In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bekrachtiging van het faillissement van een onderneming, aangeduid als [appellante]. Het faillissement was eerder uitgesproken door de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2019, op verzoek van [geïntimeerde], die een vordering had op [appellante] van € 3.563,08, voortvloeiend uit een huurovereenkomst voor een camcorder. [appellante] had verzocht om het faillissement te vernietigen, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was van een opeisbare vordering en dat [appellante] in een toestand verkeerde waarin zij was opgehouden te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2019 werd duidelijk dat [appellante] geen bewijs kon overleggen van haar stellingen dat zij met haar schuldeisers betalingsregelingen had getroffen. Het hof concludeerde dat er sprake was van pluraliteit van schuldeisers en dat [appellante] niet aan haar betalingsverplichtingen voldeed. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep, begroot op € 1.074,00 voor de advocaat van [geïntimeerde].