In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de benoeming van een mentor en bewindvoerder voor [rechthebbende/betrokkene]. De rechtbank Limburg had op 22 maart 2018 een beschikking gegeven waarin [belanghebbende] als bewindvoerder en [appellante] als mentor waren benoemd. Echter, bij beschikking van 20 september 2016 waren de goederen van [rechthebbende/betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1998, onder bewind gesteld, met [belanghebbende] als bewindvoerder en [appellante] als mentor. Op 1 april 2018 werden [belanghebbende] en [appellante] ontslagen en werd [Bewindvoeringen B.V.] benoemd als opvolgend bewindvoerder en mentor.
[appellante] heeft in hoger beroep verzocht om haar benoeming als mentor te handhaven en [belanghebbende] te ontslaan als bewindvoerder. [belanghebbende] heeft incidenteel appel ingesteld en verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor zover het betreft haar ontslag als bewindvoerder. Het hof heeft op 14 maart 2019 de mondelinge behandeling gehouden en de betrokken partijen gehoord.
Het hof oordeelt dat er voldoende gewichtige redenen zijn om [appellante] als mentor en [belanghebbende] als bewindvoerder te ontslaan, gezien de verstoorde relatie tussen hen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij [Bewindvoeringen B.V.] is benoemd als bewindvoerder en mentor, en oordeelt dat dit in het belang van [rechthebbende/betrokkene] is. De grieven van zowel [appellante] als [belanghebbende] falen, en de beschikking wordt bevestigd.