ECLI:NL:GHSHE:2019:137

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
200.235.797_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een zorgregeling voor de kinderen is vastgesteld na de echtscheiding van partijen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. N. Chedra, verzoekt om de zorgregeling te wijzigen, zodat de kinderen de carnavalsvakantie bij de vader en de herfstvakantie bij de moeder doorbrengen, en de zomervakantie in twee delen van elk drie weken bij de ouders. De vader, vertegenwoordigd door mr. B. du Fossé, verzet zich tegen de verzoeken van de moeder, met uitzondering van de verdeling van de carnavals- en herfstvakantie. De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming zijn ook betrokken in deze zaak. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 4 december 2018 gehouden, waarbij de moeder, de vader en de GI zijn gehoord. Het hof oordeelt dat de verdeling van de zorg voor de kinderen in de vakanties dient te worden vastgesteld, waarbij de kinderen in de oneven jaren de carnavalsvakantie bij de vader en de herfstvakantie bij de moeder doorbrengen, en in de even jaren omgekeerd. De verzoeken van de moeder om de kinderen in Nederland te houden op hun verjaardag worden afgewezen, omdat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn. De bestreden beschikking wordt gedeeltelijk vernietigd en de zorgregeling wordt opnieuw vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 17 januari 2018
Zaaknummer: 200.235.797/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/318345 / FA RK 17-1041
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. Centen-Mölgaard, thans mr. N. Chedra,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. du Fossé.
In deze zaak is – voor zover het betreft de periode tot 9 augustus 2018, de datum waarop de ondertoezichtstelling van de kinderen is geëindigd – als belanghebbende aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 december 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 maart 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de zorgregeling gedurende de carnavals- en de herfstvakantie en de zomervakantie, en uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
- de kinderen de carnavalsvakantie bij de vader doorbrengen en de herfstvakantie bij de moeder, hetgeen jaarlijks wisselt;
- de kinderen de zomervakantie – zo blijkt uit de inhoud van het beroepschrift en de toelichting ter zitting – de eerste twee aaneengesloten weken bij de ene ouder doorbrengen en de laatste twee aaneengesloten weken bij de andere ouder doorbrengen en dat de middelste twee weken verlopen conform de reguliere omgangsregeling tot de kinderen het hulpverleningstraject hebben doorlopen.
Tevens heeft de moeder – zo blijkt uit de inhoud van het beroepschrift en de toelichting ter zitting – verzocht te bepalen dat wanneer de verjaardag van een van beide kinderen in een vakantie valt, de ouder bij wie de kinderen op dat moment verblijven ervoor dient zorg te dragen dat de kinderen op hun verjaardag in Nederland zijn zodat de andere ouder de gelegenheid heeft om het kind persoonlijk te feliciteren.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2018, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep, met uitzondering van het verzoek ter zake de verdeling van de carnavals- en herfstvakantie, af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder ten aanzien van de verdeling van de zomervakantie af te wijzen en de bestreden beschikking op dit punt in stand te laten.
De GI refereert zich ten aanzien van verzoek omtrent de verdeling van de herfst- en carnavalsvakantie aan het oordeel van het hof.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Chedra;
  • de vader;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De raad was eveneens uitgenodigd voor de zitting, maar namens de raad is niemand verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 3 april 2018;
  • de ‘Bijstelling Plan van Aanpak OTS (ondertoezichtstelling)’, ingekomen op 16 mei 2018.
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 4 december 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 11 november 2011 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [de minderjarige 1] (hierna: [de minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 2] (hierna: [de minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen zijn vanaf 10 augustus 2017, voor de duur van één jaar, derhalve tot 10 augustus 2018, onder toezicht gesteld van de GI.
Bij beschikking van 23 juli 2018 is de ondertoezichtstelling van de kinderen met ingang van 9 augustus 2018 opgeheven.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking, zo begrijpt het hof, is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant voorts, voor zover thans van belang:
  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder;
  • een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, zoals in de beschikking is weergegeven, waarbij de vader gerechtigd is tot contact met de kinderen gedurende (voor zover thans van belang) de helft van de vakanties, waarbij de kinderen:
o tijdens de carnavalsvakantie steeds bij de vader verblijven;
o tijdens de herfstvakantie steeds bij de moeder verblijven;
o tijdens de zomervakantie in het jaar 2018 de laatste drie weken bij de vader verblijven en de eerste drie weken bij de moeder, hetgeen jaarlijks wisselt.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
De rechtbank heeft bepaald dat de kinderen iedere carnavalsvakantie bij de vader verblijven, omdat de vader heeft verklaard graag met de kinderen op skivakantie te gaan. De moeder gaat echter ook graag met de kinderen op skivakantie. Daarnaast valt de verjaardag van [de minderjarige 1] met regelmaat in de carnavalsvakantie. Indien de vader dan met de kinderen op skivakantie is, is de moeder niet in de gelegenheid om haar persoonlijk te feliciteren. De moeder wenst dan ook dat de carnavals- en de herfstvakantie bij helfte worden verdeeld, in die zin dat de kinderen afwisselend in de carnavals- en de herfstvakantie bij de ouders zijn en dat beide ouders gehouden worden ook in de vakanties de andere ouder in staat te stellen het jarige kind persoonlijk te feliciteren. Gezien de slechte communicatie tussen partijen, de snelle wissel van gezinsvoogd en het feit dat de hulpverlening voor de kinderen nog niet op gang is gekomen, is het niet in hun belang dat zij drie achtereenvolgende weken bij één ouder zijn in de zomervakantie.
Ter zitting van het hof heeft de moeder voorts, in aanvulling op het beroepschrift, het volgende aangevoerd.
In de zomervakantie van 2018 is gebleken dat een regeling waarbij de kinderen drie aansluitende weken bij de vader verblijven, niet werkt. De vader moest de drie weken dat de kinderen bij hem verbleven (gedeeltelijk) werken en liet te zorg voor de kinderen dan aan derden over, onder wie zijn ouders. Vast is komen te staan dat de ouders van de vader de kinderen heeft mishandeld. Een en ander is bij de politie en Veilig Thuis gemeld. De zaak ligt nu weer bij ‘de beschermtafel’.
3.5.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader kan ermee instemmen dat de carnavals- en herfstvakantie worden verdeeld conform het verzoek van de moeder. Hij stelt voor dat de kinderen in de oneven jaren de carnavalsvakantie bij hem doorbrengen en de herfstvakantie bij de moeder en in de even jaren net andersom. De man kan niet instemmen met het verzoek van de moeder om te bepalen dat de ouders met de kinderen in Nederland dienen te zijn op de verjaardagen van de kinderen. Dit verzoek belet beide partijen om die betreffende vakantie met de kinderen op vakantie te gaan.
De vader kan verder niet instemmen met het verzoek van de moeder ten aanzien van de zomervakantie, juist omdat dit meer wisselingen met zich brengt waar de kinderen last van hebben. De vader stelt dat de gezinsvoogd het juist ook in het belang van de kinderen acht dat zij in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij ieder van partijen doorbrengen en dat zij dit ook haalbaar acht voor de kinderen.
De vader heeft ter zitting nog aangevuld dat hij in de zomervakantie van 2018, toen de kinderen drie weken bij hem verbleven, gewoon vakantie had. In het kader van de reguliere zorgregeling doet de vader wel eens een beroep op vrienden om op de kinderen te passen. Deze vrienden hebben ook kinderen die bij de kinderen op school zitten, zodat zij samen kunnen optrekken. Daar staat tegenover dat de moeder gebruik maakt van de buitenschoolse opvang. De vader betwist dat zijn ouders de kinderen hebben mishandeld. Om onrust te voorkomen brengt hij de kinderen daar echter niet meer naartoe. De reden dat de zaak nu weer bij ‘de beschermtafel’ ligt is de slechte communicatie tussen de ouders, niet de gestelde mishandeling van de kinderen door zijn ouders.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift en ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Voor de kinderen is het gezien de beladen communicatie tussen de ouders van groot belang dat er een duidelijke gestructureerde verdeling is van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, dat er zo min mogelijk wisselingen zijn en dat de kinderen weten waar zij aan toe zijn.
De ‘50/50’-verdeling van de zomervakantie is duidelijk en is iets waarmee de kinderen kunnen instemmen. Bovendien is het aantal wisselmomenten daarmee beperkt.
Het maakt volgens de GI niet uit waar de kinderen op welk moment verblijven tijdens de carnavals- en herfstvakantie, zolang deze weken maar niet worden opgesplitst om het aantal wisselingen te voorkomen.
De GI merkt op dat er, indien een van de kinderen in een vakantie jarig is, meerdere mogelijkheden voor een ouder zijn om in contact te komen met de jarige, zoals door middel van Skype, Face Time, enzovoorts. Hoe dit structureel geregeld dient te worden, laat de GI aan het hof over.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de kinderen in de vakanties dient te worden vastgesteld.
3.7.3.
Het hof stelt vast dat tussen partijen in hoger beroep niet (langer) in geschil is dat de verdeling van de zorg voor de kinderen in de carnavals- en herfstvakantie aldus dient te worden vastgesteld, dat de kinderen in de oneven jaren de carnavalsvakantie bij de vader doorbrengen en de herfstvakantie bij de moeder en dat de kinderen in de even jaren de carnavalsvakantie bij de moeder doorbrengen en de herfstvakantie bij de vader. De moeder heeft immers ter zitting van het hof met deze door de vader in zijn verweerschrift voorgestelde verdeling ingestemd. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve in zoverre vernietigen en het verzoek van de moeder ter zake toewijzen.
3.7.4.
Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd geen aanleiding om voor zover de verjaardag van één van de kinderen in een vakantie valt te bepalen dat de ouder bij wie de jarige op dat moment verblijft, met de kinderen in Nederland dient te blijven. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de ouder bij wie de kinderen verblijven, de vrijheid heeft om de vakanties naar eigen goeddunken in te delen. De enkele wens van (in dit geval) de moeder om de jarige persoonlijk te kunnen feliciteren, weegt naar het oordeel van het hof niet zo zwaar dat anders moet worden geoordeeld. Een ander oordeel zou bovendien enkel tot onrust leiden, hetgeen niet in het belang van de kinderen te achten is. Het hof zal het verzoek van de moeder derhalve in zoverre afwijzen.
3.7.5.
Het hof begrijpt dat de rechtbank bij de verdeling van de vakanties het advies van de raad en de GI in acht heeft genomen om de kinderen zo min mogelijk bloot te stellen aan onderbrekingen en overdrachtsmomenten, nu de kinderen gezien de ernstige echtscheidsproblematiek tussen de ouders veel behoefte hebben aan rust en duidelijkheid.
Het hof gaat daar in mee en oordeelt dan ook dat een verdeling waarbij de kinderen in de zomervakantie drie weken aaneengesloten bij de ene ouder verblijven en vervolgens drie weken aaneengesloten bij de andere ouder verblijven, het meest tegemoet komt aan de belangen van de kinderen, te meer nu de echtscheidingsproblematiek sinds de procedure in eerste aanleg niet is verminderd, maar is verergerd. Dit maakt het hof op uit het feit dat, na een eerdere beëindiging van de ondertoezichtstelling, de kinderen thans weer in beeld zijn bij de hulpverlenende instanties, terwijl de ouders een compleet andere lezing hebben van de gebeurtenissen die daartoe hebben geleid.
De moeder stelt nog dat de vader niet drie weken achtereen vrij kan zijn van zijn werk en de zorg voor de kinderen derhalve aan derden overlaat. Nog daargelaten dat de vader dit uitdrukkelijk betwist, zou dit een andere verdeling van de zomervakantie geenszins rechtvaardigen. Het hof ziet niet in waarom de vader de zorg voor de kinderen wanneer zij bij hem verblijven niet ook bij derden kan neerleggen als hij daartoe door werk of anderszins verhinderd is. Temeer nu, zoals de vader heeft aangevoerd en de moeder niet heeft betwist, de moeder zelf ook gebruik maakt van de buitenschoolse opvang op de dagen dat zij werkt.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de verdeling van de zorg voor de kinderen in de zomervakantie betreft en het verzoek van de moeder in zoverre afwijzen.
Conform de bestreden beschikking verblijven de kinderen in 2019 in de eerste drie weken bij de moeder en in de laatste drie weken bij de vader.
3.8.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 december 2017 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot de minderjarigen [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] en [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] in de carnavals- en herfstvakantie betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt daaromtrent de volgende verdeling vast:
bepaalt dat de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in de oneven jaren de carnavalsvakantie bij de vader doorbrengen en de herfstvakantie bij de moeder en dat zij in de even jaren de carnavalsvakantie bij de moeder doorbrengen en de herfstvakantie bij de vader;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, L.Th.L.G. Pellis en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 17 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.