ECLI:NL:GHSHE:2019:1479

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
200.253.002_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot de moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 oktober 2018, waarin de uithuisplaatsing van haar minderjarige kind is verlengd. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.S. Gerritsen, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en de verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen. De gecertificeerde instelling, Coöperatie Jeugd Veilig Verder U.A., heeft in haar verweerschrift verzocht om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 26 maart 2019, waarbij de moeder niet aanwezig was, maar de GI vertegenwoordigd was door twee medewerkers. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, wat hij ook heeft gedaan. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat zij in staat is om een veilige opvoedomgeving te bieden, maar de GI heeft betoogd dat de moeder door haar eigen problematiek niet in staat is om de noodzakelijke structuur en veiligheid te bieden aan de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat de wettelijke vereisten voor de verlenging van de uithuisplaatsing zijn voldaan. De minderjarige vertoont zorgelijk gedrag en de moeder is niet in staat om hem de benodigde zorg en structuur te bieden. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De moeder moet eerst haar eigen situatie verbeteren voordat er kan worden gekeken naar een terugplaatsing van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 april 2019
Zaaknummer : 200.253.002/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/338247 / JE RK 18-1347
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.S. Gerritsen,
tegen
Coöperatie Jeugd Veilig Verder U.A,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
de gecertificeerde instelling,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Deze beschikking gaat over
[minderjarige](ook te noemen: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 oktober 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2019, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de verlenging van de uithuisplaatsing en het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing primair af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen, althans een beslissing te nemen welke het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 februari 2019, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Gerritsen, namens de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.2.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De raad is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.3.3.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage van de GI d.d. 19 maart 2019.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] uit de moeder geboren. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] berust bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 9 november 2017 onder toezicht van de GI en bij beschikking van 19 juli 2018 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. [minderjarige] verblijft sinds 27 september 2018 op [behandelgroep] , een behandelgroep van de Combinatie Jeugdzorg.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 9 november 2018 tot 9 november 2019.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing deels niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals door haar advocaat aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder kan [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedomgeving bieden, al dan niet met behulp van de nodige hulpverlening. Zij heeft alle beschikbare hulpverlening geaccepteerd en hun adviezen voortdurend ter harte genomen. Voor de moeder moet duidelijk zijn wat er van haar wordt verwacht, ook als [minderjarige] weer thuis is. In plaats van een uithuisplaatsing zou de moeder liever aansturen op een gedeeltelijke ontlasting van haar.
De GI dient de hulpverlening van de moeder op orde te krijgen, maar deze ontbreekt nog altijd. Sinds de moeder in [plaats] woont heeft zij wel goede begeleiding vanuit de gemeente en komt er een andere bewindvoerder.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder is door haar problematiek niet in staat [minderjarige] de grenzen, regels en structuur te bieden die hij nodig heeft. [minderjarige] was verbaal en fysiek agressief richting de moeder. De moeder belastte [minderjarige] met volwassenproblematiek. De leefomgeving bij de moeder was vervuild en door de verzamelwoede van de moeder was er steeds minder ruimte in huis. De moeder heeft wel hulpverlening geaccepteerd, maar hierbij stond de problematiek van de moeder te veel op de voorgrond waardoor het niet mogelijk was toe te komen aan een veranderproces om de veiligheid van [minderjarige] te vergroten. Sinds de uithuisplaatsing ervaart [minderjarige] meer rust en veiligheid door een vaste dagstructuur en duidelijke individuele afspraken.
De ondersteuning van de moeder door de GI is gericht op het versterken van haar rol als opvoeder van [minderjarige] . De GI heeft contact met de ambulant begeleider van de moeder, maar de GI is er niet voor haar persoonlijke ondersteuning.
De uithuisplaatsing is nodig om inzicht te krijgen in de problematiek van [minderjarige] en om de moeder haar leven weer op de rit te laten krijgen. De moeder is er lichamelijk en psychisch slecht aan toe en ook haar huis en financiën veroorzaken veel stress. Hierdoor is de moeder emotioneel niet beschikbaar voor [minderjarige] . De moeder heeft aangegeven dat de twee weekenden dat [minderjarige] bij haar is, voor haar op dit moment het maximaal haalbare is. De komende periode wordt gekeken of een terugplaatsing bij de moeder in het belang van [minderjarige] is. De moeder weet wat hiervoor nodig is. De GI betwist dat zij heeft beloofd dat een uithuisplaatsing voorkomen zou kunnen worden door een nieuwe woning te betrekken. Zodra de gezondheid van de moeder verbetert en haar stress vermindert doordat haar financiën en huis op orde zijn, kan er gekeken gaan worden naar wat [minderjarige] van haar als moeder nodig heeft. Door meer zicht te krijgen op de problematiek van de moeder kan er specifieke hulpverlening worden ingezet, maar de moeder staat niet open voor een persoonlijkheidsonderzoek. Voor haar lichamelijke en psychische problematiek moet de moeder naar de huisarts, maar dat wil zij niet.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.4.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. [minderjarige] is een kwetsbare jongen, waarbij hechtingsproblematiek en dyslexie zijn vastgesteld. In de thuissituatie bij de moeder zocht [minderjarige] steeds meer de grenzen op en liet hij zorgelijk gedrag zien. Door haar eigen problematiek en spanningen was de moeder niet in staat het gedrag van [minderjarige] te begrenzen en [minderjarige] de voor hem noodzakelijke veiligheid, duidelijkheid en structuur te bieden. In het vrijwillig kader zijn verschillende soorten hulpverlening ingezet (Multi Systeem Therapie, GGzE), maar dit heeft niet voldoende resultaat opgeleverd. Sinds de uithuisplaatsing ervaart [minderjarige] meer rust en veiligheid. Om meer inzicht te krijgen in zijn problematiek en wat hij in dat verband nodig heeft, zal een persoonlijkheidsonderzoek afgenomen gaan worden. Zowel de moeder als [minderjarige] wil dat hij weer thuis komt wonen. De GI heeft echter onweersproken naar voren gebracht dat voor de moeder haar huis en financiën nog altijd veel stress opleveren en dat zij er zowel lichamelijk als psychisch slecht aan toe is. Zij is verward, is sterk vermagerd en heeft uitvalverschijnselen. Hierdoor wordt de moeder te veel in beslag genomen, waardoor zij niet voldoende beschikbaar kan zijn voor [minderjarige] . Zij zal eerst haar leven op orde moeten krijgen. Hiervoor is noodzakelijk dat de gezondheid van de moeder verbetert. Daarnaast moeten haar financiën en huis op orde zijn, zodat haar stress vermindert. De moeder houdt echter hulpverlening voor haarzelf af. Zo is zij nog altijd niet naar de huisarts geweest voor hulpverlening in verband met haar gezondheidstoestand. De bal ligt op dit moment dan ook bij de moeder.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 oktober 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 18 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.