3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[verweerster] is een bedrijf gespecialiseerd in de inzameling, sortering, verwerking, verwijdering en recycling van afval.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1979, is op 10 januari 2000 bij [verweerster] in dienst getreden. Hij vervulde laatstelijk de functie van chauffeur tegen een loon van € 2.584,93 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag, toeslagen en overige emolumenten.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Beroepsgoederenvervoer van toepassing.
[appellant] was chauffeur/belader op een vrachtwagen van [verweerster] en haalde bedrijfsafval op. Dit deed hij in de regel samen met een vaste collega, [collega] .
Op 12 maart 2018 zijn [appellant] en [collega] onder werktijd verzocht om naar het kantoor van [verweerster] te komen. Afzonderlijk zijn beiden vervolgens gehoord door [manager integriteit] (manager integriteit) in het bijzijn van mw. [HR-businesspartner] (HR Businesspartner). Na de gesprekken zijn beiden per direct geschorst.
Voorafgaand aan het gesprek op 12 maart 2018 heeft zowel een vooronderzoek als een uitgebreid onderzoek plaatsgevonden. In het kader van deze onderzoeken hebben er in de periode van 28 april 2017 tot en met 12 januari 2018 diverse observaties plaatsgevonden. Tijdens het gesprek op 12 maart 2018 is [appellant] geconfronteerd met de onderzoeksresultaten.
[verweerster] heeft [appellant] bij brief van 20 maart 2018 “per direct, 21 maart 2018” op staande voet ontslagen. In die brief worden de volgende dringende redenen aan het ontslag ten grondslag gelegd:
“(…) U heeft met gebruikmaking van een [verweerster] voertuig extra afval geladen en de lediging(en) niet geregistreerd, zodat hiervan geen wetenschap was bij [verweerster] en hiervoor niet aan de klant gefactureerd kon worden. U heeft geld en/of goederen van een of meerdere klanten aangenomen, ogenschijnlijk als tegenprestatie voor geleverde diensten. Daarnaast heeft u ernstig in strijd gehandeld met veiligheidsvoorschriften.”
De drie genoemde gedragingen vormen zowel op zichzelf beschouwd als in onderling verband bezien, dringende redenen, zo staat in deze ontslagbrief.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] de kantonrechter primair verzocht om
vernietiging van het hem op 20 maart 2018 gegeven ontslag op staande voet,
toelating tot de werkzaamheden,
doorbetaling van het salaris vanaf 1 maart 2018 en emolumenten met overige nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente).
Bij wege van provisionele voorziening ex artikel 223 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) doorbetaling van loon en emolumenten.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [appellant] zijn primaire verzoek ingetrokken zodat de volgende, aanvankelijk subsidiair en meer subsidiair gedane, verzoeken resteerden, zijnde veroordeling van [verweerster] tot betaling van:
de transitievergoeding ten bedrage van € 33.037,00 bruto,
een billijke vergoeding ten bedrage van € 20.000,00 bruto,
een vergoeding in verband met de onregelmatige opzegging ten bedrage van
€ 19.688,54 bruto.
Voorts verzocht hij [verweerster] te veroordelen tot
het verstrekken van een specificatie van de eindafrekening, deze te betalen en
tot betaling van de wettelijke rente en
de kosten van de procedure.
3.2.2.Aan dit verzoek heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat het hem gegeven ontslag op staande voet niet voldoet aan de wettelijke vereisten die daaraan worden gesteld.
3.2.3.[verweerster] heeft verweer gevoerd. [verweerster] heeft haar voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
3.2.3.In de beschikking van 19 juli 2018 heeft de kantonrechter de verzoeken van [appellant] afgewezen, met uitzondering van het verzoek om [verweerster] te veroordelen tot het specificeren van een eindafrekening en om tot betaling daarvan over te gaan, voor zover deze betaling nog niet zou hebben plaatsgevonden. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten.