Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- een bedrag van € 4.002,82 ter zake van de rekening met nummer [rekeningnummer 1] ;
- een bedrag van € 1.080,51 ter zake van de rekening met nummer [rekeningnummer 2] ;
- een bedrag van € 500,-- ter zake van de rekening met nummer [rekeningnummer 3] ;
- een bedrag van € 4.903,03 ter zake van de rekeningen met de nummers [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 5] en [rekeningnummer 6] ;
5.De motivering van de beslissing
mankeert zich zowel tegen het door de rechtbank vastgestelde saldo als tegen de vermeerdering van dit saldo met de door hem betaalde partneralimentatie.
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
vrouwhet volgende aan.
manvoert hiertegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
manhet volgende aan.
vrouwvoert hiertegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
manhet volgende aan.
vrouwvoert hiertegen aan dat de man ook in hoger beroep niet met bewijsstukken heeft onderbouwd dat hij in oktober 1988 vanuit privévermogen heeft geïnvesteerd in de toenmalige woning van partijen. Zij betwist ook dat dit het geval is. Subsidiair stelt zij dat, als al is komen vast te staan dat de man de geldbedragen heeft geïnvesteerd in de woning, slechts van een gedeelte van fl. 3.029,72 (zijnde het saldo van de rekening met nummer [rekeningnummer 7] op de huwelijksdatum) is komen vast te staan dat dit privévermogen van de man betreft. De man zou dan een vergoeding toekomen van de helft van dit bedrag, zijnde fl.1.514,50 ofwel € 687,48.
hofoverweegt dat ter zake van het bestaan van een vergoedingsrecht op de man de stelplicht en – nu de vrouw het door de man gestelde in voldoende mate heeft betwist – bewijslast rust. Het hof is van oordeel dat de man middels de overgelegde producties genoegzaam heeft aangetoond dat hij met een bedrag van € 9.080,14 uit privévermogen in de woning heeft geïnvesteerd. Dit betekent dat de man recht heeft op (een nominale) vergoeding van dit bedrag door de eenvoudige gemeenschap van woning. De vrouw is gehouden de helft van dit bedrag (te weten: € 4.540,07) aan de man te betalen. De grief van de man slaagt. Haar stelling dat het vergoedingsrecht van de man teniet zou zijn gegaan door verrekening, heeft de vrouw nagelaten te onderbouwen, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Het hof zal het verzoek van de man alsnog zal toewijzen. Hetgeen de vrouw in eerste aanleg over het vergoedingsrecht heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
vrouwhoudt in dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op haar verzoek de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan het opstellen van een beschrijving van het te verrekenen vermogen op grond van art. 1:143 BW alsmede inzage te verschaffen in de stukken zoals omschreven in punt 22 van het aanvullende verzoekschrift van 1 mei 2017 op grond van art. 843a Rv, zulks op straffe van een dwangsom.
manheeft hiertegen het volgende aangevoerd.
hofoverweegt als volgt.
‘fishing expeditions’te voorkomen (Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 553). Een vordering tot inzage dient immers niet gebruikt te worden om door de papieren van de wederpartij te bladeren om te kijken of men wellicht iets nuttigs aantreft.
ter zake van de vergoeding: