ECLI:NL:GHSHE:2019:1528
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van hoger beroep en proceskostenveroordeling in familiezaken
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot wijziging van alimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had op 14 september 2018 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juni 2018. De vrouw, verweerster in hoger beroep, had op 20 november 2018 een verweerschrift ingediend. De man trok zijn hoger beroep in op 16 januari 2019, waarna het hof besloot de zaak op de stukken af te doen, omdat beide partijen afzagen van een mondelinge behandeling.
Het hof heeft vastgesteld dat de man in hoger beroep summiere grieven had aangevoerd, gericht op de behoefte van hun minderjarige kind en de draagkracht van partijen. De vrouw had verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep en om hem in de proceskosten te veroordelen. Het hof oordeelde dat de man niet nodeloos of lichtvaardig had geprocedeerd, aangezien hij het hoger beroep had ingesteld om de beroepstermijn veilig te stellen en dit introk na het indienen van het verweerschrift door de vrouw. Het hof besloot de proceskosten te compenseren, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.
De beslissing van het hof houdt in dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek in hoger beroep en dat de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd. Dit is een belangrijke uitspraak in het kader van familiezaken, waarin de procedurele aspecten van hoger beroep en de toewijzing van proceskosten aan de orde komen.