ECLI:NL:GHSHE:2019:1382

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
200.248.470_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot afwijzing van het verzoek ex artikel 5:130 BW met betrekking tot de goedkeuring van de jaarrekening door de Vereniging van Eigenaars

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij het verzoek van appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], om de goedkeuring van de jaarrekening door de Vereniging van Eigenaars (VvE) te vernietigen, werd afgewezen. De appellanten, eigenaren van twee appartementen in een appartementsgebouw, waren van mening dat de goedkeuring van de jaarrekening in strijd was met de wet en het splitsingsreglement, omdat er geen kascontrole had plaatsgevonden. De VvE, vertegenwoordigd door haar advocaat, betwistte deze claims en stelde dat de kascommissie gedurende het jaar toegang had tot de financiële administratie en dat er wel degelijk een kascontrole had plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2019 werden beide partijen gehoord. Het hof oordeelde dat de kascommissie voldoende gelegenheid had gehad om haar onderzoek te verrichten en dat de goedkeuring van de jaarrekening op een correcte wijze had plaatsgevonden. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en veroordeelde de appellanten in de proceskosten van de VvE.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak: 11 april 2019
Zaaknummer: 200.248.470/01
Zaaknummer eerste aanleg: 68188448 OV VERZ 18-3213
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1]
en
[appellante 1] ,
beiden wonende te [woonplaats]
,
hierna te noemen: [appellant 1] respectievelijk [appellante 1] ,
en
[appellant 2]
en
[appellante 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant 2] respectievelijk [appellante 2] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellant 1] en [appellant 2] ,
advocaat: mr. C.A. Gobbens te Breda,
tegen
Vereniging van Eigenaars [VvE] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de VvE,
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.J. van den Hoven te Breda.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, kanton Breda, van 26 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2018, hebben [appellant 1] en [appellant 2] het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het besluit van de vergadering d.d. 14 maart 2018, strekkende tot goedkeuring van de jaarrekening over het boekjaar 2017, te vernietigen, een termijn te stellen waarbinnen een nieuwe algemene vergadering dient plaats te vinden voor goedkeuring van de jaarrekening, voorafgaande waaraan een kascontrole dient plaats te vinden, met bepaling dat de VvE de kascommissie daartoe op deugdelijke wijze in de gelegenheid dient te stellen, alsmede de VvE, [appellant 1] en [appellant 2] daarvan uitgesloten, te veroordelen in de proceskosten van zowel het hoger beroep als van de procedure in eerste aanleg.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 januari 2019, heeft de VvE het hof verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, “de vorderingen van [appellant 1] en [appellant 2] niet-ontvankelijk te verklaren”, althans af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, en de in de vergadering van 14 maart 2018 genomen besluiten in stand te laten, met veroordeling uitvoerbaar bij voorraad van [appellant 1] en [appellant 2] in de kosten van dit geding.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant 1] en [appellante 2] , beiden bijgestaan door mr. Gobbens;
  • namens de VvE, haar bestuur [de vennootschap] , gevestigd te [vestigingsplaats] , in de persoon van de heer [medewerker] , bijgestaan door mw. mr. D.D. Versluis, waarnemend voor mr. Van den Hoven.
  • de heren [lid van de VvE 1] en [lid van de VvE 2] , beiden lid van de VvE, in hun hoedanigheid van belanghebbende en informant, hierna te noemen [lid van de VvE 1] respectievelijk [lid van de VvE 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van de brief met bijlagen (productie D t/m I) d.d. 12 november 2018 zijdens appellanten en het indieningsformulier met bijlagen (productie J t/m M) d.d. 14 februari 2019 zijdens appellanten, alsmede van de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door de advocaat van appellanten overgelegde spreekaantekeningen en de door de advocaat van VvE overgelegde pleitnota.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar het beroepschrift.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- [appellant 1] en [appellante 1] zijn eigenaren van het appartementsrecht, rechtgevende tot het uitsluitend gebruik van het appartement te [postcode] [plaats] aan de [adres 1] . [appellant 2] en [appellante 2] zijn eigenaren van het appartementsrecht, rechtgevende tot het uitsluitend gebruik van het appartement te [postcode] [plaats] aan de [adres 2] . Beide appartementen maken deel uit van het appartementsgebouw met toebehoren, gelegen aan de [weg] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie [sectie] , complexaanduiding [complexaanduiding] .
- Bij notariële splitsingsakte d.d. 21 december 2007 (hierna: splitsingsakte) is het appartementsgebouw gesplitst in 80 appartementsrechten die de bestemming wonen (36) en parkeren (44) hebben gekregen. In deze akte is tevens het splitsingsreglement vastgesteld.
- De VvE is op 14 maart 2018 in vergadering bijeengekomen. Tijdens deze vergadering is onder meer de jaarrekening goedgekeurd en is er een vertrouwenscommissie ingesteld met de voorwaarde dat alleen bewoners die nog niet eerder in een werkgroep of het bestuur hebben gezeten hiervan deel uit kunnen maken.
- [appellant 1] en [appellant 2] , allen bij voornoemde vergadering aanwezig, zijn het met deze besluiten oneens. Zij menen dat het besluit tot goedkeuring van de jaarrekening is genomen is strijd met de wet en het splitsingsreglement die het tot stand komen van besluiten regelt. Er heeft immers geen kascontrole plaatsgevonden en nu aan deze verplichting niet is voldaan kunnen volgens [appellant 1] en [appellant 2] de jaarstukken niet worden goedgekeurd. Mede om deze reden hebben [appellant 1] en [appellant 2] op 13 april 2018 een verzoekschrift ex artikel 5:130 BW bij de kantonrechter ingediend.
- In eerste aanleg heeft de kantonrechter bij beschikking van 26 september 2018
voornoemd verzoek afgewezen, alsook een ander bezwaar dat in hoger beroep geen rol meer vervult, en [appellant 1] en [appellante 1] alsmede [appellant 2] en [appellante 2] ieder voor de helft in de kosten van het geding zijdens de VvE (zijnde salaris gemachtigde € 500,00) veroordeeld. Daarbij was de kantonrechter, kortgezegd, van oordeel dat kon worden vastgesteld dat het benodigde onderzoek naar de jaarrekening is verricht en verslag aan de algemene ledenvergadering is uitgebracht.
4.2.
[appellant 1] en [appellant 2] zijn van deze beschikking in hoger beroep
gekomen en hebben daarbij, kort weergegeven, het navolgende aangevoerd. Zij zijn van
mening dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er vanuit dient te worden
gegaan dat een onderzoek naar de jaarrekening heeft plaatsgevonden. Deze aanname is
volgens hen onjuist. Het enkele feit dat een verslag van de kascommissie voorhanden was dat tijdens de
vergadering op 14 maart 2018 is besproken maakt niet dat de besluitvorming op
deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden. Dit verslag is, nu er vanwege het feit dat de
kascommissie niet de gewenste inzage in de daartoe benodigde informatie heeft gekregen
nimmer een kascontrole heeft plaatsgevonden, immers per definitie onvolledig. Volgens [appellant 1]
en [appellant 2] heeft de kantonrechter ten onrechte niet in zijn
beoordeling betrokken of door het bestuur van de VvE is voldaan aan de op grond van artikel
57A van de splitsingsakte op haar rustende verplichting tot het verschaffen van alle door de
kascommissie gevraagde informatie. In dit artikel is onder andere het navolgende bepaald:
“Artikel 57A
(…) De leden van de kascommissie onderzoeken de jaarrekening en brengen aan de vergadering verslag van hun bevindingen uit. Het bestuur is verplicht de commissie ten behoeve van haar onderzoek alle door haar gevraagde inlichtingen te verschaffen en haar de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de vereniging voor raadpleging ter beschikking te stellen.”
4.3.
De VvE heeft zich, kort weergegeven, als volgt verweerd. De VvE is van mening dat
het besluit tot goedkeuring van de jaarrekening geenszins in strijd met de wet en het
splitsingsreglement is genomen. Gedurende de vergadering op 14 maart 2018 is de
jaarrekening besproken en uitdrukkelijk door de leden goedgekeurd. Ook heeft de
kascontrole volgens de VvE wel degelijk plaatsgevonden, namelijk gedurende het gehele jaar
door. De kascommissie heeft toegang tot de volledige financiële administratie en heeft
inzicht in de verwerkte bankmutaties en kostenfacturen. Aldus heeft de kascommissie
volgens de VvE inzicht in alle informatie die zij wenst te verkrijgen, simpelweg vanwege
het feit dat zij daartoe digitaal toegang heeft. Daarbij heeft er op 25 oktober 2017 een overleg
plaatsgevonden tussen [de vennootschap] en de kascommissie waarbij vragen van de
kascommissie besproken en beantwoord zijn.
4.4.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens [appellant 1] en [appellant 2] nog het navolgende aangevoerd. Allereerst wordt aangevoerd dat
het verweerschrift van de wederpartij is ingediend door “ [de vennootschap] ”. Dat is echter niet de
juiste procespartij, dat is immers de VvE. Er zou reeds daarom door het hof geen acht op dit
verweerschrift mogen worden geslagen. Voorts wordt benadrukt dat er door de
kascommissie geen onderzoek naar de jaarrekening is uitgevoerd omdat dit niet kon worden
verricht. De kascommissie had weliswaar het gehele jaar toegang tot de digitale financiële
administratie, maar binnen dit systeem waren bepaalde onderdelen niet toegankelijk dan wel
niet opgenomen. Zonder deze controle heeft de besluitvorming, meer concreet het
goedkeuren van de jaarrekening, dan ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid
plaatsgevonden. Niet alleen vanwege het ontbreken van het onderzoek naar de jaarrekening,
maar ook omdat de stukken voor de algemene ledenvergadering (waaronder het verslag van
de kascommissie) te laat werden toegezonden heeft er geen deugdelijke besluitvorming
plaats kunnen vinden.
Daarnaast wordt het bewijsaanbod gehandhaafd: zo zou de heer [lid van de kascommissie] , lid van de
kascommissie, kunnen worden gehoord en kan er worden gedacht aan een controle van de
administratie door een deskundige of een onderzoek naar het handelen van het bestuur van
de VvE. Tevens wordt benadrukt dat het geen kwestie is van “puur gelijk willen
krijgen”, maar dat verzoekers slechts kritisch zijn richting het bestuur en geheel in het
belang van de VvE handelen. [appellante 2] merkt nog op dat haar en de overige leden van de
kascommissie het spreken tijdens de algemene ledenvergadering feitelijk onmogelijk werd
gemaakt. Onderwerpen die zij wilden bespreken werden door de voorzitter als zijnde “niet
relevant” weggewuifd en daarbij werd hen zelfs de microfoon fysiek ontnomen. Een en
ander klemt volgens [appellant 1] des te meer nu niet alle zaken die zij onder de aandacht hadden
willen brengen bij de overige leden van de VvE bekend waren, maar in een aantal gevallen
wel aanzienlijk financiële consequenties voor de VvE hadden. Als zodanig voelt de
kascommissie zich dan ook “overruled” en waren de leden van de VvE onvoldoende
geïnformeerd om ten aanzien van de jaarrekening een weloverwogen beslissing te kunnen
nemen.
4.5.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens de VvE nog het
navolgende aangevoerd. De VvE benadrukt dat de kascommissie gedurende het gehele
boekjaar digitale toegang tot de volledige financiële administratie heeft gehad. Ook zijn er
door de kascommissie een aantal vragen aan [de vennootschap] gesteld welke alle beantwoord
zijn. Verder heeft er op 25 oktober 2017 ook een overleg tussen beiden plaatsgevonden
waarbij ook de nodige vragen van de kascommissie beantwoord zijn. Welke informatie de
kascommissie nog nodig zou moeten hebben om haar onderzoek goed uit te voeren blijkt
nergens uit. Daarbij komt dat de kascommissie op basis van haar bevindingen een schriftelijk
verslag heeft opgemaakt dat voorafgaand aan de algemene ledenvergadering aan alle leden is
toegezonden. Ook waren de leden voorafgaand aan de algemene ledenvergadering middels
een nieuwsbrief door het bestuur uitvoerig van de meest relevantie financiële
aangelegenheden op de hoogte gebracht. Tijdens de algemene ledenvergadering is de
jaarrekening besproken en, met inachtneming van het verslag van de kascommissie,
vervolgens met meerderheid van stemmen goedgekeurd.
4.6.
Desgevraagd stelt [lid van de VvE 1] dat het verzoekers wel degelijk puur om het “gelijk
krijgen” gaat. [lid van de VvE 2] voegt daar aan toe dat gedurende de twee jaren dat hij nu lid is van de
VvE, hij nimmer een positieve bijdrage van verzoekers heeft ervaren. Gevraagd naar zijn
visie op de gang van zaken gedurende de algemene ledenvergadering geeft [lid van de VvE 2] aan dat
zowel hij als de overige leden van de VvE het beklag van de kascommissie “beu” waren.
Alle leden waren voldoende geïnformeerd en hebben dan ook aan de voorzitter gevraagd of
de jaarrekening ook zonder de goedkeuring van de kascommissie door de VvE kon worden
goedgekeurd. Nadat de voorzitter aangaf dat dit inderdaad mogelijk was is de jaarrekening
vervolgens ook direct met meerderheid van stemmen in de ledenvergadering van de VvE
goedgekeurd.
4.7.
Het hof overweegt als volgt.
4.7.1.
Het hof merkt allereerst op dat, ondanks het feit dat het namens de VvE ingediende verweerschrift als procespartij [de vennootschap] als zijnde beheerder en bestuurder van de VvE vermeldt, het evident is voor alle betrokkenen dat voornoemd processtuk door, althans namens, de VvE is ingediend. Het zal derhalve door het hof ook bij de beoordeling van deze zaak zal worden betrokken. Het door [appellant 1] en [appellant 2] opgeworpen bezwaar wordt verworpen.
4.7.2.
[appellant 1] en [appellant 2] stellen dat het besluit tot goedkeuring van de jaarrekening, zoals bij gelegenheid van de algemene ledenvergadering van de VvE d.d. 14 maart 2018 is genomen, dient te worden vernietigd nu voornoemd besluit in strijd met artikel 2:48 lid 2 BW alsmede artikel 57A van de splitsingsakte genomen zou zijn. Meer concreet zijn [appellant 1] en [appellant 2] van mening dat er geen onderzoek naar de jaarrekening, een zogenoemde kascontrole, plaats heeft kunnen vinden en dat de kascommissie om die reden ook niet in de gelegenheid geweest is om met betrekking tot de jaarrekening een advies aan de leden van VvE uit te brengen. Daarbij achten zij het uitvoeren van een kascontrole alsmede het uitbrengen van een advies door de kascommissie essentieel voor de totstandkoming van een besluit tot goedkeuring van de jaarrekening. De VvE heeft een en ander weersproken.
4.7.3.
Vast staat dat de kascommissie gedurende het gehele boekjaar 2017 digitaal toegang heeft gehad tot de financiële administratie en dus onbeperkt en op ieder gewenst moment kennis kon nemen van in voornoemde administratie verwerkte facturen en bankmutaties. Vast staat eveneens dat de kascommissie gedurende het gehele boekjaar 2017 in de gelegenheid is geweest om vragen te stellen aan [de vennootschap] , dit ook gedaan heeft en op deze vragen ook immer een antwoord heeft gekregen. Op 25 oktober 2017 heeft er zelfs een overleg plaatsgevonden tussen de kascommissie en [de vennootschap] bij gelegenheid waarvan wederom vragen van de kascommissie door [de vennootschap] zijn beantwoord. Daarnaast staat vast dat de kascommissie in het bezit was van de jaarrekening 2017, waarbij dient te worden opgemerkt dat deze jaarrekening als bijlage bij de brief van 22 februari 2018 eveneens aan alle leden van de VvE ter hand is gesteld. Voorts stelt het hof vast dat de kascommissie ook een verslag als bedoeld in artikel 2:48 lid 2 BW heeft opgesteld.
Op grond van het vorengaande is het hof dan ook van oordeel dat er door de kascommissie wel degelijk een onderzoek naar de jaarrekening heeft plaatsgevonden, temeer nu [appellant 1] en [appellant 2] ook niet hebben geconcretiseerd aan welke informatie of afschriften het de kascommissie zou hebben ontbroken en waardoor de kascommissie niet in staat zou zijn geweest om haar onderzoek volledig, deugdelijk en ordentelijk te voltooien. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de kascommissie voorafgaand aan het opstellen van haar verslag informatie bij [de vennootschap] zou hebben opgevraagd welke door laatstgenoemde niet zou zijn verstrekt. Dat de kascommissie de financiële administratie uitsluitend digitaal en derhalve niet fysiek heeft kunnen raadplegen, in de zin van het daadwerkelijk kunnen aanraken van de in de administratie verwerkte bescheiden waaronder rekeningen, maakt een en ander naar het oordeel van het hof geenszins anders. Dat raadpleging op deze – in het huidige tijdsgewricht als gebruikelijk te duiden – digitale wijze onvoldoende is geweest of onvoldoende moet worden geacht om de taak als kascommissie te kunnen uitoefenen, is niet nader onderbouwd of gebleken.
4.7.4.
Voorts overweegt het hof dat het verslag van de kascommissie bij brief van 9 maart 2018 enkele dagen voorafgaand aan de algemene ledenvergadering van 14 maart 2018 aan alle leden van VvE is toegezonden (zie productie I als overgelegd door appellanten). Bij gelegenheid van voornoemde vergadering is vervolgens de jaarrekening besproken en, met inachtneming van het verslag van de kascommissie, goedgekeurd. Het hof is dan ook van oordeel dat er door de kascommissie onderzoek naar de jaarrekening is verricht en er ook daadwerkelijk een verslag van bevindingen van de kascommissie aan de leden van de VvE is uitgebracht. Van een in strijd zijn met wettelijke dan wel statutaire bepalingen welke de totstandkoming van besluiten regelen, met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW of met het van toepassing zijnde reglement is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake. Het verzoek van [appellant 1] en [appellant 2] dient dan ook te worden afgewezen. Daarbij, en gelet op het vorengaande wellicht ten overvloede, merkt het hof in zijn algemeenheid nog op dat het verslag van een kascommissie in beginsel een puur adviserend karakter heeft en geenszins kan worden beschouwd als bindend daar waar het de goed- dan wel afkeuring van een jaarrekening betreft. De goed- dan wel afkeuring van een jaarrekening geschiedt in geval van een VvE bij hoofdelijke stemming door de leden. In deze zaak is zulks ook geschied waarbij, mede gezien de informatie als verschaft door de beide belanghebbenden, genoegzaam vast is komen te staan dat de leden op de hoogte waren van de bevindingen inclusief kritiekpunten van de kascommissie zoals in het - voorafgaand aan de algemene ledenvergadering waarin de jaarrekening is goedgekeurd - aan alle leden toegezonden verslag van de kascommissie verwoord. Dat bedoeld verslag in de ogen van (een lid van) de kascommissie zelve nog niet volledig was en mogelijk zonder overleg met het lid [appellante 2] door het lid [lid van de kascommissie] is verstuurd (zie productie J zijdens appellanten), zoals eerst in hoger beroep is gesteld, maakt het voorgaande niet anders.
4.7.5.
Het hof heeft voorts in het licht van hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling en hetgeen blijkt uit de stukken geen behoefte aan het afluisteren van de gestelde bandopname van de vergadering van 14 maart 2018, zoals verzocht door [appellant 1] en [appellant 2] bij brief van hun raadsman van 14 februari 2019. Zelfs indien – zoals door [appellant 1] en [appellant 2] wordt aangevoerd – zij minder of niet het woord hebben kunnen voeren, dan blijkt in voldoende mate dat hun bevindingen inclusief kritiek bij de overige leden bekend waren en dus konden worden meegewogen in het kader van de hoofdelijke stemming. Het door [appellant 1] en [appellant 2] gedane nader verzoek ten aanzien van de gestelde bandopname – voor zover dit is bedoeld als een verzoek aan het hof om toepassing te geven aan art. 22 Rv – zal dan ook worden afgewezen.
4.7.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep voor zover in hoger beroep aan de orde zal worden bekrachtigd.
4.8.
[appellant 1] en [appellant 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van de VvE. Deze veroordeling zal zoals verzocht uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover in hoger beroep aan de orde;
wijst het nader verzoek van [appellant 1] en [appellant 2] af;
veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de VvE op € 726,00 aan griffierecht en op € 2.148,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en S.C.H. Molin en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2019.