3.2.1.Het geschil tussen partijen – voor zover in hoger beroep nog van belang – betreft het volgende.
[geïntimeerde] stelt dat zij met [ex-echtgenoot] een tweetal overeenkomsten van geldlening heeft gesloten. De eerste overeenkomst (hierna: lening I) betreft een bedrag van € 34.034,-. [geïntimeerde] heeft als productie 2 bij inleidende dagvaarding een “schuldbekentenis wegens ter leen ontvangen gelden” overgelegd, inhoudende (samengevat):
- dat [geïntimeerde] aan [ex-echtgenoot] een bedrag van € 34.034,- heeft uitgeleend ten behoeve van de
aankoop van effecten;
- dat [ex-echtgenoot] over de hoofdsom of restant daarvan 5% per jaar verschuldigd is, voor het
eerst op 31 december 2001 over het alsdan verstreken tijdvak;
- dat geen aflossingsverplichtingen zijn overeengekomen maar dat de hoofdschuld of het
restant daarvan volledig afgelost dient te zijn uiterlijk op 31 december 2011.
Aan het slot is vermeld dat de overeenkomst is gesloten op 31 juli 2001 en ondertekend op 10 december 2001.
De tweede overeenkomst (hierna: lening II) betreft een bedrag van € 165.630,- (f. 365.000,-). Ook met betrekking tot deze lening heeft [geïntimeerde] , als productie 20 bij akte vermindering eis d.d. 19 november 2013, een “schuldbekentenis wegens ter leen ontvangen gelden” overgelegd, inhoudende (samengevat):
- dat [geïntimeerde] aan [ex-echtgenoot] een bedrag van f. 365.000,- heeft uitgeleend;
- dat [ex-echtgenoot] over de hoofdsom of restant daarvan 5% per jaar verschuldigd is, voor het
eerst op 31 december 2001 over het alsdan verstreken tijdvak;
- dat geen aflossingsverplichtingen zijn overeengekomen maar dat partijen in onderling
overleg aflossing kunnen overeenkomen;
- dat overigens de hoofdsom slechts in de in artikel 5 genoemde gevallen kan worden
opgeëist;
- ( in artikel 5:) dat de hoofdsom of het eventuele restant terstond en zonder enige
waarschuwing kan worden opgeëist ingeval (voor zover in deze zaak van belang) van niet
prompte voldoening van rente of aflossing op de verschijningsdatum.
Aan het slot van de overeenkomst is vermeld dat de overeenkomst is gesloten op 1 december 2000; een datum van ondertekening is niet vermeld.
In eerste aanleg was ook nog sprake van een derde lening ten bedrage van € 282.512,-; die lening speelt in hoger beroep geen rol meer.
[geïntimeerde] stelt zich in de onderhavige procedure op het standpunt dat [appellante] zich in april 2007 als hoofdelijk medeschuldenaar heeft verbonden tot nakoming van de verplichtingen uit voormelde twee overeenkomsten van geldlening. [geïntimeerde] baseert die stelling op een tweetal stukken (producties 3 en 4 bij inleidende dagvaarding) die volgens [geïntimeerde] mede door [appellante] zijn ondertekend. Productie 3 betreft een “addendum schuldbekentenis wegens ter leen ontvangen gelden” en houdt in (voor zover thans van belang):
“in aanmerking nemende dat:
- dat [geïntimeerde] (schuldeiser) en [ex-echtgenoot] (schuldenaar) op 10 december 2001 een
leningovereenkomst hebben gesloten ten bedrage van € 34.034,-;
- dat [ex-echtgenoot] de financiering heeft gebruikt ten behoeve van de gezamenlijke aankoop
van effecten door [ex-echtgenoot] en [appellante] ;
- dat [appellante] abusievelijk de leningovereenkomst van 10 december 2001 niet heeft mede-
ondertekend;
- dat partijen de overeenkomst van 10 december 2001 nader wensen toe te lichten, dusdanig
dat [appellante] mede hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld;
- dat partijen thans een en ander schriftelijk wensen vast te leggen.
komen overeen als volgt:
1. [appellante] is mede hoofdelijk aansprakelijk voor de financiering aangegaan voor de
aankoop van effecten, welke schuldbekentenis is vastgelegd in de leningovereenkomst van
10 december 2001.
2. De overige bepalingen en voorwaarden uit de overeenkomst van 10 december 2001
blijven onverkort van toepassing voor zover daarvan in de onderhavige overeenkomst niet
is afgeweken.”
Productie 4 betreft eveneens een “addendum schuldbekentenis wegens ter leen ontvangen gelden” en houdt in (voor zover thans van belang):
“in aanmerking nemende dat:
- dat [geïntimeerde] (schuldeiser) en [ex-echtgenoot] (schuldenaar) in maart 2002 een
leningovereenkomst hebben gesloten ten bedrage van € 165.630,- (f. 365.000,-);
- dat [ex-echtgenoot] de financiering heeft gebruikt voor de gezamenlijke aankoop van grond
door [ex-echtgenoot] en [appellante] ;
- dat [appellante] abusievelijk de leningovereenkomst van maart 2002 niet heeft mede-
ondertekend;
- dat partijen de overeenkomst van maart 2002 nader wensen toe te lichten, dusdanig dat
[appellante] mede hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld;
- dat partijen thans een en ander schriftelijk wensen vast te leggen.
komen overeen als volgt:
1. [appellante] is mede hoofdelijk aansprakelijk voor de financiering van de aankoop van de
grond, welke financiering is vastgelegd in de leningovereenkomst van maart 2002.
2. De overige bepalingen en voorwaarden uit de overeenkomst van maart 2002 blijven
onverkort van toepassing voor zover daarvan in de onderhavige overeenkomst niet is
afgeweken.”