ECLI:NL:GHSHE:2019:1526

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
200.249.897_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling tussen moeder en kinderen met betrokkenheid van de GI

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een zorgregeling voor haar kinderen is vastgesteld. De moeder verzoekt om de bestaande regeling te wijzigen, zodat zij de kinderen één keer in de drie weken een weekend bij zich kan hebben. De huidige regeling, die slechts eenmaal per drie weken op woensdagmiddag contact toestaat, wordt door de moeder als te beperkt ervaren. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen deze wijziging, waarbij de GI stelt dat de huidige regeling noodzakelijk is vanwege de problematiek van de kinderen en de opvoedsituatie van de moeder. Het hof heeft de zaak op 19 maart 2019 behandeld en heeft kennisgenomen van de argumenten van beide partijen, alsook van de raad voor de kinderbescherming. Het hof oordeelt dat er onvoldoende basis is om de zorgregeling uit te breiden, gezien de complexe situatie van de kinderen en de moeder. De moeder wordt geacht samen te werken met de GI en haar rol in de problematiek te erkennen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de ondertoezichtstelling van de kinderen is verlengd en de zorgregeling is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 25 april 2019
Zaaknummer : 200.249.897/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/347255 / JE RK 18-1266
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Roos,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling, afgekort: de GI,
(voorheen Stichting Jeugdbescherming Gelderland).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. J.M. van Riessen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 15 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 november 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor wat betreft de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling en - opnieuw rechtdoende - een regeling vast te stellen waarbij de moeder de hierna nader genoemde kinderen bij zich heeft één keer in de drie weken een weekend van zaterdagochtend tot zondagavond, waarbij de vader de kinderen brengt en de ouders van de moeder met moeder de kinderen terug naar vader brengen en waarbij de feestdagen en vakanties bij helfte worden verdeeld. Subsidiair verzoekt de moeder een dergelijke regeling vast te stellen waarbij de moeder samen met haar ouders zowel het halen als het brengen voor haar rekening zal nemen. Tevens verzoekt de moeder om de GI te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 januari 2019, heeft de GI verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Roos;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Riessen;
  • de heer [medewerker jeugdbescherming] namens Jeugdbescherming Gelderland;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.3.1.
Bij faxbericht van 19 maart 2019 heeft de huidige GI (Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering) aan het hof bericht dat zij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 augustus 2018;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 28 november 2018 (bijlage 2),
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 4 december 2018 (procesdossier in eerste aanleg),
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 4 maart 2019;
  • de ter zitting door mr. Roos overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .
Uit het - door echtscheiding ontbonden - huwelijk van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige 1] erkend. De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2.
De kinderen staan sinds 6 juni 2017 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij beschikking van 16 februari 2018 van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, is bepaald dat de kinderen het hoofdverblijf bij de vader hebben.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 17 augustus 2019 en een zorgregeling vastgesteld waarbij de moeder en de kinderen contact hebben eenmaal per drie weken op woensdagmiddag.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor wat betreft de inhoud en omvang van de zorgregeling en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Ten onrechte wordt de omgang begeleid door de GI. Het is nooit geprobeerd of de omgang zonder begeleiding van de GI kon plaatsvinden. De moeder beaamt dat er een duidelijke en gepaste regeling moet komen, maar zij ziet liever dat haar ouders de contactmomenten begeleiden.
Daarnaast is de huidige regeling te beperkt en is er ten onrechte een regeling vastgesteld waarbij er slechts eenmaal per drie weken anderhalf tot twee uur contact is. Deze frequentie en omgang is niet in het belang van de kinderen. Niet voor niets gaat het niet goed met de kinderen. De huidige regeling is door zijn beperktheid voor de kinderen te belastend. In de huidige regeling vervreemden de kinderen van de moeder en is het contact oppervlakkig.
In een weekendregeling kunnen de ouders van de moeder blijven logeren en kunnen zij de moeder en de kinderen ondersteunen.
De moeder wil toewerken naar een vorm van co-ouderschap en zij acht de huidige regeling niet geschikt om dit te kunnen realiseren. Zij wil in de toekomst weer actief betrokken worden bij de verzorging en opvoeding. .
Er wordt ten onrechte niet toegewerkt naar een opbouw van de regeling. Als een omgangsmoment niet kan doorgaan, dan wordt er geen nieuwe datum gepland en zien de kinderen en de moeder elkaar zes weken niet. Zelfs de geringe omgangsmomenten worden de moeder ontnomen.
De moeder heeft altijd meegewerkt aan hetgeen haar is opgedragen en zij heeft altijd in het belang van de kinderen gehandeld. Zij wordt afgerekend op kleine dingen, zoals de wijze van afscheid nemen. De mening over haar is al gevormd. Daar komt bij dat positieve zaken worden weggelaten. De problemen van de kinderen worden bovendien ten onrechte aan de moeder toegeschreven.
Het is de taak van de GI om zich in te spannen om het contact tussen de moeder en de kinderen zoveel als mogelijk tot stand te brengen en ook de vader hierin te stimuleren.
De moeder beroept zich op artikel 8 EVRM.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Er was bij de moeder sprake van een zorgelijke opvoedsituatie. Niet alleen vanwege haar medische situatie, maar met name omdat de moeder vanuit extreme bezorgdheid in sterke mate was gericht op somatische klachten bij de kinderen. De kinderen werden hiermee belast en ervaarden hierdoor veel angst en onveiligheid. Volgens de raad was er sprake van een voor de kinderen schadelijk gezinssysteem.
Vanaf mei 2017 wonen de kinderen bij de vader en zijn nieuwe partner in [plaats 1] .
Reeds vanaf de uithuisplaatsing verloopt de omgang met de moeder problematisch.
In eerste instantie werd toegewerkt naar een mogelijke terugplaatsing. Nadat formeel ook het hoofdverblijf van de kinderen was gewijzigd is de frequentie teruggebracht naar een regeling van eenmaal per drie weken.
Er is sprake van een grote reisafstand tussen [plaats 2] en [plaats 1] , hetgeen voor de kinderen belastend is. Een uitbreiding van de omgang is derhalve niet aan de orde. Ook niet omdat het de moeder niet lukt om goed aan te sluiten bij de kinderen. De moeder blijft de kinderen belasten met volwassen zaken. De omgang verloopt vaak chaotisch waarbij [minderjarige 1] onrustig wordt en [minderjarige 2] zichzelf terugtrekt. Er wordt te weinig verbondenheid tussen de moeder en de kinderen gezien. De aanwezigheid van de jeugdbeschermers, die zo nodig kunnen bijsturen en ingrijpen, blijft derhalve noodzakelijk.
De kinderrechter heeft bepaald dat de omgang afwisselend in [plaats 2] en in [plaats 3] moet plaatsvinden. De moeder heeft de omgangsmomenten in [plaats 3] steeds afgezegd en zich niet gehouden aan de hieraan gestelde voorwaarden. Hierdoor hebben de kinderen hun moeder de afgelopen maanden gemiddeld eenmaal per zes weken gezien.
Een hogere frequentie dan door de rechtbank vastgesteld is niet in het belang van de kinderen. Pas als de moeder in staat is om met de adviezen van de GI haar opstelling en gedrag aan te passen is een uitbreiding van de omgang bespreekbaar. De moeder lijkt hier echter niet open voor te staan.
3.8.
Door en namens de vader is ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Deze zaak kent een lange voorgeschiedenis, die niet uit het oog mag worden verloren. De kinderen zijn enorm kwetsbaar, gelet ook op de situatie waarin zij verkeerden. Vanwege die kwetsbaarheid zal er bij beide kinderen worden ingezet op een behandeling van hun traumagerelateerde problematiek. Bij [minderjarige 1] is er mogelijk ook sprake van een sociale stoornis. Bij [minderjarige 2] wordt verder gedacht aan hechtingsproblematiek.
Er moet sprake zijn van een stabiele thuissituatie, voordat er een begin kan worden gemaakt met een behandeling gebaseerd op goede diagnostiek. Omdat het vestigen van stabiliteit een voorwaarde vooraf is, duurt het lang voordat er een goede diagnose kan worden gesteld en een passende therapie kan worden opgestart.
De problematiek van de kinderen maakt dat de zorg en opvoeding voor de vader erg intensief zijn. De omgangsregeling is eveneens belastend, zowel voor de vader als voor de kinderen. Een uitbreiding van deze regeling is derhalve niet in het belang van de kinderen. Niet alleen vanwege de afstand, maar ook vanwege de zorgen die er nog steeds over de moeder zijn. Het is niet voor niets dat in de bestreden beschikking expliciet is opgenomen dat de moeder zich dient te houden aan de afspraken en voorwaarden, die aan de omgangsregeling zijn gesteld en zij tijdig dient te communiceren of de omgang, zoals deze is gepland, kan doorgaan.
Het is nog steeds noodzakelijk dat de omgangsregeling wordt begeleid, omdat de moeder de kinderen belast door ze bijvoorbeeld een briefje toe te stoppen.
De kinderen zijn nog regelmatig overstuur na afloop van de omgang.
3.9.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
De raad krijgt de indruk dat de moeder nog steeds niet in staat is om naar haar eigen rol te kijken. De kinderen zijn in 2017 bij de vader gaan wonen, omdat er bij de moeder sprake was van een schadelijk gezinssysteem. De moeder lijkt sindsdien geen persoonlijke ontwikkeling te hebben doorgemaakt. Het is niet mogelijk om de situatie met haar te bespreken en zij heeft op belangrijke punten geen stappen gezet. Hierdoor is er nog steeds geen aanknopingspunt voor onbegeleid contact.
Het is wel te betreuren dat de overdracht door Jeugdbescherming Gelderland naar het Leger des Heils nog niet van de grond is gekomen. Wellicht kan spoedig een andere GI het Leger des Heils opvolgen.
3.10.
Het hof oordeelt als volgt.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen, voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.10.2.
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt dient te zijn dat de kinderen met beide ouders een onbelast contact kunnen hebben. In de huidige regeling, waartegen de moeder in beroep is gekomen, is er sprake van een minimaal contact tussen de kinderen en de moeder. Er dient voorkomen te worden dat zij van elkaar vervreemden. Er is echter sprake van een complexe situatie, waarin de rol van de moeder en de problemen van de kinderen belangrijke aandachtspunten vormen. Het hof ziet op dit moment geen mogelijkheden om de huidige regeling uit te breiden. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.10.3.
Op de eerste plaats is het hof van oordeel dat er meer duidelijkheid moet zijn over de problematiek van de kinderen. Er zijn over beide kinderen veel zorgen en zij hebben nog weinig vordering kunnen maken in de verwerking van hetgeen zij in hun leven hebben meegemaakt, waaronder de ziekte van hun moeder en de wijziging van hun hoofdverblijfplaats. Zolang de oorzaak van de problematiek van de kinderen nog niet vast staat en er nog geen concrete hulpverlening is ingezet, acht het hof het niet van belang om de huidige regeling - die het nodige van de kinderen vergt - verder uit te bouwen, zeker nu de kinderen in het kader van de omgang vaak lang moeten reizen omdat de moeder vanwege haar gezondheidsproblemen hiertoe niet goed in staat is.
3.10.4.
Op de tweede plaats is gebleken dat de moeder nog steeds niet goed in staat is om haar eigen aandeel in de problematiek van de kinderen te erkennen en daar hulp en begeleiding in toe te laten.
Zo is uit de stukken gebleken dat de moeder weliswaar bij de GGZ is geweest, maar omdat zij daar geen concrete hulpvraag heeft neergelegd is er geen behandeling van de grond gekomen. Dit klemt te meer, nu zowel de GI als de rechtbank het noodzakelijk hebben geacht dat de moeder hulp krijgt die gericht is op haar persoonlijkheidsproblematiek.
Daarnaast heeft de moeder ter zitting niet weersproken dat zij tot op heden geen gehoor heeft gegeven aan de oproep van de GI om met elkaar in gesprek te gaan over de zorgen die er over de kinderen en de moeder zijn.
Voor een uitbreiding van de omgang is het van belang dat de moeder gaat samenwerken met de GI en de aanwijzingen van de gezinsvoogd opvolgt. Daarbij is ook van het belang dat de moeder inziet wat het effect is van haar doen en laten op de kinderen, met name gedurende de omgangsmomenten.
3.10.5.
Tenslotte is van belang dat de ouders in het belang van hun kinderen gaan werken aan hun ouderrelatie en aan hun onderlinge (communicatie)problemen, teneinde op dat punt de last die de kinderen hierdoor ondervinden te verlichten. De huidige regeling dient als ondergrens te worden gezien, van waaruit (in beginsel) wordt toegewerkt naar een uitbreiding van de contacten tussen de moeder en de kinderen, mits het belang van de kinderen zich hiertegen niet verzet. De huidige situatie is onbevredigend, nu de moeder en de kinderen elkaar in de praktijk slechts anderhalf uur per zes weken zien.
Het is niet enkel aan de moeder om zich hiertoe in te spannen. Het hof gaat ervan uit dat de vader en de GI zich eveneens tot het uiterste zullen inspannen om in ieder geval de driewekelijkse regeling na te komen en waar mogelijk rekening te houden met de gezondheidsproblematiek van de moeder. In dit kader mag van alle betrokkenen een bepaalde mate van flexibiliteit worden verwacht.
Het is daarbij ook van belang dat de overdracht naar het Leger des Heils of een andere GI zo spoedig mogelijk plaatsvindt, zodat de omgangsregeling niet nog verder in de knel komt.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 15 augustus 2018 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en
E.H. Schijven-Bours en is op 25 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.