekmedium, water en voedingsstof) à
€ 3,33 per hennepplant, uitgaande van één oogst à 85 hennepplanten: € 283,05;
- Elektriciteitskosten: € 290,37.
In totaal dient derhalve in mindering op de opbrengst te worden gebracht een bedrag van
€ 150,00 + € 220,00 + € 283,05 + € 290,37 = € 943,42.
Netto wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de onderhavige hennepkwekerij wordt op grond van het bovenstaande geschat op € 7.583,36 minus € 943,42 = € 6.639,94.
Op te leggen betalingsverplichting
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet van omstandigheden gebleken, die voor het hof aanleiding zijn het door de veroordeelde te betalen bedrag op de voet van artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, lager vast te stellen dan het geschatte voordeel.
Het hof zal aan de veroordeelde dan ook de verplichting opleggen tot betaling van laatstgenoemd bedrag (te weten: € 6.639,94) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Redelijke termijn
Het hof overweegt voorts met betrekking tot het procesverloop het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke veroordeelde recht heeft op een openbare behandeling van zijn ontnemingszaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een veroordeelde langer dan redelijk is onder de dreiging van een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering aanhangig zal worden gemaakt. Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Anders dan gesteld door de verdediging is het hof in de onderhavige zaak gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep niet is overschreden. De redelijke termijn in eerste aanleg is namelijk aangevangen op 6 juli 2016, de datum waarop de ontnemingsvordering ten behoeve van de zitting van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 23 september 2016, zittingsplaats Eindhoven, aan de veroordeelde in persoon is uitgereikt. Die zitting heeft door een intrekking van de ontnemingsvordering vervolgens geen doorgang gevonden. Hierna is de veroordeelde opgeroepen voor de zitting van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 13 juli 2017 en heeft de politierechter iets meer dan een jaar na 6 juni 2016 vonnis gewezen in de ontnemingszaak (en ook in de strafzaak) op 13 juli 2017. De veroordeelde heeft vervolgens op 27 juli 2017 hoger beroep ingesteld en het hof wijst binnen twee jaar nadien arrest, op 26 maart 2019.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding om wegens het procesverloop het door de veroordeelde te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
6.639,94 (zesduizend zeshonderdnegenendertig euro en vierennegentig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 6.639,94 (zesduizend zeshonderdnegenendertig euro en vierennegentig cent).
Aldus gewezen door:
mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 26 maart 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.