Uitspraak
8.De beschikking d.d. 14 februari 2019
9.De verdere beoordeling in principaal en incidenteel appel
de vrouwgrieft tegen het oordeel van de rechtbank betreffende de draagkracht van de man. Zij stelt dat de man volledig in de behoefte van de kinderen kan voorzien en dat hij een bijdrage van € 538,-- per kind per maand kan voldoen. De vrouw betwist dat de man de laatste jaren van het huwelijk huisvader is geweest. De man stelt weliswaar dat zijn inkomen in 2015 – € 1,-- was, maar de vrouw betwist dit en wijst op de opdracht van de man in 2015 bij [bedrijf 2] , waar hij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 september 2015 een inkomen heeft verdiend van € 74.690,63. Aan de aangifte IB en de brief van de belastingdienst – die overigens anders dan de man stelt geen definitieve aanslag IB betreft – kan geen waarde worden gehecht, nu de man deze aangifte zelf heeft gedaan en dit geen garantie is voor de juistheid hiervan. Dit klemt temeer nu uit de stukken naar voren komt dat de man het in het verleden niet zo nauw nam met de boekhoudplicht en het indienen van (juiste) aangiftes. De vrouw stelt, onder verwijzing naar een door haar in geding gebracht schrijven van fiscalist mr. [fiscalist] (productie 5, verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep) dat de man een verdiencapaciteit heeft van ruim € 150.000,-- netto per jaar. Gelet ook op de maandelijkse uitgaven van partijen tijdens het huwelijk – partijen beschikten over drie woningen, een caravan en gingen vier keer per jaar op vakantie – is het aannemelijk dat de man in het verleden een inkomen verdiende c.q. winst uit onderneming behaalde zoals door de vrouw opgenomen in haar draagkrachtberekening (productie 34) en de man dit ook thans gewoon kan verdienen.
het hofals volgt. Hoewel gebleken is dat de vrouw de omgang tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 3] in het verleden niet in de weg heeft gestaan en thans ook niet in de weg staat, staat als onweersproken vast dat er tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 3] in 2018 slechts drie keer (zorg)contact c.q. omgang is geweest. Gelet op het feit dat er in het verleden nauwelijks (zorg)contact c.q. omgang is geweest, ziet het hof geen aanleiding te veronderstellen dat de man de kinderen thans vaker zal zien dan voorheen. In dit oordeel heeft het hof betrokken dat de man volgens zijn advocaat wegens ziekte niet bij de mondelinge behandeling in hoger beroep aanwezig kon zijn en hij derhalve niet naar Nederland kon komen, wat er op duidt dat de man nog altijd in Spanje verblijft, temeer ook nu de kinderen de man sedert de beschikking d.d. 17 januari 2019 nog niet hadden gezien en de man bij monde van zijn advocaat ter zitting heeft verklaard dat de man bereid is tussen Nederland en Spanje te pendelen en (andere) woonruimte zoekt in Nederland. Daarbij geldt dat de rechtbank het verzoek van de man om omgang zolang hij in Spanje verblijft, heeft afgewezen en in genoemde beschikking van 17 januari 2019 heeft bepaald dat omgang plaatsvindt zolang de man een bestendige woonplaats in Nederland heeft. Het sporadische contact dat de man met de kinderen heeft, rechtvaardigt geen zorgkorting.
- [Holding BV] Holding BV, waarvan de man directeur-aandeelhouder (DGA) is. Deze onderneming treedt naar buiten toe onder de naam “ [onderneming] ”;
- [BV] BV, waarvan de man DGA is.
[BV] BVal jaren geen activiteiten meer plaatsvinden, zodat vaststaat dat hieruit geen inkomsten gegenereerd worden.
[Holding BV] Holding BVbestaat geen helder inzicht omtrent de doelomschrijving van deze vennootschap en de inkomsten die de man hiermee genereert. Uit de stukken blijkt dat het doel van [Holding BV] Holding BV aanvankelijk was het exploiteren van een assurantiekantoor en het bemiddelen bij de totstandkoming van verzekerings- en beleggingsovereenkomsten, voor heen ook het bemiddelen bij hypotheken. De man heeft in 2015 via [Holding BV] Holding nog bij (een klant van) [bedrijf 2] gewerkt gedurende een periode van vijf maanden. Uit de door de man overgelegde aangifte IB 2016 (productie 12 appelschrift) blijkt dat de activiteiten van de BV kennelijk zijn veranderd, nu ter omschrijving van de activiteiten van de BV aldaar is opgenomen “advisering coaching hondenkennel.” Uit het rapport IMK zoals door de man overgelegd blijkt dat [Holding BV] Holding zich bezighoudt met het “fokken en houden van overige dieren.” Op grond van hetgeen de advocaat van de man ter zitting heeft verklaard, is in ieder geval duidelijk dat met deze activiteiten naar verwachting geen inkomen verworven zal worden dat toereikend is voor de voorziening in het bestaan. Statuten van [Holding BV] Holding BV zijn evenwel niet in het geding gebracht, zodat thans onduidelijk is welke doelstelling de onderneming nu nastreeft en welke activiteiten [Holding BV] Holding thans ontplooit. De man stelt weliswaar dat hij thans geen opdrachten als financieel adviseur meer verricht voor [Holding BV] Holding BV en dat hij bij de belastingdienst heeft verzocht om het gebruikelijke DGA loon te verlagen c.q. op nihil te stellen over de jaren 2014 tot en met 2018, maar de beslissing op dit verzoek is niet overgelegd. Jaarstukken van [Holding BV] Holding BV ontbreken eveneens.
[de vennootschap], maar ten aanzien van deze BV heeft de man geen stukken overgelegd. De advocaat van de man heeft ter zitting desgevraagd geantwoord dat zij niet bekend is met deze onderneming van de man. Welke inkomsten de man hiermee genereert dan wel zou kunnen genereren, is dan ook volstrekt onduidelijk. Uit dit cv komt verder naar voren dat de man van december 2015 tot medio 2018 heeft gewerkt als/bij “verhuurbemiddeling luxe vakantie villa’s Spanje, immobila verzekeringen”, maar ook hieromtrent heeft de man geen stukken in het geding gebracht. De man stelt weliswaar dat zulks enkel in zijn cv staat om dit cv “op te leuken”, maar deze blote stelling acht het hof niet zonder meer aannemelijk. In dit oordeel heeft het hof betrokken dat uit de door de vrouw overgelegde e-mailwisseling (productie 17, journaalbericht 16 januari 2019) van partijen en de ambulant hulpverlener van Stichting [stichting] – waarin wordt getracht een gezamenlijk startgesprek te plannen voor de module ‘Ouderschap blijft’ – blijkt dat de man wel degelijk werkt: “Dinsdag is voor mij akkoord, ik moet wel een klein voorbehoud maken vanwege mijn werk wat op dit moment veel energie vraagt” (6 november 2018) en “Het lukt mij niet om de afspraak te halen vanwege werkzaamheden. Graag wil ik deze verzetten (…)” (12 november 2018).
NJ1979, 143 en HR 11 juli 2008,
NJ2008, 402) dient immers bij het bepalen van de draagkracht rekening te worden gehouden met alle schulden van de onderhoudsplichtige, ook met schulden waarop niet wordt afgelost.
het hofals volgt.
rechtbankheeft in dit verband het volgende overwogen:
hofoordeelt als volgt. De man maakt niet duidelijk welke beslissing hij van het hof wenst. Ook ter zitting heeft de advocaat van de man hierover geen helderheid verschaft. Het hof begrijpt de grief aldus dat de man zijn standpunt uit de eerste aanleg handhaaft dat de schuld bij verkoop van de woning aan [adres 2] moet worden afgelost. Deze blote stelling kan niet worden aanvaard. De overeenkomst / akte van levering (prod. 10) waarop de man zich beroept, bevat hiervoor geen enkel aanknopingspunt en of die aflossingverplichting ook zou gelden bij een eventuele onderwaarde is al helemaal niet duidelijk. Voor zover de man zich heeft willen beroepen op een regresvordering jegens de vrouw gaat dit beroep evenmin op. Van regres kan pas sprake zijn als de man de beweerde schuld voor meer dan het deel dat hem aangaat heeft voldaan. Op dit onderdeel faalt de grief van de man.
rechtbankheeft ten aanzien van de honden van partijen het volgende overwogen:
rechtbankheeft ter zake van [Holding BV] Holding BV het volgende overwogen:
rechtbankheeft in dit verband het volgende overwogen:
vrouwvalt de bankrekening [rekening 1] wel in de huwelijksgemeenschap. Het is niet een rekening van (een van de) onderneming(en) van de man. De rekening staat op naam van de man privé en is dus ook privé. Er gaan blijkbaar vermogensstromen naar Spanje en de vrouw vermoedt dat de man gelden heeft weggesluisd. Zij verzoekt dan ook op grond van art. 22 Rv de man te verplichten bankafschriften van deze Spaanse rekening over de jaren 2009 tot en met 2017 te overleggen. De vrouw stelt verder niet meer over spaargeld te beschikken, omdat zij daarvan gemeenschapsschulden heeft afgelost.
het hofbuiten de verdeling laten, nu als onweersproken vaststaat dat deze bankrekening ten name van een van de kinderen is gesteld en derhalve geen onderdeel uitmaakt van de tussen partijen te verdelen huwelijksgemeenschap.
het hofdat de vrouw niet heeft weersproken dat deze bankrekeningen deel uitmaken van de huwelijksgemeenschap van partijen. Nu partijen hebben nagelaten duidelijk te maken op wiens naam deze bankrekeningen staan en wat het saldo op de peildatum was, zal het hof enkel bepalen dat het saldo per de peildatum op deze bankrekeningen tussen partijen bij helfte dient te worden gedeeld dan wel dat partijen, in geval van een negatief saldo, bij helfte draagplichtig zijn.
rechtbankheeft over deze BV het volgende overwogen:
rechtbankheeft ten aanzien van de inboedel het volgende overwogen:
rechtbankheeft in dit verband het volgende overwogen:
rechtbankheeft in de beschikking waarvan beroep het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om op grond van artikel 1:164 BW de door de gemeenschap geleden schade aan de gemeenschap te vergoeden, als onvoldoende gesteld en onderbouwd afgewezen.
10.De slotsom
11.De beslissing
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen;
- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
- de verdeling van de huwelijksgemeenschap, voor zover het betreft: