ECLI:NL:GHSHE:2019:1514

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
200.225.255_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte. Geweld tegen bovenbuurman als grond voor ontbinding en ontruiming van huurcontract

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting Sint Trudo, waarbij de vraag centraal staat of geweld tegen de bovenbuurman voldoende grond biedt voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. [appellant] huurt sinds 1991 een duplexwoning van Trudo en heeft in de loop der jaren verschillende incidenten gehad met zijn bovenbuurman, waaronder fysiek geweld. Trudo heeft [appellant] herhaaldelijk aangesproken op zijn gedrag en uiteindelijk besloten om juridische stappen te ondernemen na een incident in december 2016, waarbij [appellant] door de politierechter is veroordeeld tot een taakstraf en een contactverbod met de bovenbuurman.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het gedrag van [appellant] een tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst vormt, wat de ontbinding en ontruiming rechtvaardigt. [appellant] heeft in hoger beroep grieven ingediend, waaronder dat hij zich slechts heeft verdedigd tegen de bovenbuurman en dat Trudo tekortgeschoten is in haar verplichtingen om hem te beschermen tegen overlast. Het hof heeft de zaak aangehouden om uitsluitsel te verkrijgen over het hoger beroep van [appellant] tegen de strafrechtelijke veroordeling, aangezien deze van belang is voor de beoordeling van de vordering van Trudo.

De uitspraak van het hof is op 23 april 2019 gedaan, waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor verdere aktewisseling. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de uiteindelijke uitkomst van de zaak nog niet is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.225.255/01
arrest van 23 april 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen:
Stichting Sint Trudo,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B. Poort te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 oktober 2017 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnis van 3 augustus 2017 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - Trudo - als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 5720682 \ CV EXPL 17-1687)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 30 maart 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 3 oktober 2017;
- de memorie van grieven van [appellant] van 28 november 2017 met producties;
- de memorie van antwoord van Trudo van 16 januari 2018 met een productie;
- de akte van [appellant] van 30 januari 2018 met producties;
- de antwoordakte van Trudo van 27 februari 2018.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
In rechtsoverweging 2. heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
[appellant] huurt sinds 1991 van (de rechtsvoorganger van) Trudo de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] . Dit betreft een zogenaamde duplexwoning. [appellant] woont op de benedenverdieping en de heer [bovenbuurman] (hierna: [bovenbuurman] ) woont op de bovenverdieping, [adres 2] .
Bij brief van 1 juni 2011 heeft Trudo aan [appellant] geschreven dat Trudo heeft vernomen dat er problemen zijn tussen [appellant] en de bewoners op [adres 3] en dat dit tot tweemaal tot fysiek geweld zou hebben geleid en dat daarbij overlast is veroorzaakt. Trudo heeft [appellant] in de brief uitgenodigd voor een gesprek over deze kwestie.
Op 3 oktober 2015 heeft zich een incident voorgedaan tussen [appellant] en [bovenbuurman] . Hiervan is aangifte gedaan bij de politie door [bovenbuurman] . Ten aanzien van dit voorval is op 25 juli 2016 aan [appellant] een taakstraf opgelegd.
Naar aanleiding van het incident heeft op 23 november 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen Trudo en [appellant] . Tijdens dit gesprek zijn, voor zover hier van belang, de volgende afspraken gemaakt:
  • Overlast dient u altijd schriftelijk aan Trudo te melden.
  • Fysiek geweld staan wij niet toe. Dit kan reden zijn om een procedure op te starten bij de rechtbank voor het ontbinden van het huurcontract.
  • U kunt bij conflicten met buren ook altijd gebruik maken van buurt bemiddeling.
Wij adviseren u om bij het ontstaan van een discussíe c.q. conflict tijdig buurtbemiddeling in te schakelen.
In 2015 en 2016 heeft Trudo de woning verschillende keren geïnspecteerd. Daarbij is geen schade geconstateerd, wel is er een lekkage verholpen.
Op 5 december 2016 heeft [bovenbuurman] wederom melding gemaakt van een incident, op 3 december 2016, waarbij hij zegt geslagen te zijn door [appellant] waardoor hij letsel heeft opgelopen. Ook van deze mishandeling is aangifte gedaan. Op 14 juli 2017 is [appellant] hiervoor veroordeeld tot, samengevat, een taakstraf van 60 uur, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde gedurende de proeftijd een contactverbod met [bovenbuurman] , en betaling van € 850,55 aan (im)materiële schadevergoeding ten behoeve van [bovenbuurman] . [appellant] is hiertegen in hoger beroep gegaan.
Naar aanleiding van het incident op 3 december 2016 heeft de advocaat van Trudo bij brief van 17 januari 2017 [appellant] onder meer gesommeerd binnen zeven dagen te bevestigen dat hij binnen vier weken de woning zal ontruimen en opleveren. [appellant] heeft hier geen gevolg aan gegeven.
3.2
Bij dagvaarding van 6 februari 2017 heeft Trudo de onderhavige procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt. In deze procedure stelt Trudo dat [appellant] te kort geschoten is in zijn verplichting uit de huurovereenkomst om jegens omwonenden geen hinder of overlast te veroorzaken of fysiek geweld te gebruiken. Daardoor heeft hij zich niet als goed huurder gedragen. Hij heeft zijn gedrag niet verbeterd ondanks dat hij daarvoor meerdere keren de kans heeft gekregen, aldus Trudo. Op grond hiervan vordert Trudo, samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van woning onder de verplichting om tot aan de ontruiming huur/schadevergoeding te betalen.
[appellant] heeft deze vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen van Trudo bestreden. Ook heeft Trudo volgens hem onvoldoende gedaan tegen de overlast die hij van [bovenbuurman] ondervond, waaronder waterschade die door hem was veroorzaakt. De gestelde overlast rechtvaardigt volgens hem niet de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen. Zijn woonbelang dient te prevaleren, aldus [appellant] .
3.3
Bij tussenvonnis van 30 maart 2017 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 3 juli 2017 plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 3 augustus 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het veroorzaken van overlast en het gebruik van fysiek geweld door [appellant] een tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen inhoudt die de gevorderde ontbinding en ontruiming rechtvaardigt. Het woonbelang van [appellant] weegt hier naar het oordeel van de kantonrechter niet tegenop. Ook voor het overige zijn de verweren van [appellant] verworpen. De vorderingen van Trudo zijn toegewezen met veroordeling van [appellant] in de kosten.
3.4
Met grief I voert [appellant] aan dat het incident in 2011 niet door hem is veroorzaakt en dat hij zich bij het incident in 2016 slechts tegen [bovenbuurman] heeft moeten verdedigen. Met grief II voert [appellant] aan dat Trudo tekortgeschoten is in haar verplichting om iets te doen aan de overlast door [bovenbuurman] (geluidsoverlast, stankoverlast, waterschade). Met grief III beroept [appellant] zich op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW. Grief IV betreft het woonbelang van [appellant] , waaraan de kantonrechter volgens [appellant] onvoldoende gewicht heeft toegekend. Trudo heeft deze grieven bestreden.
3.5
In zijn akte is [appellant] nog nader ingegaan op (1) het incident in 2011, (2) overlast die hij van een andere omwonende heeft ervaren, (3) de schade als gevolg van de door hem gestelde wateroverlast en (4) het hoger beroep tegen het strafvonnis van 14 juli 2017 waarbij de politierechter zijn beroep op noodweer heeft verworpen. Volgens Trudo dient de akte buiten beschouwing gelaten te worden vanwege de twee-conclusieregel in hoger beroep die aan het opwerpen van nieuwe grieven na de memorie van grieven in de weg staat. Voor zover [appellant] met zijn akte nieuwe grieven beoogt aan te voeren, heeft Trudo gelijk met haar bezwaar. Voor zover [appellant] een nadere toelichting verstrekt over kwesties die hij in de memorie van grieven aan de orde heeft gesteld is dat niet het geval. Dit laatste betreft de kwesties (1), (3) en (4).
3.6
Alvorens nader op de vier grieven in te gaan overweegt het hof het volgende. Wanneer de strafrechtelijke veroordeling van [appellant] in verband met het incident op 3 december 2016 in stand is gebleven, staat daarmee in beginsel vast dat hij zich tegenover [bovenbuurman] heeft misdragen op een wijze die een tekortkoming inhoudt van zijn verplichting als huurder om zich jegens zijn buren te onthouden van overlast en fysiek geweld, zeker gelet op de afspraken die tussen [appellant] en Trudo zijn gemaakt naar aanleiding van eerdere incidenten, zoals hiervoor in 3.1 onder c) vermeld. Voor dat geval is het hof van oordeel dat eventuele tekortkomingen van Trudo bij afwikkeling van klachten van [appellant] daar niet aan afdoen, terwijl het woonbelang van [appellant] niet opweegt tegen diens tekortkoming.
3.7
Voor Trudo is het incident van 3 december 2016 de reden geweest om de huurovereenkomst met [appellant] te beëindigen. Dat betekent dat de strafrechtelijke afdoening van dat incident voor de beoordeling van de onderhavige vordering van belang is. Het hof acht het daarom wenselijk uitsluitsel te verkrijgen over het hoger beroep dat [appellant] tegen het vonnis van de politierechter van 14 juli 2017 heeft ingesteld. Het hof zal hem daartoe in de gelegenheid stellen. Trudo kan hierop bij antwoordakte reageren. Voor enig ander doel is deze aktewisseling niet bestemd. Indien het vonnis van de politierechter van 14 juli 2017 niet in stand is gebleven, wil dat overigens nog niet zeggen dat de vorderingen van Trudo niet toewijsbaar zouden kunnen zijn. Het hof loopt daar nu niet op vooruit.
3.8
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 21 mei 2019 voor akte aan de zijde van [appellant] met het hiervoor onder 3.7 vermelde doel, waarna antwoordakte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 april 2019.
griffier rolraadsheer