Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5161433 16-6980)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 26 april 2017;
- de memorie van grieven van 5 september 2017 met twee producties, tevens houdende wijziging van eis;
- de memorie van antwoord van 17 oktober 2017;
- de akte van [appellante] van 28 november 2017;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 2 januari 2018.
3.De beoordeling
de hoogte niet door partijen is bepaald”. [appellante] benadrukt immers ook zelf “
dat in artikel 5 en 6 van de overeenkomst, de omvang van het (…) verschuldigde loon (…) is vastgelegd” (MvG nr. 18). Met andere woorden: [appellante] stelt dat partijen de hoogte van het verschuldigde loon zijn overeengekomen. Meer in het bijzonder geldt dat voor artikel 6 van de overeenkomst, welke bepaling [appellante] als grondslag voor haar vordering aanvoert. Artikel 7:405, lid 2 BW ziet slechts op de situatie waarin partijen de hoogte van het verschuldigde loon
nietzijn overeengekomen, zodat de vordering die in dit geding aan de orde is niet op deze bepaling is gebaseerd.
een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon”. Voor zover [appellante] op het in lid 2 bedoelde volle loon aanspraak wil maken, verduidelijkt [appellante] onvoldoende dat en waarom in dit geval van die hoofdregel zou moeten worden afgeweken. Dat [appellante] - mede verwijzend naar de gesloten overeenkomst en de eerder voor [geïntimeerde] ’s echtgenote afgewikkelde letselschade - hier het volle loon bij herhaling redelijk noemt, vormt niet de benodigde verduidelijking.
naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon” in dit geval op de volledige succes fee ex artikel 6 van de overeenkomst gesteld zou moeten worden, zodat reeds hierom haar primaire en subsidiaire vordering niet toewijsbaar zijn. Zeker gezien de van [geïntimeerde] ’s verzekeraar minimaal ontvangen € 13.000,= (akte 28-11-2017 nr. 2) die [appellante] zelf nadrukkelijk als looncomponent aanmerkt (zie het hiervoor aangehaalde citaat uit MvG nr. 18 en m.n. ook MvG nr. 19), had het verder op haar weg gelegen om (nader) te concretiseren dat en waarom zij daarnaast nog enige verdere loonaanspraak meent te hebben. Reeds bij gebreke van de benodigde concretisering is ook haar meer subsidiaire vordering niet toewijsbaar.