ECLI:NL:GHSHE:2019:1530

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
200.246.630_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige door de vader, ondanks psychische klachten van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige door de vader. De moeder, die psychische klachten ondervindt, heeft in eerste aanleg verzocht om de erkenning door de vader te weigeren. De rechtbank heeft echter de vader vervangende toestemming verleend om de minderjarige te erkennen. De moeder is in hoger beroep gegaan, waarbij zij vijf grieven heeft ingediend, waaronder dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen en de belangen van het kind. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de vader zorgvuldig gewogen, evenals het advies van de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof concludeert dat de psychische klachten van de moeder niet direct gerelateerd zijn aan de erkenning en dat de erkenning in het belang van de minderjarige is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 april 2019
Zaaknummer: 200.246.630/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/244190 / FA RK 17-4892
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.N. Lap,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
mr. [bijzondere curator] ,in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 21 juni 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 september 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming om namens de moeder de minderjarige [minderjarige] te erkennen, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 november 2018, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel, althans haar grieven af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond dan wel onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de moeder in de proceskosten van dit hoger beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Lap, namens de moeder;
  • de vader, bijgestaan door mr. Hoppers;
  • de bijzondere curator;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
De moeder is niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 24 april 2018;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 14 maart 2019;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 27 maart 2019 waarin wordt verzocht om benoeming van een gerechtelijk deskundige;
- het V-formulier met één bijlage van de advocaat van de vader van 27 maart 2017;
- de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde stukken, te weten producties 12, 13 en 14. Hoewel de vader hiertegen bezwaar heeft gemaakt, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten, gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van januari 2015 tot medio mei 2017 een affectieve relatie met elkaar gehad. Daaruit is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vader de verwekker is van [minderjarige] .
3.2.1.
De vader heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat:
  • aan hem vervangende toestemming zal worden verleend om namens de moeder [minderjarige] te erkennen;
  • tussen hem en [minderjarige] omgang zal plaatsvinden, op een wijze zoals door hem in zijn inleidend verzoekschrift nader uiteen wordt gezet;
  • nadat de erkenning heeft plaatsgevonden, beide partijen zullen worden belast met het gezag over [minderjarige] ;
  • nadat de erkenning heeft plaatsgevonden, de moeder de vader iedere maand zal dienen te informeren omtrent het welzijn van [minderjarige] , onder toezending van een recente foto.
3.2.2.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking van 24 januari 2018 mr. [bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] onder aanhouding van iedere verdere beslissing in afwachting van haar schriftelijk verslag over het verzoek van de vader om tot vervangende toestemming van [minderjarige] over te gaan.
3.2.3.
In haar verslag van 6 maart 2018 heeft de bijzondere curator geadviseerd het verzoek van de vader tot vervangende toestemming toe te wijzen. Op 24 april 2018 heeft de zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze zitting heeft de rechtbank de bijzondere curator nogmaals verzocht om met de ouders in gesprek te gaan. In haar tweede verslag van 8 mei 2018 heeft de bijzondere curator gepersisteerd bij haar eerder uitgebrachte advies dat erkenning van [minderjarige] door de vader in het belang van [minderjarige] moet worden geacht.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank aan de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige] onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen onder aanvoering van de volgende vijf grieven die, samengevat, als volgt luiden:
Grief 1: De rechtbank heeft te weinig gekeken naar de belangen van het kind en belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind en teveel naar de belangen van derden. Alle betrokkenen hebben er belang bij dat hun belangen op zichzelf, met open blik, worden vastgesteld. De moeder heeft de indruk dat de door haar gestelde feiten onvoldoende serieus zijn genomen.
Grief 2: De rechtbank is ten onrechte van oordeel dat aan de mededeling van de moeder dat zij tijdens de relatie door de vader is mishandeld en verkracht, niet de waarde kan worden toegekend die de moeder daaraan toegekend wenst te zien, nu de vader deze feiten heeft ontkend en de moeder nooit aangifte heeft gedaan tegen de vader en er ook geen medische verklaringen/rapportages zijn overgelegd waaruit dit kan worden afgeleid. Dit oordeel is onzorgvuldig tot stand gekomen. Er is geen gelegenheid geboden nadere stukken in te brengen, evenmin is een raadsonderzoek gelast. De rechtbank heeft haar oordeel teveel gebaseerd op de formele werkelijkheid die in het proces tot stand is gekomen. Terwijl daarom uitdrukkelijk is verzocht, heeft de rechtbank nagelaten een deskundigenonderzoek te gelasten. Er zijn wel aangiftes van mishandeling, maar niet van verkrachting. Dit heeft te maken met een gevoel van schaamte en een door seksueel misbruik belast verleden. Door de hectiek van het jaar 2017 (met betrekking tot de relatie, de zwangerschap en geboorte van [minderjarige] ) heeft de moeder alle emoties weggestopt. Pas later, toen de moeder ten gevolge van deze procedure geconfronteerd werd met de vader, zijn de emoties en trauma’s bij de moeder naar voren gekomen.
Grief 3: De rechtbank heeft aan het oordeel, dat enkel vastgesteld kan worden dat de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning van [minderjarige] , onvoldoende of de verkeerde consequenties verbonden. Bekend is dat het hebben van PTSS grote gevolgen kan hebben voor het psychisch welzijn van een mens en dat het kan leiden tot grote ontwrichting van een leven. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank zonder enige motivering voorbij is gegaan aan deze mogelijkheid.
Grief 4:Ten onrechte overweegt de rechtbank dat vooralsnog niet is gebleken dat de moeder met professionele hulp haar weerstand en negatieve gevoelens ten opzichte van de vader niet zodanig zou kunnen beheersen dat [minderjarige] daarvan geen nadelige gevolgen ondervindt. Zoals de moeder zich nu voelt, is zij ervan overtuigd dat zij het niet aankan om de vader op enigerlei wijze in haar leven een plaats geven als ouder van [minderjarige] . Het idee alleen al roept bij haar zoveel weerstand op dat zij daarvan totaal uit balans is geraakt. Het gaat bovendien om ernstige beschuldigingen van de moeder aan het adres van de vader, tegen de achtergrond van een zeer belast verleden van zowel de vader als de moeder. Onduidelijk is wat dit gevolgen heeft voor [minderjarige] .
Grief 5: De rechtbank oordeelt ten onrechte dat van een reëel risico dat [minderjarige] door de erkenning wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling niet is gebleken en de rechtbank oordeelt ten onrechte dat de verzochte toestemming dient te worden verleend. Als er geen serieus onderzoek wordt gedaan, zal nooit iets blijken.
3.5.
De vader voert in zijn verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
ad grief 1: het is juist dat de belangen van de vader een rol spelen bij de beoordeling van een verzoek tot erkenning en meegewogen dient te worden. Dit heeft de rechtbank terecht gedaan. Ook de belangen van de moeder en het kind zijn uitvoerig belicht en de rechtbank motiveert uitgebreid waarom deze belangen zich niet tegen toewijzing van het verzoek verzetten.
ad grief 2: Indien de moeder wenst dat de rechter waarde hecht aan wat zij (pas zeer laat in de procedure) stelt, is het aan haar om te dienaangaande het nodige bewijs aan te dragen. Zelfs al zouden partijen op enig moment zonder het welbevinden van de moeder geslachtsgemeenschap hebben gehad, dan wel dat de vader haar ooit zou hebben mishandeld (hetgeen overigens
zéérnadrukkelijk door de vader wordt weersproken), dan nog volgt daaruit niet rechtstreeks dat de vader zijn kind niet mag erkennen. De moeder heeft meer dan voldoende tijd en kansen gehad om aanvullend bewijs te leveren, maar doet dit niet.
ad grief 3: Nergens blijkt uit dat de trauma’s door de moeder door de vader zouden zijn of worden aangewakkerd. De moeder kwam op het allerlaatste moment (nadat de bijzondere curator met haar had gesproken en een advies had gegeven) met de beschuldigingen jegens de vader en de geuite angst voor een voorziene PTSS. Hieruit blijkt dat dit een al dan niet weloverwogen strategiewijziging van de moeder is en niet een op waarheid berustend relaas. De moeder maakt thans van de erkenning zo iets groots dat zij daar zelf schijnbaar niet mee kan omgaan, terwijl erkenning in feite niets anders is dan het in juridische zin vastleggen van hetgeen biologisch al bekend is, namelijk dat de vader de vader is van [minderjarige] .
ad grief 4: De vader maakt zich ernstige zorgen over het welzijn van [minderjarige] , waar de moeder zegt niet in staat te zijn om haar negatieve gevoelens jegens de vader te beheersen. In geval van instabiliteit aangaande het verwerken of uiten van emoties, kan dat leiden tot ernstige problemen in de (sociale) ontwikkeling van [minderjarige] . Hierdoor verwacht de vader dat de behoefte van [minderjarige] aan een (meer evenwichtige) vader alleen maar groter kan zijn.
ad grief 5: De moeder heeft niets ingediend waaruit de rechtbank had kunnen afleiden dat er wel een risico verwacht kon worden ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige] . Sterker nog, de moeder heeft erkend dat het goed gaat met [minderjarige] .
3.6.
De bijzondere curator heeft in haar verweerschrift (wederom) gepersisteerd bij haar eerder uitgebrachte advies. Haar standpunt luidt als volgt:
De feiten waarvan de moeder wil dat alle betrokkenen uitgaan, zijn geen feiten gebleken. Het is aan de moeder om haar mededelingen/stellingen in de procedure te onderbouwen. Tijdens het gesprek tussen de bijzondere curator en de moeder op 8 mei 2018 is besproken dat de moeder hulp zou zoeken bij het verwerken van haar trauma’s die zij had opgelopen in de relatie met de vader. Uit de verwijzingsbrief van 26 april 2018 blijkt dat het gaat om “Generalistische Basis GGZ: lichte tot matige, niet complexe psychische problemen of mensen met stabiel chronische problematiek”. Na de doorverwijzing zijn zeven maanden verstreken en gezien de aard van de geconstateerde problematiek rijst de vraag of behandeling enig effect heeft gehad. Van de psycholoog van de moeder zijn geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat er bij de moeder sprake is van zodanige problematiek dat zij in een onevenwichtige psychische toestand verkeert ten gevolge waarvan zij niet in staat is om [minderjarige] een stabiel opvoedingsklimaat te bieden. Volgens de moeder wordt haar persoonlijke problematiek veroorzaakt door haar aanvaringen met de vader en zijn gewelddadigheid jegens haar. De beschuldigingen van de moeder aan het adres van de vader worden door hem met klem weersproken en zijn niet vast komen te staan. Bovendien is het dan nog van belang of de problematiek van de moeder alleen verband houdt met de vervangende toestemming voor de erkenning. De moeder heeft nooit kenbaar gemaakt dat er zorgen waren over de ontwikkeling bij [minderjarige] . De moeder heeft in de gesprekken met de bijzondere curator tegenstrijdige mededelingen gedaan: zij wilde de vader niet in het leven van [minderjarige] en tegelijkertijd gaf ze aan dat het voor [minderjarige] wel fijn zou zijn als hij een vader zou hebben, maar dan had ze wel zorgen over hoe de contacten tussen de vader en [minderjarige] zouden moeten plaatsvinden. De moeder heeft kenbaar gemaakt dat haar bezwaren tegen de erkenning ook zijn gericht tegen de mogelijke aanspraken die de vader hierdoor krijgt (omgang, gezamenlijk gezag).
3.7.
De raad heeft ter zitting geadviseerd om de beslissing van de rechtbank in stand te laten. De weerstand van de moeder was vanaf het begin duidelijk. [minderjarige] heeft het recht om zijn vader te leren kennen en het is van belang voor zijn evenwichtige identiteitsontwikkeling. De moeder zal toch met de vader geconfronteerd blijven en zij moet dit hoe dan ook aangaan. De moeder heeft behoefte aan duidelijkheid en zij is niet gebaat bij een aanhouding. Dat roept alleen maar stress op en kan ook in de weg van haar behandeling staan. De moeder woont met [minderjarige] bij haar vader en zij is met zorgen omringd. De raad ziet nergens dat het met [minderjarige] niet goed zou gaan.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof stelt voorop zich op grond van de thans beschikbare informatie – uit de stukken en het verhandelde ter zitting – voldoende voorgelicht te achten om een verantwoorde beslissing kunnen nemen. Het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek wordt afgewezen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon: a) de verwekker van het kind is, of b) de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de vader de verwekker van [minderjarige] is.
3.8.3.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Van schade aan de belangen van het kind is sprake indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou het geval kunnen zijn wanneer de moeder, zoals zij betoogt, ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Dat deze procedure bij de moeder veel weerstand oproept en haar psychische gesteldheid geen goed doet dan wel mogelijk verergert, is op zichzelf onvoldoende grond om de vervangende toestemming te weigeren. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
3.8.4.
De vraag die voorligt, is of de moeder
ten gevolge van de erkenningin een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft.
Het hof is van oordeel dat daar geen sprake van is en overweegt daartoe als volgt.
3.8.5.
Uit de nagekomen stukken van 14 maart 2019 en de ter zitting overgelegde stukken blijkt dat het momenteel niet goed gaat met de moeder: zij is kwetsbaar en ondervindt psychische problemen. De moeder kampt met spanningen, slaapproblemen en een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Sinds januari 2019 slikt zij antidepressiva. Voor het hof is voldoende vast komen te staan dat de moeder op dit moment op emotioneel gebied een zware periode in haar leven doormaakt. Wat echter niet is vast komen te staan, is dat dit direct te herleiden is tot de erkenning. Gezien de dossierinhoud, het daaruit vast te stellen verloop der gebeurtenissen in deze zaak en het verhandelde ter zitting stelt het hof vast dat de moeder haar verhaal in de loop der tijd is gaan bijstellen. Het hof wijst hiertoe op de inhoud van het verweerschrift in eerste aanleg, de punten 2 tot en met 27. Er is sprake van één door de vrouw gesteld en door de vader betwist incident, het trap incident, dat zich voordeed bij het einde van de relatie, nummers 14, 15 en 16. In het stuk ‘aantekeningen ten behoeve van de zitting’ van de kant van de advocaat van de moeder, komen er een beschuldiging bij: gedwongen seks. In de mail van de moeder aan haar advocaat van 14 mei 2018 wordt als beschuldiging toegevoegd het gewelddadig karakter van de vader. De moeder voert aan dat zij pas geleidelijk aan toe kon komen aan haar beschrijving van de daden van de vader door haar eigen verleden, waarin sprak is geweest van seksueel misbruik tijdens de jeugd van de moeder. De vader heeft de beschuldigingen aan zijn adres ontkend en er op gewezen dat de stellingen van de moeder niet door behoorlijke onderbouwing worden ondersteund.
Het hof wijst er op dat de rechtbank in de voorzieningenprocedure met zaaknummer C/03/252323/FA RK 18-2588 op basis van de vaststelling dat tussen de vader en de minderjarige sprak is van ‘private life’ als voortvloeiende uit artikel 8 EVRM, de raad opdracht heeft vertrekt onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . De raad heeft in zijn conceptrapportage op 28 februari 2019 geadviseerd om een begeleide proefomgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] conform een BOR III traject. De moeder is op 1 maart 2019 – één dag nadat zij het conceptrapport had ontvangen – zo in paniek geraakt van dit advies dat zij bij de crisisdienst is beland. Sindsdien verkeert de moeder, zoals blijkt uit haar medisch dossier dat zij in het geding heeft gebracht, in een diepe crisis, waarbij zij zichzelf niet meer onder controle kan krijgen. Zij heeft paniekaanvallen en huilbuien waarbij zij last heeft van hyperventilatie.
Het hof benadrukt dat het in deze procedure louter gaat om de erkenning van [minderjarige] door de vader. Erkenning betreft de aanvaarding en vastlegging van het vaderschap in juridische zin waardoor familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en de erkenner in het leven worden geroepen en staat los van omgang: daarop wordt in de toekomst door de rechtbank beslist.
De vader is deze procedure in december 2017 gestart en die heeft er al die tijd niet toe geleid dat de moeder psychisch is ingestort, zoals nu het geval lijkt te zijn één dag nadat de raad het BOR III-advies uitbracht.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft aannemelijk gemaakt dat haar psychische problemen
directverband houden met het feit dat de vader [minderjarige] wenst te erkennen. Het hof vindt in dit oordeel steun in de volgende ter zitting van het hof afgelegde verklaring van de bijzondere curator:
“De moeder is enorm gekwetst is door het einde van de relatie en zij wil erkenning voor het leed dat haar is aangedaan. Ik kwam daar niet doorheen. Zij gaf aan dat ze een vader voor [minderjarige] prettig zou vinden, maar echt nodig vindt ze dit niet. Mijn eerste gesprek met de moeder was heel anders dan de situatie nu: het werd steeds groter en erger. Mijn persoonlijke indruk bij het tweede gesprek dat ik met de moeder had, is dat de moeder het niet meer overzag. Ze schrok van wat er verder stond te gebeuren. De vader kwam steeds dichterbij en hij kwam terug in haar leven in de rol als vader van [minderjarige] . De moeder heeft zich hier met man en macht tegen verzet. Met alles wat haar ten dienst stond, heeft ze geprobeerd om hem weg te houden. Dat is wat me is opgevallen. Ik adviseerde de moeder om hulp te zoeken. Toen bracht de moeder verkrachtingen en mishandelingen ter sprake en haar trauma’s.”
Het hof kent gewicht toe aan deze verklaring en de indruk die de bijzondere curator heeft gekregen van beide ouders. Het hof acht het opvallend dat de beschuldigingen van de moeder aan het adres van de vader en de psychische problemen waarmee de moeder kampt steeds verder toenamen naarmate de rol van de vader groeide.
3.8.6.
Het hof is voorts van oordeel dat de moeder haar stelling dat zij niet langer in staat is [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft, niet althans onvoldoende heeft onderbouwd. Dat de ontwikkeling van [minderjarige] thans geen directe aanleiding geeft tot zorg leidt het hof af uit de stukken. Op 27 juli 2018 heeft er tussen de huisartsenpraktijk en Veilig Thuis een adviesgesprek plaatsgevonden waarbij een kind-check is gedaan met betrekking tot overbelasting van de moeder in de zorg voor [minderjarige] . Geconcludeerd werd dat er geen gevaarcriteria zijn. De ouders van de moeder vormden een ondersteunend netwerk en waren beschermend aanwezig. Uit de ter zitting van het hof overgelegde verwijsbrief van de huisarts voor [organisatie] blijkt dat de huisarts op 1 maart 2019 geen acuut gevaar zag voor [minderjarige] , gezien de zorgzaamheid van de moeder voor hem, waarbij de huisarts ook opmerkt dat de vader van de moeder op de achtergrond aanwezig is ter signalering van problemen en opvang voor [minderjarige] . Verder blijkt uit deze verwijsbrief (journaal 28.02.2019) dat de moeder ‘blijft vechten en doorgaan voor haar zoontje. Dat houdt haar op de been.’ Het hof heeft dan ook geen concrete aanwijzingen dat de moeder niet langer in staat zou zijn om op verantwoorde wijze voor [minderjarige] te zorgen. Uit het medisch dossier – dat is bijgewerkt tot en met 6 maart 2019 – blijkt verder evenmin van zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] .
3.8.7.
Het hof concludeert op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dat de weerstand die de moeder heeft tegen de erkenning door de vader grotendeels is ingegeven door haar emotionele weerstand jegens de vader, die zij, naarmate de kans dat de vader daadwerkelijk eer rol in het leven van [minderjarige] zou kunnen gaan vervullen, toenam. Het hof is ook gebleken dat zich na beëindiging van de relatie medio mei 2017 geen problemen of incidenten meer hebben voorgedaan tussen partijen. Onbetwist is door de vader ter zitting gesteld dat hij de moeder met rust laat. Hij heeft haar sinds de geboorte van [minderjarige] twee berichten gestuurd: in het eerste bericht heeft hij gevraagd hoe het met haar ging en feliciteerde hij haar met de geboorte van [minderjarige] en in het tweede bericht wenste hij haar een fijne jaarwisseling. Daarna heeft de vader geen contact meer gezocht en heeft hij alleen – zoals hij ter zitting van het hof onbetwist heeft verklaard –de juridische weg gevolgd om dichter tot [minderjarige] te kunnen komen. Het hof concludeert hieruit dat de vader zich in ieder geval sinds de geboorte van [minderjarige] op geen enkele wijze grensoverschrijdend heeft gedragen richting de moeder en of [minderjarige] . De vader laat zien respect te hebben voor de uitkomst van de juridische procedures en wacht deze af. Gezien de wijze waarop de vader zich de afgelopen twee jaar heeft gedragen richting [minderjarige] en de moeder, ziet het hof geen aanknopingspunten die erop wijzen dat hij niet in staat zou zijn om op een voor [minderjarige] verantwoorde wijze om te gaan met zijn vaderrol als deze juridisch wordt vastgelegd.
3.8.8.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de weerstand van de moeder tegen erkenning van [minderjarige] door de vader van emotionele aard is en dat onvoldoende is gebleken dat deze weerstand van de moeder dermate negatieve gevolgen heeft voor de ongestoorde verhouding tussen haar en [minderjarige] dat de toestemming geweigerd dient te worden. Voorts is het hof van oordeel dat erkenning niet in strijd is met de belangen van [minderjarige] en dat voorts het belang van [minderjarige] en de vader bij een erkenning van hun relatie in rechte als een familierechtelijke betrekking, zwaarder dient te wegen dan het belang van de moeder bij niet-erkenning. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat zowel de raad als de bijzondere curator erkenning van [minderjarige] door de vader in het belang van [minderjarige] acht.
3.8.9.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd.
3.8.10.
Voor een proceskostenveroordeling, zoals door de vader verzocht, ziet het hof geen aanleiding. Gezien de familierechtelijke aard van dit geschil, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt bestreden beschikking, voor zover het betreft het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en H.J. Witkamp en is op 25 april 2019 door mr. H. van Winkel uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.