ECLI:NL:GHSHE:2019:1494

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
200.251.613_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kinderen zijn verlengd. De moeder, die alleen het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefent, is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met de verlenging van deze maatregelen. De kinderen zijn sinds december 2015 in een pleeggezin geplaatst vanwege zorgen over hun veiligheid in de thuissituatie van de moeder. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank haar beslissing ten onrechte heeft gebaseerd op een oud rapport van Format Diagnostiek en dat er inmiddels positieve ontwikkelingen zijn geweest in haar situatie, die niet zijn meegenomen in de beoordeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2019 is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft haar standpunt toegelicht. De GI heeft aangegeven dat de huidige situatie voor de kinderen veel onrust met zich meebrengt en dat de moeder niet in staat is om een constructieve samenwerking aan te gaan met de pleegmoeder. Het hof heeft besloten om nadere stukken op te vragen van de GI en de betrokken hulpverleners om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de toekomst van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 april 2019
Zaaknummer : 200.251.613/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/349967 / JE RK 18-1743
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J. de Wit,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zeeland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 oktober 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 december 2018, heeft de moeder – naar het hof begrijpt - verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing betreft, en alsnog het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, althans de machtiging slechts te verlengen voor een beperkt aantal dagen per week waarin de moeder niet voor de kinderen zorgt, zodat de kinderen en de pleegmoeder kunnen wennen aan terugkeer van de kinderen naar de moeder.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. De Wit;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de pleegmoeder.
De moeder is vanwege problemen met het openbaar vervoer niet verschenen.
De raad is, met vooraankondiging, niet verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief van de GI van 13 februari 2019 met bijlagen, waarin de GI informatie verstrekt over de stand van zaken.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om de uit de moeder geboren kinderen:
-
[minderjarige 1](hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2](hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De vaders van de kinderen zijn niet in beeld.
3.2.
Bij beschikking van 10 december 2015 is de ondertoezichtstelling van de kinderen uitgesproken en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn sindsdien steeds verlengd.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover van belang, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd met ingang van 10 december 2018 tot 10 december 2019.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft haar beslissing ten onrechte gebaseerd op het rapport van Format Diagnostiek van oktober 2016. Dit is een oud rapport waarin geen rekening is gehouden met de in gunstige zin gewijzigde omstandigheden, zoals deze blijken uit het verslag van 24 juli 2018 van de gezinscoach/ambulant woonbegeleider van de GI, [gezinscoach/ambulant woonbegeleider] , die de moeder vanuit 10 voor Toekomst begeleidt. Door 10 voor Toekomst is vastgesteld dat de moeder is gegroeid in haar rol als moeder en dat zij voldoende vaardigheden en stabiliteit heeft ontwikkeld om weer zelf haar kinderen een veilige thuisbasis en gezond opvoedingsklimaat te bieden. 10 voor Toekomst vindt het inhoudelijk verantwoord om toe te werken naar permanente terugkeer van de kinderen bij de moeder. De moeder heeft met goed resultaat de geëiste doelen behaald en zij kan de kinderen de noodzakelijke veiligheid, stabiliteit, affectie en ontwikkelingsmogelijkheden bieden. Ondanks deze goede rapportage van 10 voor Toekomst krijgt de moeder geen enkele kans om de kinderen weer (gedeeltelijk) bij haar te laten terugkeren. De GI heeft deze mogelijkheid niet willen onderzoeken.
Vanwege de in gunstige zin gewijzigde omstandigheden hadden de maatregelen voor de duur van maximaal zes maanden verlengd moeten worden met een opdracht tot het opstellen van een nieuw en onafhankelijk deskundigenrapport en eerst na het uitbrengen van het deskundigenrapport had een beslissing moeten worden genomen over de verdere verlenging. Nu wordt er op de eenmaal ingeslagen weg doorgegaan. De moeder is van mening dat dit onderzoek naar haar pedagogische vaardigheden alsnog moet worden uitgevoerd. Bij een positief advies zou er dan gekeken kunnen worden hoe de rol van de moeder vorm gegeven kan worden, bijv. door een co-ouderschap, nu de moeder ziet dat de kinderen gehecht zijn aan de pleegmoeder en zij het contact tussen de kinderen en haar niet wil verbreken.
3.6.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
In verband met zorgen over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie en de persoonlijke problematiek van de moeder zijn de kinderen in december 2015 in het pleeggezin geplaatst. In juli 2016 is Formaat Diagnostiek door de GI verzocht om een gezinsonderzoek uit te voeren, bestaande uit een ontwikkelingsonderzoek bij de kinderen, persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder, onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder en perspectiefbepaling voor de kinderen. Op basis van het onderzoek adviseert Formaat Diagnostiek in haar rapport van oktober 2016 dat gezinshereniging van de kinderen met de moeder niet in het belang van de kinderen is. Een thuisplaatsing wordt niet in het belang van een gunstige ontwikkeling van de kinderen geacht, nu de moeder vanwege de gevolgen van haar eigen complexe voorgeschiedenis onvoldoende in staat is de kinderen tegemoet te komen in hun behoefte aan een veilig, stabiel en gestructureerd opvoedingsklimaat.
Vanaf begin 2018 heeft de GI onderzocht of een co-ouderschapsregeling mogelijk zou zijn. De GI heeft geprobeerd om een constructieve samenwerking te bewerkstelligen tussen de moeder en de pleegmoeder. Daarbij heeft de moeder ondersteuning gekregen van 10 voor Toekomst waarbij 10 voor Toekomst een gedeelte van de bezoeken met de kinderen begeleidt en de moeder ondersteunt bij het accepteren van het perspectief van de kinderen en hoe haar rol als moeder op afstand vorm te geven. De bezoeken van de kinderen met de moeder zijn, vooral tijdens de vakantieperiodes, uitgebreid. Dit heeft echter geleid tot meer onrust bij de kinderen. Ook het verblijf van de kinderen tijdens de zomervakantie bij de moeder gedurende een week, heeft geresulteerd in veel moeilijk gedrag bij de kinderen. Hieruit heeft de GI de conclusie getrokken dat het noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen dat er meer rust komt in de contactregeling. Tevens is geconcludeerd dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor een co-ouderschap tussen de moeder en de pleegmoeder. Tijdens de netwerkberaden was er duidelijk een spanning voelbaar tussen de moeder en de pleegmoeder en verliep de communicatie stroef. Tevens is gebleken dat de moeder niet in staat is om de samenwerking op een constructieve manier aan te gaan met de jeugdbescherming. Het is niet haalbaar dat de moeder in de toekomst afspraken over de kinderen samen met de pleegmoeder zal kunnen maken.
Het opvoedperspectief van de kinderen ligt niet meer bij de moeder maar in het pleeggezin. Het lukt de moeder niet dit te accepteren. Het is van belang dat dit toekomstperspectief in de komende periode duidelijk naar de kinderen wordt uitgedragen. De moeder heeft nog stappen te zetten in het accepteren van het perspectief van de kinderen en hoe haar rol als moeder op afstand vorm te geven. De moeder heeft aangegeven hierbij geen hulpverlening en ondersteuning nodig te hebben. Daarom is de hulpverlening vanuit 10 voor Toekomst aan de moeder in januari 2019 gestopt. Tevens is in februari 2019 de contactregeling van de moeder met de kinderen aangepast naar één keer per vier weken een weekend om daarmee de noodzakelijke rust en stabiliteit voor de kinderen te creëren. Om de pleegmoeder te ontlasten gaan de kinderen nu ook op structurele basis naar de zorgboerderij.
De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn noodzakelijk om ervoor zorg te dragen dat de kinderen zich kunnen blijven ontwikkelen. De pleegmoeder kan de kinderen de structuur en rust bieden die zij nodig hebben om zich leeftijdsadequaat te blijven ontwikkelen. Nu de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken en het perspectief niet meer bij de moeder ligt, heeft de GI besloten een verzoek tot onderzoek bij de raad in te dienen voor een verderstrekkende maatregel.
3.7.
De pleegmoeder heeft ter zitting verklaard dat de relatie met de moeder een tijd lang goed is geweest en dat de moeder bereid was om dingen te accepteren en vragen over de opvoeding te bespreken, maar dat de verhouding al een aantal jaren zakelijk en oppervlakkig is. De kinderen hebben volgens haar rust, duidelijkheid, zekerheid en stabiliteit nodig. Nu weten ze niet waar ze aan toe zijn en dat veroorzaakt veel onrust.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de GI in de afgelopen periode de mogelijkheid van een co-ouderschap en/of een uitbreiding van de contacten tussen de moeder en de kinderen heeft onderzocht. Naar de mening van de GI is dit niet haalbaar gebleken. De kinderen hebben veel last van de wisseling tussen de twee situaties en vertonen, aldus de GI, na afloop van het contact met de moeder veel onrust en heftige gedragsproblematiek. De afgelopen periode is ook gebleken dat de plaatsing van beide kinderen bij de pleegmoeder op momenten erg zwaar is. Dit alles wordt volgens de GI mede veroorzaakt door de moeizame communicatie tussen de moeder en de pleegmoeder en de intensieve contactregeling. In het Gezinsplan OTS van 26 juni 2018 is aangegeven dat de GI in samenwerking met Juvent pleegzorg zal blijven monitoren of een plaatsing op langere termijn bij de pleegmoeder haalbaar is.
De contacten van de moeder met de kinderen zijn in deze periode (gedeeltelijk) begeleid door 10 voor Toekomst. In het door de moeder overgelegde verslag van 10 voor Toekomst van 24 juli 2018 is onder meer aangegeven dat de moeder is gegroeid in haar rol als moeder en dat zij aan haar kinderen de noodzakelijke veiligheid, stabiliteit, affectie en ontwikkelmogelijkheden kan bieden. Op basis van het verloop van de hulpverlening en gemaakte vorderingen door de moeder alsook de bereikte stabiliteit vindt 10 voor Toekomst het inhoudelijk verantwoord om toe te werken naar permanente terugkeer van de kinderen bij de moeder.
Op basis van de stukken en de behandeling ter zitting staat voor het hof voldoende vast dat de huidige situatie voor de kinderen veel onrust met zich brengt en een weerslag heeft op hun ontwikkeling. Naar de mening van de GI wordt deze situatie mede veroorzaakt door het contact dat de moeder met de kinderen heeft. De moeder betwist dit, daarbij wijzend op het verslag van 10 voor Toekomst.
De GI heeft ter zitting aangegeven dat de onrust die de kinderen ervaren na een bezoekregeling bij de moeder ook is waargenomen door Juvent pleegzorg, en dat deze bevindingen zijn neergelegd in verslagen en tussentijdse evaluaties. Ook van de begeleiding van de bezoekregeling door 10 voor Toekomst zijn door 10 voor Toekomst verslagen gemaakt.
Gelet op deze tegenstrijdige standpunten van de moeder enerzijds en de GI anderzijds acht het hof het – om tot een weloverwogen beslissing te kunnen komen - van belang om kennis te nemen van deze verslagen en evaluaties van Juvent en van 10 voor Toekomst.
Het hof verzoekt de GI dan ook om binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking afschriften van de verslagen en de (tussentijdse) evaluaties van Juvent en van 10 voor Toekomst, in elk geval over de periode van 1 januari 2018 tot op heden, aan het hof, de advocaat van de moeder, de raad en de pleegmoeder te doen toekomen, waarna de advocaat van de moeder, de raad en de pleegmoeder 14 dagen de gelegenheid krijgen om schriftelijk te reageren op deze stukken. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden tot de hierna te noemen datum.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de GI om nadere stukken over te leggen zoals onder rechtsoverweging 3.8. overwogen, uiterlijk op 2 mei 2019;
stelt de advocaat van de moeder, de raad en de pleegmoeder voor alsdan in de gelegenheid binnen twee weken, derhalve uiterlijk 16 mei 2019, schriftelijk op de door de GI overgelegde stukken te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
23 mei 2019 pro forma.
Deze beschikking is gegeven doormrs. E.A.M. Scheij, E.L. Schaafsma-Beversluis
en K.A. Boshouwers en is op 18 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.