ECLI:NL:GHSHE:2019:158

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
K18/200292
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van klacht ex artikel 12 Sv tegen lid van de DSI wegens poging tot moord/doodslag/zware mishandeling

In deze beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gedateerd 15 januari 2019, wordt de klacht van klager afgewezen die zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie om een lid van de Dienst Speciale Interventies (DSI) niet te vervolgen voor poging tot moord, doodslag of zware mishandeling. Klager, die op het moment van het incident op een balkon hing, stelde dat hij door de beklaagde, die met een shotgun geladen met niet-penetrerende munitie was bewapend, was beschoten. Klager viel van het balkon en liep daarbij ernstig letsel op. Het hof oordeelt dat de beklaagde handelde in overeenstemming met de ambtsinstructie en dat er voldoende rechtvaardiging was voor het gebruik van geweld, gezien de omstandigheden waaronder het incident plaatsvond. Het hof concludeert dat de beklaagde niet in strijd heeft gehandeld met de wet en dat de klacht van klager niet kan worden ondersteund met voldoende bewijs. De beslissing van het hof is dat het beklag wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K18/200292
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 januari 2019 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager]

thans gedetineerd in de [detentieplaats],
in dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
hierna te noemen: klager,
bijgestaan door mr. W.A.J.A. Welten, advocaat te Breda,
over de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant tot het niet vervolgen van:

een lid van de DSI bekend onder [nummer],

hierna te noemen: beklaagde,
wegens poging tot moord/doodslag/zware mishandeling.

De feitelijke gang van zaken.

Op 12 januari 2018 heeft de advocaat namens klager aangifte gedaan van poging tot moord/doodslag/zware mishandeling, jegens hem gepleegd door beklaagde.
Bij brief van 5 juli 2018 is door de recherche officier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat [nummer] met het gebruik van de shotgun heeft gehandeld conform de voorwaarden zoals deze zijn gesteld in de Ambtsinstructie.
Hierop is namens klager bij brief van 30 juli 2018 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 30 juli 2018, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 11 september 2018 het hof geadviseerd om het beklag af te wijzen.
Op 4 december 2018 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocaat.
De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.

De beoordeling.

De klacht
Het klaagschrift ziet op de beslissing van het openbaar ministerie om beklaagde – een lid van de Dienst Speciale Interventies – niet te vervolgen ter zake van poging tot moord/doodslag/zware mishandeling. Ter onderbouwing hiervan heeft de advocaat van klager, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Er is namelijk geen sprake van een situatie waarin beklaagde een redelijk vermoeden kon hebben dat klager een voor onmiddellijk gebruik zijnde wapen bij zich had en dit tegen personen zou kunnen gaan gebruiken. Indien klager een wapen bij zich zou hebben gehad, dan was er volgens de advocaat van klager op dat moment geen gevaar dat klager dit wapen ook daadwerkelijk zou gebruiken. Klager hing namelijk met beide handen aan de reling van een balkon. Tevens acht de advocaat van klager het handelen van beklaagde disproportioneel, nu beklaagde niet voor het minst ingrijpende middel zou hebben gekozen. Voorts heeft beklaagde in strijd gehandeld met artikel 11b van de Ambtsinstructie, nu beklaagde niet eerst heeft gewaarschuwd alvorens te schieten met de niet-penetrerende munitie. Volgens de advocaat van klager had beklaagde moeten beseffen dat door een schot, al dan niet een waarschuwingsschot, klager de reling (mogelijk) zou loslaten met alle gevolgen van dien. Het lossen van een schot in de richting van twee verdachten hangend aan een balkonreling op drie hoog is de slechtst mogelijk optie, aldus de advocaat van klager. Klager is als gevolg van de val ernstig gewond geraakt en heeft materiële en immateriële schade geleden.
Stukken in het dossier, zakelijk weergegeven, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van de zaak
Uit proces-verbaal van relaas van 5 juni 2018 blijkt dat op 9 januari 2018 omstreeks 04.30 uur verbalisanten vanuit de centrale naar de winkel Aldi aan de [adres] werden gestuurd vanwege een verdacht voertuig, een Smart Forfour. Ter plaatse werd door de verbalisanten dit voertuig niet aangetroffen. De verbalisanten merkten wel een ander verdacht voertuig op, namelijk een Volkswagen Golf. Toen een andere politiewagen in de richting van dit voertuig reed, reed de Volkswagen Golf met hoge snelheid weg. Na een korte achtervolging werden diverse vuurwapens aangetroffen in deze wagen. De verbalisanten hadden gezien dat de inzittenden te voet het flatgebouw genaamd ‘[naam gebouw]’ gelegen aan de [adres] in waren gevlucht. Door de ter plaatse gekomen officier van justitie werd het Arrestatie en Ondersteuningsteam (AOT) van de Dienst Speciale Interventie (DSI) ingezet. Besloten werd om een ‘call-out’ procedure uit te voeren. Hierbij wordt getracht om de aanwezigen uit de woning te praten. Aan beklaagde werd de opdracht gegeven om gewapend met een shotgun geladen met Bean Bags naar de achterzijde c.q. balkonzijde van de flat te gaan. Beklaagde nam plaats achter een opvallend politievoertuig in de nabijheid van [verbalisant 1]. Door middel van portofoons werd contact onderhouden met beklaagde. Na het verbreken van de toegangsdeur werden de personen, van wie werd verondersteld dat deze aanwezig waren in de woning, met luide stem naar buiten gemaand. Vanuit de woning kwam geen reactie. Via de portofoon deelde beklaagde mede dat aan de balkonzijde van de woning twee mannen naar buiten kwamen. Aan een aantal leden van het AOT werd toen de opdracht gegeven om beklaagde beneden te assisteren. De overige leden van het AOT betraden de woning. In de woning werd een man op de bank aangetroffen die niet reageerde. Deze man bleek te zijn overleden en een (schot)verwonding aan zijn hoofd te hebben. In de woning zijn verder geen andere personen aangetroffen. Eenmaal op het balkon zag commandant [nummer] dat onder het balkon een persoon lag die werd voorzien van medische zorg. Beklaagde was belast met de bewaking ter voorkoming dat personen uit de woning aan de achterzijde zouden ontvluchten.
Beklaagde zag dat twee mannen het balkon van de flat betraden. Beklaagde maakte zich hierbij kenbaar als politie en maande de mannen tot stilstand. Vervolgens zouden de twee mannen over de reling van het balkon zijn geklommen en hierbij bleven hangen aan de reling. Na enige tijd zouden de mannen naar beneden zijn gesprongen dan wel zijn gevallen waarbij beide mannen (zwaar) gewond zijn geraakt.
De rijksrecherche heeft onderzoek verricht naar het voorval onder de onderzoeknaam [naam].
Aangifte namens klager door de advocaat d.d. 12 januari 2018
Namens klager heeft de advocaat aangifte gedaan van poging moord/doodslag/zware mishandeling door een lid van de DSI, te weten beklaagde. Klager en [A.] bevonden zich op enig moment op een balkon van het voornoemde flatgebouw. Beklaagde heeft vervolgens zijn shotgun en zijn zaklamp in de richting van het balkon op nummer 512, het balkon waarop klager zich bevond, gericht en heeft kunnen zien dat klager en [A.] met beide handen aan de balkonreling hingen en dat hun beide benen loshingen. Vervolgens zou beklaagde gericht op klager en [A.] een schot hebben gelost met een vuurwapen, een shotgun, waarna klager en [A.] 12 meter vanaf de derde verdieping van voornoemd flatgebouw naar beneden zijn gevallen, aldus de advocaat van klager. Klager heeft door deze val ernstig letsel opgelopen en is met gebroken bekken, inwendige verwondingen en gebroken ribben in het penitentiair ziekenhuis terechtgekomen. De advocaat van klager omschrijft het handelen van beklaagde als handelen dat alle grenzen te buiten gaat. Hij acht het gedrag disproportioneel en zeer laakbaar, nu het afvuren van een Bean Bag in het geheel niet noodzakelijk was. Zowel klager als [A.] hadden beide handen vast aan de balkonreling en waren omsingeld door de politie. Een mogelijk gevaar voor vuurwapengebruik was niet aanwezig. Volgens de advocaat heeft beklaagde met zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat klager en [A.] van het balkon zouden vallen en zouden kunnen overlijden ten gevolge van de val.
Proces-verbaal van verhoor klager d.d. 5 februari 2018
Klager is als getuige gehoord door de Rijksrecherche. Klager had door de val last van zijn lies, zijn onderrug en zijn billen. Klager kan zich alleen nog herinneren dat hij aan het balkon hing, licht zag en een knal hoorde. Daarna werd hij beneden op de grond wakker. Klager heeft alleen gehoord dat iemand heeft geroepen dat er vuurwapens op hem waren gericht.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2018 van [verbalisant 2]
heeft verklaard dat ze heeft gezien dat twee mannen naar de hoofdingang van de flat renden. Na aankomst van de DSI is [verbalisant 2] meegelopen naar de bewuste woning op nummer 514, waar de DSI de procedure heeft gevolgd. Nadat de leden van de DSI de voordeur van de woning hadden geopend, hoorde [verbalisant 2] via de portofoon dat twee personen van het balkon waren gesprongen.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2018 van [verbalisant 3]
heeft gehoord dat twee mannen van het balkon zouden zijn afgesprongen. Zelf is [verbalisant 3] niet in de betreffende woning geweest en heeft hij niet gezien dat de twee mannen vielen/sprongen.
Proces-verbaal van verhoor getuige commandant [nummer] d.d. 10 januari 2018
Commandant [nummer] werd samen met zijn team opgeroepen om naar de flat te komen ter aanhouding van een aantal verdachten op de derde etage van de betreffende flat. De politiehond volgde het spoor van de verdachte naar een woning waarbij de ingeschrevene bekend stond als pleger van vuurwapenfeiten, geweldsfeiten, verzetsfeiten en die tevens bekend was als vluchtgevaarlijk. Van de officier van justitie kreeg commandant [nummer] toestemming om het pand te betreden. Commandant [nummer] heeft aangekondigd de procedure aan te houden waarbij ze de verdachten naar buiten trachten te praten. Voordat het pand werd betreden heeft commandant [nummer] beklaagde bewapend met een shotgun voorzien van Bean Bags en hem naar de achterzijde van de flat gestuurd. De verdachten zouden namelijk via het balkon naar buiten kunnen komen en zo kon beklaagde indien nodig gebruik maken van de shotgun ter voorkoming van vlucht. Commandant [nummer] ging met zijn collega’s naar de desbetreffende woning toe. Op het moment dat de deur van de woning was geopend kreeg hij van beklaagde de melding dat er personen aan de achterzijde van de woning op het balkon aanwezig waren. Naar aanleiding van deze melding stuurde commandant [nummer] drie leden ter ondersteuning naar beklaagde toe. Met de rest van het team werd overgegaan tot het vervolgen van de afgesproken procedure. De verdachten werden aangeroepen met de woorden: ”Politie, laat je handen zien” of woorden van gelijke strekking. Dit aanroepen gebeurde diverse malen. Uit de woning kwam geen reactie waarop commandant [nummer] met zijn team de woning heeft betreden. Commandant [nummer] is vervolgens naar het balkon gegaan en zag beneden op de grond een persoon liggen die medische verzorging kreeg.
Proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 10 januari 2018
[getuige] was meegegaan om de woning te betreden. Bij het openen van de deur, middels een ram, werd luid en duidelijk ‘Politie! Kom tevoorschijn met je handen omhoog’ geroepen. Deze woorden en woorden van gelijke strekking werden meerdere malen door de leden van het DSI geroepen. Vanuit de woning kwam geen reactie. Via de portofoon werd doorgegeven dat twee mannen zich aan achterzijde van de woning bevonden. In de woning zelf hoorde [getuige] niets of niemand. [getuige] is bij het team in de woning gebleven. Daarna hoorde [getuige] over de portofoon vervolgens dat twee mannen onder aan de flat lagen en dat een van deze mannen er ernstig aan toe was.
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] d.d. 9 januari 2018
[verbalisant 4] zag dat leden van de DSI kwamen aanrijden en hoorde over de portofoon dat zij zich klaar gingen maken om een woning binnen te treden. Een lid van de DSI, beklaagde, voegde zich bij [verbalisant 4] en [verbalisant 1]. Beklaagde had een shotgun bij zich met als munitie Bean Bags. [verbalisant 4] plaatste zich naast beklaagde. [verbalisant 4] hoorde dat de DSI de woning binnentrad en zag dat beklaagde met zijn shotgun in de richting van het balkon van nummer 512 richtte en ook zijn zaklamp daarop liet schijnen. Meteen daarop zag [verbalisant 4] een verdachte over de balkonreling van nummer 514 klimmen. Het leek erop dat die verdachte naar het balkon van nummer 512 probeerde te geraken. Verdachte hing met beide handen aan de balkonreling en zijn benen hingen los. Meteen daarop zag [verbalisant 4] een tweede verdachte, die ook over de balkonreling stapte en ook met beide handen aan de balkonreling ging hangen. Beide verdachten hingen ongeveer 4 à 5 seconden aan de reling. Ondertussen riep [verbalisant 4] dat de verdachten daar moesten blijven. Ook beklaagde riep dat de verdachten daar moesten blijven. [verbalisant 4] hoorde dat naast hem een schot van een shotgun, werd gelost. Hij zag dat de verdachten tegelijkertijd naar beneden vielen. Een van de verdachten, [A.], viel op de reling van een balkon op de tweede verdieping en werd daardoor van de flat weggeslingerd. Hierna kwam [A.] met zijn lichaam tegen de lantaarnpaal en vervolgens belandde hij op de grond. [A.] viel met zijn hoofd eerst op de grond. Ook de andere verdachte, klager, kwam op de grond terecht.
Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] d.d. 9 januari 2018
[verbalisant 5] heeft verklaard dat ze buiten bij de flat stond en zicht had op beklaagde en de [verbalisant 1] en [verbalisant 4]. Ineens hoorde ze beklaagde roepen: “Politie, laat je handen zien.” [verbalisant 5] zag hierbij ook dat beklaagde met een lamp op de flat scheen en in de richting van de flat liep. Tevens hoorde ze: “Politie er zijn vuurwapens op je gericht. Laat je handen zien.” Vervolgens hoorde [verbalisant 5] tegelijkertijd/kort na elkaar een knal en zag ze twee mannen vanaf een balkon naar beneden vallen. [verbalisant 5] weet niet meer welk geluid eerst kwam en heeft niet gezien op welke wijze de mannen van welke verdieping zijn gevallen.
Proces-verbaal van verhoor [verbalisant 1] d.d. 10 januari 2018
[verbalisant 1] stond ten tijde van de inval gelokaliseerd aan de achterzijde van de flat. [verbalisant 1] zag dat op een moment de deur van het betreffende appartement open ging en dat twee mannen op het balkon verschenen. De mannen werden door beklaagde en [verbalisant 1] zelf aangeroepen dat ze moesten blijven staan en hun handen moesten laten zien. De mannen deden dit niet. [verbalisant 1] zag dat één van de verdachten over het balkon klom en dat de andere verdachte hem volgde. Door het klimmen kwamen beide mannen aan de buitenzijde van het balkon terecht. De mannen gingen aan het balkon hangen. [verbalisant 1] zag dat verdachte 1, [A.], als eerste viel. Hij vond het lastig om te beoordelen of de mannen vielen of dat zij bewust van het balkon afsprongen. Ten tijde van het springen/vallen hoorde [verbalisant 1] naast hem een schot. [verbalisant 1] wist dat beklaagde een schot had gelost. Hij heeft beklaagde niet zien schieten maar heeft hem wel één keer horen schieten.
Proces-verbaal van verhoor beklaagde d.d. 10 januari 2018
Beklaagde is als getuige door de Rijksrecherche gehoord. Hij heeft verklaard dat het plan was om de deur van de desbetreffende woning te verbreken en de ‘call-out’ procedure te volgen om de verdachten naar buiten te laten komen. Op dat moment was geen gevaar voor derden bekend. De afspraak was dat beklaagde de achterbewaking op zich zou nemen terwijl zijn collega’s naar boven zouden gaan om de woning te betreden. De achterbewaking houdt in dat beklaagde er zorg voor moet dragen dat wanneer iemand naar buiten komt, deze niet zou kunnen vluchten. Eén van de vluchtroutes zou kunnen zijn om via de inpandige balkons naar de buren te klimmen. Voorafgaand aan de actie was er gesproken over het mogelijke bezit van vuurwapens bij verdachten. Beklaagde bedacht dat een naar buiten komende verdachte mogelijk een vuurwapen bij zich kon hebben. In het ergste geval zou beklaagde dan zijn eigen vuurwapen (de Glock) moeten gebruiken, maar hij zou eerst gaan voor de minst zware middelen om verdachte aan te houden. Als beklaagde geen vuurwapen zou zien dat zou hij zijn eigen vuurwapen ook niet hebben gebruikt. Op een gegeven moment zag beklaagde beweging achter het gordijn van de betreffende woning. Beklaagde heeft dit middels de portofoon ook doorgegeven aan de overige leden van het team. Hierna heeft beklaagde zijn lamp aan gedaan en zichzelf kenbaar gemaakt als politie door te roepen: ‘Politie!’ Een korte tijd daarna kwam de eerste verdachte het balkon op, direct gevolgd door de tweede verdachte. Beklaagde heeft: ‘Politie’ geroepen. Een van de verdachten maakte aanstalten om in de richting van de afrastering met de buren rechts te gaan. Hierop riep beklaagde ‘Politie, Staan blijven! Politie!’. De verdachten zagen er volgens beklaagde zenuwachtig uit en reageerden niet op het aanroepen door beklaagde. Beklaagde schoot een keer met de shotgun laag op de onderkant van het flatgebouw. Beklaagde weet zeker dat hij niet naar boven heeft geschoten. Via de portofoon meldde beklaagde vervolgens dat twee verdachten op het balkon waren. Door het lossen van het schot wilde beklaagde voorkomen dat de verdachten naar de buren zouden vluchten. Tevens probeerde hij een mogelijke nieuwe gevaarlijke situatie, namelijk een gijzeling, te voorkomen. Voorts heeft beklaagde verklaard dat na het schot de verdachten over het balkon klommen. Uiteindelijk hingen beiden verdachten bijna gelijktijdig aan de reling van het balkon. De verdachten keken over hun schouder, waarna één van de verdachten de reling van het balkon losliet. Deze verdachte viel op de reling van een balkon op de tweede verdieping en raakte daarna de grond. De tweede verdachte heeft volgens beklaagde niet een van de balkons geraakt, maar deze viel wel boven op de eerste verdachte.
Tot slot heeft beklaagde verklaard dat hij niet gericht had kunnen schieten met de shotgun. Tevens zou hij maar één keer hebben geschoten. Beklaagde zou niet vooraf hebben gewaarschuwd dat hij geweld zou gaan gebruiken. Hij zou enkel hebben geroepen: ‘Politie, staan blijven! Politie!’.
Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 19 januari 2018
[getuige 1] heeft zich via facebook gemeld bij de politie omdat hij getuige is geweest van het incident. [getuige 1] heeft verklaard dat hij geen schot heeft gehoord; hij weet zeker dat de politie niet heeft geschoten toen de mannen op het balkon waren. [getuige 1] was zijn hond aan het uitlaten toen hij allemaal politie zag staan bij de flat. [getuige 1] dacht eerst dat iemand van zijn bed werd gelicht en wilde eigenlijk doorlopen totdat hij een knal hoorde. Hij zag twee mannen op het balkon heen en weer rennen. Diverse mensen hoorde hij roepen: ‘Halt, blijf staan’ en ‘Politie daar blijven’. Vervolgens sprongen de twee mannen over de reling van het balkon. Wederom riep de politie naar de mannen dat ze dat niet moesten doen. De twee mannen bleven aan het balkon hangen, keken elkaar aan en lieten bijna tegelijkertijd de reling los. Hierop hoorde [getuige 1] weer een knal en zag hij dat de lantaarnpaal niet meer brandde en dat de kap los was. Hij vermoedde dat een van de mannen op de lantaarnpaal was gevallen. Tot slot heeft [getuige 1] verklaard dat hij de eerste knal hoorde voordat de mannen van het balkon af sprongen; zelf dacht hij dat de knal afkomstig was van een balkondeur die opensloeg.
Proces-verbaal bevindingen met betrekking tot de werking van de shotgun en de Bean Bag munitie d.d. 5 februari 2018
In het proces-verbaal is opgenomen dat het gebruik van de shotgun in combinatie met een Bean Bag tot 20 meter een verdachte effectief kan raken. Na het verlaten van de loop zal de Bean Bag zijn snelheid verliezen en gaan dalen. Na 20 meter verliest de Bean Bag dusdanige snelheid dat deze niet meer effectief is op een verdachte. De shotgun met Bean Bag munitie wordt gebruikt om personen aan te houden van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij/zij een voor onmiddellijk gebruik zijnde wapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken. Voorafgaand aan het gebruik van de shotgun waarschuwt de ambtenaar onmiddellijk, voordat deze gericht met het vuurwapen zal schieten, met luide stem op andere niet mis te verstane wijze dat geschoten zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd. Deze waarschuwing blijft slechts achterwege, wanneer de omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.
Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 april 2018
Bij de flat is aan de achterzijde een 12 inch patroonhuls gevonden, dat kan worden afgeschoten vanuit een (hagel)geweer. Tevens is geconstateerd dat het glasdeel in de balustrade bij appartement nummer 490 op de eerste verdieping is beschadigd.
Onderzoek in raadkamer
De advocaat van klager heeft in raadkamer overeenkomstig het klaagschrift en de aangifte het woord gevoerd. De advocaat heeft betoogd, kort gezegd, dat het beklag op drie punten gegrond kan worden verklaard. Allereerst zou sprake zijn van schending van de Ambtsinstructie. Op het moment dat klager aan de balkonreling hing was er namelijk geen reden om aan te nemen dat klager een voor onmiddellijk gebruik zijnde wapen in zijn bezit had dat hij tegen personen kon gaan gebruiken. Vervolgens zou beklaagde niet vooraf hebben gewaarschuwd toen hij een schot loste. Tot slot zou het schieten van beklaagde niet proportioneel zijn geweest, nu andere alternatieven beschikbaar zouden zijn geweest.
Het hof
Het hof heeft allereerst te oordelen of het dossier voldoende bewijsmateriaal bevat om dit met een gerede kans op een veroordeling ter zake van poging tot moord/doodslag/zware mishandeling aan de strafrechter voor te leggen. Voor zover dat niet het geval is kan het hof bezien of zich in de zaak voldoende aanwijzingen bevinden om nader onderzoek te laten verrichten waaruit mogelijk wel voldoende bewijs kan worden bijgebracht.
Door de advocaat van klager is aangevoerd dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met de artikelen 11a en/of 11b van de Ambtsinstructie voor politie.
Vooropgesteld moet worden dat de politie onder omstandigheden de bevoegdheid heeft om geweld te gebruiken. Het gebruik van geweld moet wel aan bepaalde regels en voorwaarden voldoen die staan beschreven in de Politiewet en de Ambtsinstructie. De politieagent maakt daarbij, kort gezegd, de afweging of geweld kan en mag worden ingezet op basis van artikel 7 van de Politiewet 2012, al dan niet met gebruik van geweldsmiddelen, zoals beschreven in de Ambtsinstructie voor politie. Daarnaast moet het gebruik van geweld in verhouding staan tot het incident. De politieagent mag niet meer geweld gebruiken dan nodig, zoals beschreven in de Ambtsinstructie. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
Artikel 7 van de Politiewet 2012, voor zover hier relevant, luidt:
1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
(….)
5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
Artikel 11 van de Ambtsinstructie politie luidt als volgt:
Het gebruik van een vuurwapen dat is geladen met niet-penetrerende munitie is slechts geoorloofd:
Om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij voor onmiddellijk gebruik gereed zijnde wapens bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken; of
Om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken.
In verband met de beantwoording van de vraag in welk perspectief het schieten door beklaagde moet worden gezien is van belang wat vastgesteld kan worden met betrekking tot de toedracht. Op grond van hetgeen hiervoor met betrekking tot de inhoud van het dossier en het verhandelde in raadkamer is weergegeven stelt het hof daarover het volgende vast:
  • de politie ging af op een melding vanwege een verdacht voertuig. Na een korte achtervolging werden in dit voertuig diverse vuurwapens aangetroffen. De inzittenden van het verdachte voertuig zijn te voet een woning in een flatgebouw in gevlucht;
  • het ging om de aanhouding van verdachten op een adres van een persoon die bekend was als pleger van vuurwapenfeiten, geweldfeiten, verzetsfeiten en die vluchtgevaarlijk was;
  • door de ter plaatse aanwezige officier van justitie is besloten een AOT in te zetten. Beklaagde was lid van het AOT;
  • aan beklaagde werd door zijn commandant de opdracht gegeven om gewapend met een shotgun geladen met Bean Bags naar de achterzijde c.q. balkonzijde van de flat te gaan. Beklaagde was belast met de bewaking ter voorkoming dat personen uit de woning aan de achterzijde zouden vluchten. Door middel van portofoons werd voortdurend contact onderhouden met beklaagde;
  • via de portofoon deelde beklaagde mede dat aan de balkonzijde van de woning twee mannen naar buiten kwamen. Aan een aantal AOT leden werd toen de opdracht gegeven om beklaagde beneden te assisteren. De overige leden van het AOT betraden de woning. In de woning werd een man op de bank aangetroffen die niet reageerde. Deze man bleek te zijn overleden en een (schot) verwonding aan zijn hoofd te hebben;
  • beklaagde zag dat twee mannen, onder wie klager, het balkon van de flat betraden. Beklaagde maakte zich hierbij kenbaar als politie en maande de mannen tot stilstand;
  • de twee mannen, onder wie klager, zijn vervolgens over de reling van het balkon geklommen en hierbij aan de reling blijven hangen. Na enige tijd zijn zij naar beneden gesprongen dan wel gevallen waarbij beide mannen (zwaar) gewond zijn geraakt.
Het hof is van oordeel dat op grond van de informatie die verbalisanten en beklaagde hadden bij hen gerechtvaardigde vermoedens zijn ontstaan dat er sprake was potentieel vuurwapengevaarlijke verdachten. Klager en zijn medeverdachte hebben getracht zich te onttrekken aan hun aanhouding. Klager en zijn medeverdachte, die zich in de woning bevonden, is diverse keren luid kenbaar gemaakt dat er politie aanwezig was en dat zij tevoorschijn moesten komen met hun handen in de lucht. Zij hebben daaraan geen gehoor gegeven en zijn vervolgens aan de achterkant de woning uit gevlucht en over de balkonreling geklommen in de richting van het buurperceel, kennelijk teneinde aan hun aanhouding te ontkomen.
Uit het dossier komt verder naar voren dat beklaagde de instructie heeft gekregen dat hij beneden het flatgebouw c.q. de woning moest gaan staan ter voorkoming van ontvluchting door (een van) de verdachte. Beklaagde was bewapend met een shotgun voorzien van Bean Bags munitie. Tevens was hem medegedeeld dat verdachten mogelijk een vuurwapen bij zich hadden. Toen hij beneden stond heeft beklaagde, ongeacht het schijnen met een zaklamp, niet goed kunnen zien of verdachten in het bezit waren van vuurwapens.
Gebleken is verder dat ook beklaagde, op het moment dat hij zicht had op klager en diens medeverdachte, zich kenbaar heeft gemaakt als politie en hen heeft gemaand om te blijven staan, waaraan zij geen gehoor gaven. Beklaagde heeft vervolgens een waarschuwingsschot gelost in de richting van de flat. Dit vindt steun in de verklaring van [verbalisant 5], die verklaart dat zij op dat moment zicht had op beklaagde en de situatie, en dat zij heeft gehoord “Politie er zijn vuurwapens op je gericht. Laat je handen zien.” Vervolgens hoorde zij een knal.
Beklaagde heeft over het schieten tenslotte verklaard dat hij een schot met zijn shotgun heeft gelost gericht laag op de onderkant van het flatgebouw. Hij wilde hiermee voorkomen dat de verdachten naar de buren zouden vluchten en ter voorkoming van een mogelijke nieuwe gevaarlijke situatie, namelijk een gijzeling.
Uit het proces-verbaal met betrekking tot de werking van de door beklaagde gebruikte shotgun met bijbehorende munitie blijkt dat het niet mogelijk zou zijn geweest om een effectief schot te lossen dat gericht zou zijn op een van de verdachten. Een schot met een Bean Bag als munitie is namelijk slechts tot 20 meter effectief. Geconstateerd is voorts ook dat de ruit van het balkon op de eerste verdieping op nummer 490 is gebarsten. De beschadiging aan het balkon op de eerste verdieping kan onmogelijk afkomstig zijn van de val van [A.], nu verklaard is dat [A.] tegen een balkon op de tweede verdieping is gevallen.
Het dossier bevat geen aanwijzingen voor iets anders.
Beklaagde heeft verklaard dat hij laag op de flat heeft geschoten. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing dat dit schot was gericht op klager en zijn medeverdachte. Dat [verbalisant 5] heeft gehoord dat beklaagde heeft geroepen dat er vuurwapens op klager en/of zijn medeverdachte waren gericht, maakt dit niet anders. Uit het dossier komt verder naar voren dat beklaagde niet vooraf heeft gewaarschuwd dat hij zou gaan schieten met de niet penetrerende munitie. Beklaagde heeft zelf ook verklaard dat hij niet heeft geroepen dat zou worden geschoten indien niet aan het bevel werd voldaan. Wel zou zijn geroepen dat de mannen stil moesten blijven staan, de handen moesten laten zien en dat er vuurwapens op hen waren gericht. Vanwege voorts het feit dat beklaagde niet gericht heeft geschoten en dit ook niet kon en de gebruikte munitie niet effectief kon zijn, zou de mondelinge waarschuwing naar het oordeel van het hof achterwege mogen blijven, nu het enkel ging om een waarschuwingsschot.
Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat beklaagde, anders dan door de raadsman van klager wordt betoogd, heeft gehandeld in overeenstemming met artikel 11 van de Ambtsinstructie politie. Dat hij voorafgaande aan het schieten niet uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd maakt dit niet anders, nu het hier niet alleen een niet gericht schot betrof, maar ook nu een expliciete waarschuwing, gelet op de omstandigheden, naar het oordeel van het hof achterwege mocht blijven. Het hof betrekt hierbij dat klager en/of zijn medeverdachte geen gehoor gaf aan herhaalde verzoeken van de politie om te blijven staan en zich aan aanhouding trachtte te onttrekken. Voorts was het op dat moment voor beklaagde niet duidelijk of klager dan wel zijn kompaan op dat moment in bezit was van een vuurwapen. Ten slotte is het goed mogelijk, zoals beklaagde heeft verklaard, dat beide mannen naar de buren zouden klimmen en dat daar eventueel een gevaarlijke situatie voor derden zou kunnen ontstaan.
Tenslotte is het hof van oordeel dat het handelen van beklaagde onder de gegeven omstandigheden voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De valpartij van het balkon is zeer onfortuinlijk geweest en heeft bij klager en zijn medeverdachte (zwaar) lichamelijk letsel tot gevolg gehad. Uiteraard is dit laatste te betreuren. Dit letsel is echter niet toe te schrijven aan het handelen van beklaagde, maar in de eerste plaats aan de gedragingen van klager en diens medeverdachte zelf.
Al met al komt het hof tot de conclusie dat het beklag en dus de aangifte wegens poging moord/doodslag/zware mishandeling niet met voldoende bewijs kunnen worden ondersteund.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.

De beslissing.

Het hof wijst het beklag af.

Aldus gegeven door
mr. R.A.T.M. Dekkers, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. M.E.F.H. van Erve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
op 15 januari 2019.
mr. M.E.F.H. van Erve is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.