ECLI:NL:GHSHE:2019:1497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
20-002462-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in hoger beroep voor diefstal en heling van motoren en auto’s met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele diefstallen, maar veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen van zeven Harley-Davidson motoren in Oostenrijk. Het hof heeft de vrijspraak van de verdachte voor de diefstal van een BMW X6 bevestigd, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij deze diefstal. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, maar het hof heeft deze straf vernietigd en een nieuwe straf opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de motoren, waarbij DNA-bewijs van de verdachte op de spanbanden en handgrepen van de motoren is aangetroffen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft het hof de straf voor de andere bewezen verklaarde feiten, die niet aan het oordeel van het hof waren onderworpen, vastgesteld op dertig maanden gevangenisstraf, waarvan tien maanden voorwaardelijk. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de eerdere veroordelingen van de verdachte in Nederland en andere EU-lidstaten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002462-16
Uitspraak : 1 april 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juli 2016 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-700607-15, 03-700256-14, 03-702765-15 en 03-721100-15, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de onder parketnummer 03-700256-14 onder 3 primair ten laste gelegde diefstal van een BMW met kenteken [kenteken] . Tevens is de verdachte vrijgesproken van de onder parketnummer 03-702765-15 onder 1 ten laste gelegde diefstal van een auto (BMW) met kenteken [kenteken] .
De rechtbank heeft de onder parketnummer 03-700607-15 onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten (kortweg: inbraak in een winkel, opzetheling van een auto (BMW), inbraak en poging tot inbraak in een winkel, telkens met anderen gepleegd) bewezen verklaard.
De onder parketnummer 03-700256-14 onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 primair ten laste gelegde feiten (kortweg: diefstal met verbreking van een auto (Ferrari) en diefstal met verbreking van een auto (BMW), telkens met een ander gepleegd; de opzetheling van een auto (BMW); diefstal met verbreking van zeven motoren (Harley Davidson), met anderen gepleegd) heeft de rechtbank eveneens bewezen verklaard.
Voorts heeft de rechtbank de onder parketnummer 03-702765-15 onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten (samengevat: inbraak in een woning, diefstal van kentekenplaten, poging tot diefstal met verbreking van een auto (Mercedes), telkens met een ander of anderen gepleegd) bewezen verklaard.
De rechtbank heeft ook de onder parketnummer 03-721100-15 onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten (samengevat: poging tot diefstal van een auto (Land Rover), met een ander of anderen gepleegd; diefstal met verbreking van een auto (BMW); poging tot diefstal van een auto (BMW), met anderen gepleegd) bewezen verklaard.
Ter zake van voormelde feiten is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de door de benadeelde partijen [benadeelde partij] (03-700607-15, onder 2), [benadeelde partij] (03-700256-14, onder 1), [benadeelde partij] (03-700256-14, onder 2) en [benadeelde partij] (03-721100-15, onder 1) ingediende vorderingen tot schadevergoeding.
Ter zake van de in beslag genomen voorwerpen heeft de rechtbank geen beslissing genomen, omdat de verdachte schriftelijk afstand had gedaan van bepaalde voorwerpen of omdat de officier van justitie had aangekondigd dat er een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden ingediend.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is bij akte van 3 augustus 2016 uitdrukkelijk beperkt ingesteld, namelijk ter zake van de volgende feiten: parketnummer 03-700607-15 onder 2, parketnummer 03-700256-14 onder 3 en 4, parketnummer 03-702765-15 onder 2 en parketnummer 03-721100-15 onder 3. Voorts is bij akte van 7 maart 2017 het ingestelde hoger beroep ingetrokken voor zover dat was ingesteld tegen parketnummer 03-700607-15 en parketnummer 03-721100-15.
Aan het oordeel van het hof zijn derhalve onderworpen de onder parketnummer 03-700256-14 onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, alsmede hetgeen onder parketnummer 03-702765-15 onder 2 aan de verdachte ten laste is gelegd. De overige ten laste gelegde feiten – zoals hierboven weergegeven onder het kopje ‘hoger beroep’ – waarvoor de verdachte door de rechtbank is veroordeeld, zijn niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen. De door de benadeelde partijen ingediende vorderingen tot schadevergoeding zijn evenmin aan het oordeel van het hof onderworpen. Ook het beslag is – gelet op de zaken waarin voorwerpen in beslag zijn genomen – niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna word overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Voor de feiten onder parketnummer 03-700607-15 onder 1, 2, 3 en 4, parketnummer 03-700256-14 onder 1 en 2, parketnummer 03-702765-15 onder 3 en 4, parketnummer 03-721100-15 onder 1, 2 primair en 3 zal het hof – gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering – een straf bepalen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van hetgeen onder parketnummer 03-700256-14 onder feit 3 primair ten laste is gelegd. Voorts heeft advocaat-generaal gevorderd dat het hof de onder parketnummer 03-700256-14 onder 3 subsidiair, onder parketnummer 03-700256-14 onder 4 en de onder parketnummer 03-702765-15 onder 2 ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte voor die feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering voor de feiten onder parketnummer 03-700607-15 onder 1, 2, 3 en 4, parketnummer 03-700256-14 onder 1 en 2, parketnummer 03-702765-15 onder 3 en 4, parketnummer 03-721100-15 onder 1, 2 primair en 3 ex artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering als straf zou moeten bepalen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-700256-14
3 primair
hij op of omstreeks 28 januari 2014 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto (BMW X6, kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3 subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 28 januari 2014 tot en met 6 maart 2014 in de gemeente Heerlen en/of Brunssum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (personen)auto, te weten een BMW X6, kenteken [kenteken] , heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde (personen)auto wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4 primair
hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2013 tot en met 6 september 2013 in de gemeente Velden (Oostenrijk) en/of Villach (Oostenrijk) en/of Faak am See (Oostenrijk) en/of Pörtschach am Wörthersee(Oostenrijk), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit heeft weggenomen zeven motoren (allen van het merk Harley Davidson) en/of acht helmen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] ( [kenteken] ) en/of [aangever] ( [kenteken] ) en/of [aangever] ( [kenteken] ) en/of [aangever] ( [kenteken] ) en/of [aangever] ( [kenteken] ) en/of [aangever] ( [kenteken] ) en/of [aangever] ( [kenteken] ) en/of [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4 subsidiair
hij in of omstreeks de periode 31 augustus 2013 tot en met 6 september 2013 in Augsdorf (Oostenrijk), in elk geval in Oostenrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zeven motoren en/of acht helmen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde motoren en/of helmen wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Zaak met parketnummer 03-702765-15
2
hij op of omstreeks 5 januari 2013 te Isenbruch (Duitsland) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen in Isenbruch (Duitsland) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid juwelen en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Zaak met parketnummer 03-700256-14
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich op 28 januari 2014 in de gemeente Heerlen (samen met een ander of anderen) schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een BMW X6 door middel van braak en/of verbreking.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de BMX X6. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Aan de verdachte is subsidiair ten laste gelegde dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- althans schuldheling van de BMW X6. Voor een bewezenverklaring daarvan is vereist dat de verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van de auto wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Ter zake van de ten laste gelegde opzetheling is het hof van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier en onderzoek ter terechtzitting onvoldoende is gebleken van feiten en omstandigheden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Mitsdien zal de verdachte worden vrijgesproken van de aan hem (impliciet primair) ten laste gelede opzetheling.
Het hof is van oordeel dat de verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde schuldheling, nu uit het dossier en onderzoek ter terechtzitting te weinig feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die tot de gevolgtrekking kunnen leiden dat de verdachte – op het moment dat hij de BMX X6 voorhanden kreeg – redelijkerwijs moest vermoeden dat de personenauto een door misdrijf verkregen goed betrof. Bij dit oordeel heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking gekomen.
Het gegeven dat de BMW X6 oorspronkelijk zwart van kleur was en voorzien was van een wit folie (het
wrappenvan een auto), levert naar het oordeel van het hof geen omstandigheid op dat de verdachte op grond daarvan redelijkerwijs moest vermoeden dat de personenauto van misdrijf afkomstig was.
De omstandigheid dat een autosleutel is voorzien van een blanco baard kan weliswaar leiden tot de conclusie dat de persoon die de auto voorhanden krijgt ook redelijkerwijs moet vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft, maar door en namens de verdachte is betoogd dat sprake was van een
keyless goautosleutel zodat de verdachte de blanco baard van de autosleutel niet heeft waargenomen. Dit wordt niet weerlegd door bewijsmiddelen.
Gelet op het bovenstaande zal de verdachte worden vrijgesproken van de aan hem (impliciet subsidiair) ten laste gelegde schuldheling. Bijgevolg zal de verdachte integraal worden vrijgesproken van het onder parketnummer 03-700256-14, onder feit 3, ten laste gelegde.
Zaak met parketnummer 03-702765-15
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich op 5 januari 2013 te Isenbruch (Duitsland)
(samen met een ander of anderen) schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak.
Het hof overweegt als volgt.
Ofschoon het aantreffen van een handschoen met daarop DNA-materiaal van de verdachte nabij een woning waarin kort daar voor is ingebroken als belastend voor de verdachte kan worden beschouwd, kan naar het oordeel van het hof niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte als pleger of medepleger bij de woninginbraak op 5 januari 2013 te Isenbruch betrokken was.
Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van de aan hem ten laste gelegde woninginbraak te Isenbruch.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700256-14 onder 4 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 31 augustus 2013 tot en met 6 september 2013 in de gemeente Velden (Oostenrijk) en Villach (Oostenrijk) en Faak am See (Oostenrijk) en Pörtschach am Wörthersee (Oostenrijk), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen zeven motoren (allen van het merk Harley Davidson), toebehorende aan [aangever] ( [kenteken] ) en [aangever] ( [kenteken] ) en [aangever] ( [kenteken] ) en [aangever] ( [kenteken] ) en [aangever] ( [kenteken] ) en [aangever] ( [kenteken] ) en [aangever] ( [kenteken] ) en [aangever] , waarbij verdachte en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage wordt aan het arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemeen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweer van de verdediging strekkende tot vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging – op gronden zoals verwoord in de pleitnota en zoals bij pleidooi ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht – bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal van de in de vrachtwagen met kenteken [kenteken] aangetroffen zeven motoren. Daartoe is – kort gezegd – het navolgende aangevoerd:
A. in het rapport van het NFI van 12 oktober 2018 staat dat de kans dat een ander persoon dan de verdachte de sluitingen van de spanbanden (met daarop DNA-materiaal van de verdachte) met de handen heeft aangeraakt tijdens het plaatsen van de motoren in de vrachtwagen en dat daarbij alleen DNA-materiaal van de verdachte via een derde persoon op de motoren terecht is gekomen, zeer klein is. De kans is echter niet zodanig klein dat deze kan worden verwaarloosd. Er zijn immers twee sterkere mogelijkheden (zeer veel waarschijnlijker en extreem veel waarschijnlijker) die niet aan de orde zijn. Het kan – zo begrijpt het hof het verweer van de verdediging – derhalve niet worden uitgesloten dat het op de spanbandsluiting aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte via een derde persoon ( [mededader] ) op de grepen van het stuur van een motor terecht is gekomen en dat [mededader] samen met anderen, niet zijnde de verdachte, motoren met kentekens [kenteken] , [kenteken] , [kenteken] en/of [kenteken] de betreffende vrachtwagen heeft ingeduwd en/of in die vrachtwagen met spanbanden heeft vastgezet aan de bodem;
B. het op de spanbandsluiting aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte is daar niet via
secondary transferterechtgekomen. De verdachte heeft zelf gebruikgemaakt van de spanbanden en heeft (kennelijk) zelf zijn DNA-materiaal op de door [mededader] (voor zijn vertrek naar Oostenrijk opgehaalde en) gebruikte spanband aangebracht;
C. op grond van de op de grepen van het stuur van één motor aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de zeven in de vrachtwagen aangetroffen motoren;
D. het plegen van diefstal in vereniging van de zeven in de vrachtwagen aangetroffen motoren kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard op basis van het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte op een handgreep van het stuur van één van de motoren. Het plaatsen van één motor in de laadruimte van een vrachtwagen waarin andere motoren staan of worden geplaatst, levert immers niet het medeplegen van diefstal van zeven motoren op. Gelet op het tijdsverloop tussen de diefstallen van de motoren op 5 september en het inladen op 6 september 2013 is het mogelijk dat de verdachte niet betrokken was bij de diefstallen, maar slechts bij het inladen van de motoren.
DNA-onderzoek
Met betrekking tot de hierboven onder A. en onder B. genoemde standpunten van de verdediging overweegt het hof als volgt.
Van de bemonstering van de spanbandsluiting van de spanband waarmee de motor met kenteken [kenteken] was vastgezet in de vrachtwagen, is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel komt overeen met het DNA-profiel van verdachte. Ook van de bemonstering van de handgrepen van het stuur van de motor met kenteken [kenteken] is een enkelvoudig DNA-profiel verkregen wat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte. Het hof concludeert hieruit dat het aangetroffen DNA op de spanbandsluiting en op de handgrepen van het stuur van de motor, van de verdachte afkomstig is.
Ter zake van de vraag of sprake is geweest van overdracht van het DNA van de verdachte van de spanbanden naar de handvatten van het stuur van de motor met kenteken [kenteken] via een intermediair oppervlak, heeft het NFI in het rapport van 12 oktober 2018 gerapporteerd dat op basis van wetenschappelijk onderzoek naar indirecte overdracht van DNA via de handen van een ander persoon de kans zeer klein is dat uitsluitend DNA van de persoon van interesse wordt aangetroffen – zoals in het onderhavige geval aan de orde is – en niet van de persoon via wiens handen het DNA is overgedragen. Mede gelet hierop concludeert het NFI dat de resultaten van het onderzoek naar biologische sporen en DNA aan de bemonsteringen van de spanbandsluiting van spanband aan motor [kenteken] en van de handgrepen van het stuur van motor [kenteken] , veel waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht 100-10.000) zijn wanneer de verdachte samen met [mededader] de motoren met kentekens [kenteken] , [kenteken] , [kenteken] en/of [kenteken] de betreffende vrachtwagen heeft ingeduwd en/of die in de vrachtwagen met spanbanden heeft vastgezet aan de bodem dan wanneer [mededader] dat samen met anderen – niet zijnde de verdachte – heeft gedaan.
Gelet hierop is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan dat geen sprake is geweest van overdacht van DNA van de verdachte vanaf de spanbanden naar de handgrepen van het stuur van de motor en dat het de verdachte aldus zelf is geweest die zijn DNA/celmateriaal op de handvatten van het stuur van de motor met kenteken [kenteken] heeft aangebracht. De omstandigheid dat het NFI in rapport van 12 oktober 2018 niet heeft gerelateerd dat de resultaten van het onderzoek veel waarschijnlijker of extreem veel waarschijnlijker zouden zijn wanneer hypothese 2 waar is (de verdachte heeft samen met [mededader] de motoren in de vrachtwagen geduwd en/of daarin vastgezet), dan wanneer hypothese 3 waar is ( [mededader] heeft met anderen en niet met de verdachte de motoren de vrachtwagen ingeduwd en/of vastgezet), maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op 6 september 2013 door meerdere personen motoren werden geladen in de vrachtwagen.
Het gegeven dat op het stuur van de motor met kenteken [kenteken] DNA-materiaal is aangetroffen wijst erop dat die sporen in direct verband staan met het plaatsen (en verder inrollen) van de betreffende motor in de vrachtwagen.
Het op de spanbandsluiting aangetroffen DNA-materiaal wijst erop dat die sporen in direct verband staan met het plaatsen en vastzetten van de motor met kenteken [kenteken] in de vrachtwagen.
De verdachte heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij de aan hem ten laste gelegde diefstal van zeven motoren in Oostenrijk. De verdachte heeft omtrent de op de spanbanden aangetroffen sporen naar voren gebracht dat hij de betreffende spanbanden eerder zelf heeft gebruikt om motoren vast te zetten en dat hij die spanbanden heeft uitgeleend aan [mededader] , zodat daarop DNA-materiaal van hem terecht is gekomen. De verdediging heeft voorts betoogd dat dit vervolgens door een andere persoon die de spanbanden heeft gehanteerd, is overgebracht op het stuur.
Op zowel de hiervoor genoemde spanbandsluiting als op de hiervoor genoemde handgrepen van het stuur van een motor is (zoals hierboven geconcludeerd) DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen en niet van een ander persoon. Daarover heeft het NFI gerapporteerd dat wanneer er sprake is geweest van indirecte overdracht van DNA via de handen van een ander persoon de kans zeer klein is dat uitsluitend DNA van verdachte wordt aangetroffen en niet van de persoon via wiens handen het DNA zou zijn overgedragen. Gelet hierop en op de omstandigheid dat [mededader] pas nadat hij zelf was veroordeeld ter zake van zijn betrokkenheid betreffende de diefstal van zeven motoren in Oostenrijk heeft verklaard dat de verdachte daarbij niet betrokken is geweest, acht het hof de lezing van de verdachte – inhoudende dat hij niets te maken heeft met de aan hem ten laste gelegde diefstal en dat het aangetroffen DNA-materiaal op de spanband niet delict-gerelateerd is – ongeloofwaardig. Het hof is van oordeel dat aan het rapport van het NFI betekenis toekomt voor het bewijs en zal dit rapport ook tot het bewijs bezigen.
Het hof verwerpt derhalve in zoverre het verweer van de verdediging.
Diefstal van zeven motoren
Ter zake van het onder C. weergegeven verweer van de verdediging overweegt het hof als volgt.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op 6 september 2013, omstreeks 06.50 uur, melding werd gedaan bij de Oostenrijkse politie, inhoudende dat meerdere personen bezig waren met het inladen van motoren in een witte vrachtwagen. In deze vrachtwagen werden zeven Harley Davidson-motoren aangetroffen. Op basis van hetgeen de aangevers hebben verklaard stelt het hof vast dat deze motoren allemaal zijn weggenomen in de middag/avond van 5 september 2013 (de laatste mogelijk in de vroege ochtend van 6 september 2013). Blijkens de verklaring van [aangever] is zijn motor in Villach op 5 september 2013, tussen 12.00 uur en 13.00 uur weggenomen. De motor van [aangever] is in Velden in de middag van 5 september 2013 weggenomen. De motoren van [aangever] en [aangever] zijn in respectievelijk Velden en Faak am See weggenomen tussen 14.30 uur/15.00 uur en 16.20 uur. Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat de motor van [aangever] tussen 16.00 uur en 20.00 uur is weggenomen. Blijkens de verklaring van [aangever] is zijn motor in Velden op 5 september 2013 na 15.00 weggenomen. Uit hetgeen [aangever] heeft verklaard kan worden afgeleid dat zijn motor in Pörtschach is weggenomen op 5 september 2013, na 21.00 uur of in de ochtend van 6 september 2013 vóór 11.00 uur.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof aldus sprake geweest van een samenstel van wegnemingshandelingen. Gelet hierop, alsmede op het relatief korte tijdsbestek waarbinnen in verschillende Oostenrijkse plaatsen in de deelstaat Karinthië, die op relatief korte afstand (tot maximaal 30 kilometer) van elkaar liggen, zeven verschillende (dure) motoren zijn weggenomen, het gegeven dat deze motoren allemaal kort nadien (in de vroege ochtend van 6 september 2013) zijn aangetroffen in dezelfde, uit Nederland afkomstige, vrachtwagen en het feit dat op de spanbandsluiting van de spanband waarmee de motor met kenteken [kenteken] in de vrachtwagen was vastgezet en op de handgrepen van het stuur van een andere motor (met kenteken [kenteken] ) DNA van de verdachte is aangetroffen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de diefstal van alle zeven in de tenlastelegging genoemde motoren.
Het verweer van de verdediging wordt in zoverre verworpen, waarbij het hof voorts verwijst naar de volgende overweging.
Medeplegen van diefstal van zeven motoren
Betreffende het onder D. genoemde standpunt van de verdediging overweegt het hof als volgt.
Zoals hierboven weergegeven is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de zeven motoren. Voorts heeft het hof – anders dan door de verdediging naar voren is gebracht – vastgesteld dat niet alleen op een handgreep van het stuur van één van de motoren DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen, maar ook op een spanband waarmee een andere motor in de vrachtwagen was vastgezet.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat de verdachte zich samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen. Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ter zake van de vraag of sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking betrekt het hof in de eerste plaats dat uit de bij de Oostenrijkse politie gedane melding blijkt dat meerdere personen bezig waren met het inladen van motoren in de vrachtwagen.
In de tweede plaats heeft het hof daarbij de aard en de omvang van de diefstallen in aanmerking genomen, te weten de omstandigheden dat binnen een etmaal, deels op klaarlichte dag, in verschillende Oostenrijkse plaatsen zeven kostbare motoren zijn weggenomen, die (uiteindelijk) door meerdere personen in een uit Nederland afkomstige vrachtwagen werden geplaatst.
Gelet hierop staat voor het hof genoegzaam vast dat sprake is geweest van een nauw en bewust samenwerkingsverband teneinde de motoren van verschillende locaties weg te nemen, de motoren in de vrachtwagen te plaatsen om deze vervolgens naar een ander land (Nederland) te transporteren. Naar het oordeel van het hof maakt het voor wat betreft de bewezenverklaring geen verschil of de verdachte de stuursloten van de motoren zelf heeft opengebroken en/of de motoren zelf heeft weggenomen, of dat hij de weggenomen motoren ‘slechts’ in de vrachtwagen heeft geladen.
Ook het inladen van motoren in een vrachtwagen waarvan de stuursloten kort tevoren zijn verbroken – met het kennelijke doel deze van de plaats delict naar een andere locatie (in Nederland) te vervoeren – dient immers te worden aangemerkt als onderdeel van de wegnemingshandeling in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover betoogd is dat betrokkenheid van de verdachte slechts bij twee motoren kan worden aangetoond overweegt het hof nog het volgende.
Een dergelijke professionele en brutale reeks diefstallen, gepleegd in korte tijd en in elkaars betrekkelijke nabijheid, vergt planning en voorbereiding (zoals bestudering van de plannen voor een Harley-treffen, de huur van de vrachtauto in Nederland door een ander dan de chauffeur, de reis van Nederland naar Oostenrijk). Het hof leidt uit de betrokkenheid bij twee motoren af dat de verdachte deelnam aan het samenwerkingsverband dat alle diefstallen pleegde en acht hem alsdan ook verantwoordelijk voor de diefstallen waarbij hij geen concrete uitvoeringshandeling heeft gepleegd.
Het hof verwerpt ook in zoverre het verweer van de verdediging.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van diefstallen van zeven motoren, door middel van verbreking.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-700256-14 onder 4 primair bewezen verklaarde levert
op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat in het kader van de op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de periode die de verdachte in een kliniek heeft doorgebracht in mindering moet worden gebracht op de op te leggen straf en dat het hof bij de strafoplegging rekening moet houden met de periode dat de voorlopige hechtenis is geschorst ten behoeve van de voorlopige terbeschikkingstelling aan Duitsland.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de op te leggen straf heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in Oostenrijk samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een zevental motoren van het merk Harley Davidson. De aangevers kwamen in Oostenrijk bijeen voor een bijeenkomst voor Harley Davidson-rijders. Nadat de verschillende aangevers hun motor hadden geparkeerd, bijvoorbeeld in een stadscentrum om in een café koffie te drinken, en daarna terugkeerden bij de plek alwaar zij de motor hadden neergezet, constateerden zij dat hun motor was weggenomen. De weggenomen motoren vertegenwoordigen een aanzienlijke waarde, niet alleen voor de betreffende eigenaren van de motoren, maar ook (eventueel op de zwarte markt) in financieel opzicht. Blijkens het handelen van de verdachte heeft hij zich niets aangetrokken van het eigendomsrecht van anderen. Bovendien zijn diefstallen zeer ergerlijke feiten, die naast schade ook hinder en overlast veroorzaken voor de gedupeerden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 februari 2019. Uit voornoemd uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan hetgeen bewezen is verklaard eerder onherroepelijk is veroordeeld, ook ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Voorts blijkt uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde eerder is veroordeeld door een strafrechter in andere EU-lidstaten, te weten in België en in Duitsland, ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Deze eerdere veroordelingen zijn onherroepelijk.
Het hof weegt de omstandigheid dat de verdachte zowel in Nederland als in andere EU-lidstaten eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten ten nadele van de verdachte mee bij de op te leggen straf.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op de door de reclassering opgestelde reclasseringsadviezen (van 27 maart 2017, 23 december 2015, 18 november 2015 en 17 juli 2014) en op een afloopbericht toezicht van 6 januari 2017. Uit voornoemde rapporten blijkt onder andere dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, die dienen als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor diefstal van een motor (in een geparkeerde toestand door middel van braak/verbreking) geeft – in geval van recidive, waarvan in het onderhavige geval sprake is – als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Nu bewezen is verklaard dat de verdachte zich tezamen en in vereniging schuldig heeft gemaakt aan diefstal van zeven motoren, kan als uitgangspunt voor te op te leggen straf een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden worden aangemerkt.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de (financiële) waarde van de weggenomen motoren, het grensoverschrijdende karakter van het bewezen verklaarde, de georganiseerde wijze waarop de motoren zijn weggenomen, de inhoud van voornoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie, alsmede bovengenoemd oriëntatiepunt – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof heeft zich rekenschap gegeven van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 3 augustus 2016, de dag waarop van de zijde van de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof wijst het onderhavige arrest op 1 april 2019. Het hof stelt vast dat het niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen.
In hoger beroep is de redelijke termijn met een periode van ongeveer acht maanden overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep heeft in het bijzonder te maken met het feit dat in hoger beroep DNA-onderzoeken zijn uitgevoerd, maar dat daardoor (mede) de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, kan naar het oordeel van het hof niet aan de verdachte worden verweten. Naar het oordeel van het hof is het recht op een behandeling in hoger beroep binnen een redelijke termijn dan ook geschonden.
Het hof is van oordeel dat deze schending van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering. Zonder deze schending zou naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van voorarrest passend zijn geweest.
Teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten, ziet het hof – anders dan de advocaat-generaal – aanleiding om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren.
Ter zake van de periode die bij de uitvoering van de te leggen gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, zal het hof bevelen dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de op te leggen gevangenisstraf. Het hof zal derhalve geen rekening houden met de periode die de verdachte in een kliniek heeft doorgebracht, noch met de periode dat de voorlopige hechtenis is geschorst ten behoeve van de voorlopige terbeschikkingstelling aan Duitsland. Het hof is voorts van oordeel dat in het onderhavige geval geen aanleiding bestaat om aan voornoemde omstandigheden (anderszins) een strafmatigende werking toe te kennen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof een straf bepalen ten aanzien van de niet inhoudelijk aan zijn oordeel onderworpen door de rechtbank bewezen verklaarde feiten. Voor die feiten bepaalt het hof (in navolging van de passende eis van de advocaat-generaal) als straf een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700256-14 onder 3 primair en 3 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-702765-15 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700256-14 onder 4 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-700256-14 onder 4 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor de feiten onder parketnummer
03-700607-15 onder 1, 2, 3 en 4, parketnummer 03-700256-14 onder 1 en 2, parketnummer 03-702765-15 onder 3 en 4, parketnummer 03-721100-15 onder 1, 2 primair en 3 op een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren.
Aldus gewezen door:
mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 1 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Stamhuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.