ECLI:NL:GHSHE:2019:1527

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
200.252.736_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige wegens afwezigheid van ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder, appellante, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 26 november 2018 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] was verlengd tot 29 december 2019. De moeder betwistte dat er sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en voerde aan dat de situatie in de thuissituatie verbeterd was. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, en de vader van [minderjarige] steunden de verlenging van de ondertoezichtstelling, waarbij zorgen werden geuit over de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige].

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging, die eerder was vastgesteld, niet langer aanwezig was. De schoolprestaties van [minderjarige] waren verbeterd en er was geen sprake meer van significante problemen in haar ontwikkeling. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de ondertoezichtstelling had verlengd en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen en de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor zover deze betrekking had op de periode tot heden.

De beslissing van het hof benadrukt het ingrijpende karakter van een ondertoezichtstelling en dat deze niet lichtvaardig moet worden opgelegd. Het hof heeft de griffier verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant ter attentie van het centraal gezagsregister. De uitspraak is gedaan door de rechters L.Th.L.G. Pellis, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en Van Solinge en is openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 25 april 2019
Zaaknummer : 200.252.736/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/256463 / JE RK 18-2406
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Ligtelijn-Huisman,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Betreffende de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.H.M. Skrotzki.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 26 november 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 9 januari 2019 met producties, ingekomen ter griffie op 14 januari 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling [minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift van 8 februari 2019 met producties, ingekomen ter griffie op
15 februari 2019, heeft de GI verzocht – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift van 14 februari 2019, ingekomen ter griffie op
15 februari 2019, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder toe te wijzen, kosten rechtens. Bij brief van 12 maart 2019 met bijlage, ingekomen ter griffie van het hof op 13 maart 2019, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking alsnog te bekrachtigen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 november 2019, ingekomen ter griffie van het hof op 12 februari 2019;
- de brief van de raad van 27 februari 2019, ingekomen ter griffie van het hof op 28 februari 2019, waarin aangegeven wordt dat de raad niet ter zitting zal verschijnen;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader van 12 maart 2019, met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 13 maart 2019;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder van 19 maart 2019, met bijlage, ingekomen ter griffie van het hof op 20 maart 2019.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] ;
- de vader is niet in persoon verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat.
2.5.1.
Verder werd bijzondere toegang verleend aan de heer [hulpverlener] , hulpverlener bij [zorg en welzijn] Zorg en Welzijn.
2.6.
Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover in deze procedure van belang - geboren:
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] .
3.2.
De moeder en de vader oefenen het gezamenlijk ouderlijk gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.1.
[minderjarige] heeft een tweelingzus, [tweelingzus] . [tweelingzus] is met ingang van juli 2018 uit huis geplaatst. Daarnaast heeft [minderjarige] nog een oudere broer en een oudere zus.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 29 juni 2015 onafgebroken onder toezicht.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in de procedure bij het hof van belang, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 29 december 2019.
3.5.
De moeder kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift het volgende aan. De moeder betwist dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De rapportage van de [stichting] met daarin de zorgen over de cognitieve ontwikkeling van [minderjarige] is gedateerd. Daarnaast is er geen sprake meer van strijd tussen de vader en de moeder en door het straat- en contact verbod van de vader is er ook rust gekomen in de thuissituatie. Bovendien is volgens de moeder niet aangetoond dat [minderjarige] problemen heeft in haar sociaal-emotionele ontwikkeling; [minderjarige] is een puber met een eigen identiteit. [minderjarige] heeft nu goede cijfers, bijna geen schoolverzuim meer en verwacht bovendien dit jaar haar schooldiploma te behalen. Zij wil een vervolgopleiding gaan doen. Er is bovendien hulp in het vrijwillig kader in het gezin vanuit [zorg en welzijn] Zorg en Welzijn waar de moeder en [minderjarige] veel aan hebben. De moeder verwacht dat gedwongen hulpverlening een averechts effect zal hebben op [minderjarige] , nu zij dringend behoefte heeft aan rust.
3.7.
De GI voert het volgende aan. Er zijn zorgen over de cognitieve ontwikkeling van [minderjarige] gelet op het vele schoolverzuim en de slechte schoolprestaties. Daarnaast zijn er zorgen over [minderjarige] ’s sociaal-emotionele ontwikkeling met daarbij het kunnen vormen van haar eigen identiteit. Doordat de samenwerking met de moeder en [minderjarige] zeer moeizaam verloopt, krijgt de GI geen zicht op de thuissituatie. De GI heeft hiertoe diverse keren geprobeerd het gesprek aan te gaan. Uiteindelijk heeft [minderjarige] aangegeven akkoord te kunnen gaan met maandelijkse gesprekken met de GI, tot het hof eventueel anders besluit. Bij die gesprekken zal [zorg en welzijn] Zorg en Welzijn aansluiten.
3.8.
De vader voert het volgende aan. De vader heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet in het belang van [minderjarige] is. Nadat de vader echter kennis nam van een recente brief van de psycholoog/psychotherapeut van de moeder is de vader van mening veranderd en vraagt hij alsnog om bekrachtiging van de bestreden beschikking. De vader kan de positieve houding die de moeder in deze procedure inneemt over de samenwerking tussen de ouders onderling niet rijmen met voornoemde brief. De vader maakt zich ernstige zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder en heeft de hoop verloren dat de moeder de onderlinge verhouding tussen de ouders positiever zal insteken. De vader vermoedt dat zij zich enkel zo heeft opgesteld om van de ondertoezichtstelling af te komen.
Mocht de situatie bij de moeder thuis niet verbeteren, dan wil de vader eventueel opteren voor een plaatsing van [minderjarige] bij hem. Gelet op het feit dat er geen zicht is op [minderjarige] , is het belangrijk dat de ondertoezichtstelling in stand blijft.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten tijde van de bestreden beschikking de ondertoezichtstelling van [minderjarige] terecht heeft verlengd. De ernstige ontwikkelingsbedreiging was gelegen in het veelvuldige (geoorloofde en ongeoorloofde) schoolverzuim en het feit dat [minderjarige] mogelijk overvraagd werd ten gevolge waarvan haar cognitieve ontwikkeling in het gedrang kwam. De schoolprestaties van [minderjarige] leden hieronder. Daarnaast was de rechtbank van oordeel dat de sociaal-emotionele ontwikkeling en het vormen van een eigen identiteit onder druk stond.
3.9.4.
Inmiddels is gebleken dat de schoolprestaties van [minderjarige] de afgelopen periode flink vooruit zijn gegaan. [minderjarige] heeft dit tijdens het kindgesprek bij het hof voldoende inzichtelijk gemaakt. Ook is het schoolverzuim afgenomen. [minderjarige] heeft aangegeven dat zij gemotiveerd is geraakt door het oudergesprek dat zij in januari 2019 met haar moeder op school heeft gehad. Het is haar duidelijk geworden dat zij met haar oude cijfers niet of moeilijk zou kunnen slagen voor haar eindexamen. [minderjarige] is extra gemotiveerd omdat zij op dit moment één dag in de week een opleiding bedrijfsadministratie volgt, naast de vier dagen op school (VMBO-T). Als dit goed verloopt, kan [minderjarige] volgend jaar op niveau 4 instromen op de opleiding bedrijfsadministratie. Daarnaast heeft [minderjarige] aangegeven dat haar eerdere schoolverzuim te wijten was aan de ziekte van Pfeiffer, waar de school volgens [minderjarige] ook van op de hoogte was.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat er op dit moment ten aanzien van haar cognitieve ontwikkeling geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
Ook ten aanzien van de sociaal-emotionele ontwikkeling en het kunnen vormen van een eigen identiteit, is het hof van oordeel dat er geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Voor zover er al sprake zou zijn van het al dan niet kunnen vormen van een eigen identiteit, wil dat niet zonder meer zeggen dat de ontwikkeling van [minderjarige] daardoor ook bedreigd wordt. Dit geldt des te meer gelet op het zeer ingrijpende karakter van een ondertoezichtstelling wat maakt dat een ernstige ontwikkelingsbedreiging niet al te lichtvaardig moet worden aangenomen.
Mocht er tenslotte al behoefte zijn aan hulp in het gezin dan kunnen de moeder en [minderjarige] in het vrijwillige kader terecht bij [zorg en welzijn] Zorg en Welzijn, een organisatie die qua cultuur goed bij hen aansluit. Zij ervaren met deze organisatie een beter contact dan met de GI en kunnen bij [zorg en welzijn] Zorg en Welzijn ook terecht indien de ondertoezichtstelling zou worden beëindigd.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking deels zal worden vernietigd en
en het inleidende verzoek van de GI alsnog dient te worden afgewezen met ingang van heden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 26 november 2018, voor zover die betrekking heeft op de duur van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] vanaf heden;
en, in zoverre, opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] , voor zover dat betreft de periode van ondertoezichtstelling vanaf heden;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 26 november 2018 voor zover het betrekking heeft op de duur van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot heden;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en Van Solinge en is op 18 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.