In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde], beide bewoners van een huurappartement in een verbouwde boerderij. [appellant] heeft meerdere meldingen en aangiftes gedaan van geluidsoverlast, bedreiging en mishandeling door [geïntimeerde]. De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg heeft in een eerder vonnis van 24 augustus 2018 de vorderingen van [appellant] tot het opleggen van een straat- en contactverbod afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de gestelde feiten juist waren en dat deze vorderingen gerechtvaardigd waren.
In hoger beroep heeft het hof de feiten uit het eerdere vonnis bevestigd en vastgesteld dat de politie in de meeste gevallen geen overlast heeft waargenomen. Het hof oordeelt dat de vorderingen van [appellant] niet met voldoende zekerheid zijn onderbouwd en dat er geen plaats is voor nader onderzoek in een kort geding. De vorderingen van [appellant] worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het eerdere vonnis, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt dat voor het toewijzen van ingrijpende maatregelen zoals een straatverbod, er een hoge mate van aannemelijkheid van de feiten en omstandigheden vereist is. Het hof concludeert dat de verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord, maar dat dit niet voldoende is om de vorderingen van [appellant] te rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan op 8 januari 2019.