ECLI:NL:GHSHE:2019:1512

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
200.216.487_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldlening en rentevordering tussen Union Consultancy en naamloze vennootschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], handelend onder de naam Union Consultancy, tegen een naamloze vennootschap gevestigd in België. De zaak betreft een vordering tot betaling van een geldlening en de bijbehorende rente. De appellant heeft in eerste aanleg een veroordeling gekregen om € 25.000,-- te betalen, vermeerderd met rente. De appellant heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd, waarbij hij betwist dat hij een kredietovereenkomst heeft gesloten met ING België NV, die de vordering op hem heeft overgedragen aan de geïntimeerde. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant een ICT-onderneming exploiteert en dat hij een negatieve saldo had op zijn rekening bij ING, dat in de loop van de tijd is opgelopen tot € 22.640,44. De geïntimeerde heeft in eerste aanleg gevorderd dat de appellant dit bedrag aan haar zou betalen, onder afstand van het meerdere, en met rente vanaf een bepaalde datum. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat hij niet verantwoordelijk is voor de schulden die voortvloeien uit de transacties die hij heeft verricht. De grieven van de appellant zijn verworpen, en het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij de appellant is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team handelsrecht
zaaknummer HD 200.216.487/01
arrest van 23 april 2019
in de zaak van
[appellant],
handelend onder de naam Union Consultancy,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel, geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. E.P.M.J. Prop te Bergen op Zoom,
tegen
[de naamloze vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] (België),
geïntimeerde in principaal appel, appellante in voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. D. Hendriks te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 mei 2017 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (locatie Bergen op Zoom) gewezen vonnis van 15 februari 2017 tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 5294246 CV EXPL 16-4403)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep, met het exploot van betekening in het buitenland en het herstelexploot;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel appel, ter zake wijziging van eis, met producties;
- de memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
[appellant] exploiteert een ICT onderneming. Hij heeft in deze onderneming gewerkt voor ING België NV (hierna: ING). Hij heeft destijds een (zakelijke) Zichtrekening gehad bij ING.
ING heeft deze rekening gesloten.
Deze rekening heeft vanaf 16 januari 2012 een negatief saldo vertoond. Dit negatieve saldo is in de loop van de tijd opgelopen. Het negatieve saldo was per 5 november 2012 € 22.640,44.
3.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd [appellant] te veroordelen € 25.000,-- aan haar te betalen, onder afstand van het meerdere, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 19,2% per jaar over € 22.997,48 vanaf 2 augustus 2016, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
[geïntimeerde] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellant] de hoofdsom van ING heeft geleend, dat ING haar vordering op [appellant] aan [geïntimeerde] heeft overgedragen en dat [appellant] de hoofdsom aan [geïntimeerde] moet betalen.
[appellant] heeft verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis [appellant] veroordeeld € 25.000,00 aan [geïntimeerde] te betalen, te vermeerderen met de overeengekomen rente over € 22.997,48, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van het gevorderde.
[geïntimeerde] heeft in principaal appel verweer gevoerd.
[geïntimeerde] heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld, voor het geval een grief in principaal appel slaagt. [geïntimeerde] heeft één grief aangevoerd. Zij heeft na eiswijziging geconcludeerd tot primair bekrachtiging van het bestreden vonnis en subsidiair tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van de Belgische wettelijke handelsrente (in plaats van de overeengekomen rente).
[appellant] heeft in incidenteel appel verweer gevoerd.
3.5.
Partijen zijn het er kennelijk, gezien het vonnis (3.6) en bij gebreke van debat hierover in hoger beroep, over eens (a) dat een eventueel forumkeuzebeding niet de strekking heeft de bevoegdheid van dit hof uit te sluiten en (b) dat het Belgische recht op het geschil moet worden toegepast. Het hof is dan ook bevoegd van de zaak kennis te nemen; [appellant] heeft woonplaats in [woonplaats] . Het hof past het Belgische recht toe op het geschil.
3.6.
In hoger beroep staat vast dat ING haar gestelde vordering op [appellant] heeft overgedragen aan [geïntimeerde] . Geen grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter op dit punt (vonnis, 3.8).
3.7.
Grief 1 in principaal appel betreft de gevorderde hoofdsom. [appellant] voert samengevat tot verweer aan dat hij geen kredietovereenkomst heeft gesloten met ING en dat ING in haar zorgplicht te kort is geschoten.
3.8.
Het hof verwerpt deze verweren. [appellant] betwist niet dat hij in de loop van de tijd rekeningafschriften heeft ontvangen waarin ING melding heeft gemaakt van het negatieve saldo en de redenen daarvoor: talrijke specifieke transacties (producties bij inleidende dagvaarding). De transacties zijn in de bij memorie van antwoord in principaal appel overgelegde afschriften nader toegelicht, maar het hof neemt deze producties bij de beoordeling niet mee, omdat [appellant] niet de gelegenheid heeft gehad daarop te reageren. [appellant] heeft niet gesteld dat de door hem ontvangen afschriften (producties bij inleidende dagvaarding) onvoldoende duidelijk zouden zijn. [appellant] is in het geheel niet ingegaan op de transacties die in de producties bij de inleidende dagvaarding zijn omschreven. [appellant] heeft niet (voldoende gemotiveerd) toegelicht dat en waarom hij deze transacties niet zou hebben verricht of anderszins niet verantwoordelijk zou zijn voor de schulden die daaruit ontstaan (memorie van grieven, 18). Hij heeft ook niet toegelicht dat hij tijdig heeft geprotesteerd na de onweersproken ontvangst van de afschriften (zie 3.11 hierna). Bij deze stand van zaken doet de omstandigheid, dat een schriftelijk vastgelegde kredietovereenkomst ontbreekt, niet ter zake. ING heeft uit:
- de verstrekking van een creditcard aan [appellant] ,
- de in de producties bij inleidende dagvaarding omschreven transacties,
- de aan [appellant] toegezonden afschriften,
- de (door [geïntimeerde] onweersproken gestelde) door [appellant] tot in 2012 verrichte betalingen en - het ontbreken van een tijdige reactie of protest door [appellant]
redelijkerwijs mogen afleiden dat [appellant] zich wenste te verbinden tot betaling van de schulden.
3.9.
Wat de zorgplicht betreft (naar Belgisch recht) overweegt het hof dat [appellant] niet heeft toegelicht dat en waarom ING hem (meer of anders) moest adviseren, voorlichten of waarschuwen met betrekking tot de voor de hand liggende gevolgen van transacties met een creditcard: namelijk dat [appellant] de schulden moet voldoen die voortvloeien uit de transacties die hij zelf verricht. Zonder nadere toelichting kan ook niet worden aangenomen dat ING gehouden was onderzoek te doen (bij een instelling als NBB/BKR) naar de financiële situatie van [appellant] of dat ING bij gebreke van onderzoek geen vordering heeft (memorie van grieven in principaal appel, 15). Het hof betrekt hierbij dat het gaat om een zakelijke rekening (daar gaan partijen van uit), een creditcard en transacties in de orde van € 23.000,--.
3.10.
Grief 1 in principaal appel faalt in het licht van het voorgaande.
3.11.
Grief 2 in principaal appel betreft de rente. [appellant] wijst er terecht op dat [geïntimeerde] ook in hoger beroep geen schriftelijk vastgelegde overeenkomst heeft overgelegd waaruit volgt dat zij aanspraak kan maken op vergoeding van contractuele rente. [geïntimeerde] heeft echter gewezen op de afschriften (producties bij inleidende dagvaarding), die [appellant] heeft ontvangen en zonder protest heeft behouden. Op deze afschriften is de contractuele rente van 19,2% vermeld; deze rente is naar het hof begrijpt steeds in het op de afschriften vermelde saldo verwerkt. [geïntimeerde] stelt ook dat de afschriften naar toepasselijk Belgisch recht voor juist worden aanvaard omdat [appellant] niet binnen de afgesproken termijn heeft geprotesteerd (conclusie van repliek, blz. 4; memorie van antwoord in principaal appel, 16). [appellant] is hierop niet ingegaan. Hij betwist de ontvangst van de afschriften niet. Hij voert niet aan dat hij tijdig heeft geprotesteerd na de onweersproken ontvangst van de afschriften. Zijn gestelde protest na ontvangst van brieven van [geïntimeerde] over de debetstand is bij gebreke van een toelichting onvoldoende (memorie van grieven in principaal appel, 8). Het hof overweegt dat de inhoud van de afschriften bij deze stand van zaken als juist moet worden aangenomen. Het gaat om een vordering tot nakoming, zodat het verzuim anders dan [appellant] stelt niet ter zake doet (memorie van grieven in principaal appel, 24). De gevorderde overeengekomen rente is terecht toegewezen door de kantonrechter. Grief 2 in principaal appel faalt.
3.12.
[appellant] heeft ook opgemerkt dat hij bezig is (geweest) bewijsstukken voor zijn zaak te verzamelen (bij ING). Deze stelling kan hem naar het oordeel van het hof niet baten. [appellant] heeft immers niet uitgelegd welke stukken het betreft, welke feiten hij hiermee zou willen bewijzen en waarom deze feiten van belang zijn voor de beslissing in de zaak. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt als onvoldoende concreet gepasseerd.
3.13.
De beoordeling leidt tot de volgende conclusies. De grieven in principaal appel falen. De grief in voorwaardelijk incidenteel appel behoeft geen behandeling. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in principaal appel worden veroordeeld (voor salaris advocaat: antwoord 1, tarief III € 1.391,00). Een kostenveroordeling in voorwaardelijk incidenteel appel blijft achterwege omdat het voorwaardelijk incidenteel appel geen behandeling behoeft.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in principaal appel, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.952,00 voor vastrecht en op € 1.391,00 voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en J.M.W. Werker en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 april 2019.
griffier rolraadsheer