ECLI:NL:GHSHE:2019:1363

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
200.240.730_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om eenhoofdig gezag bij de moeder na jarenlange afstand van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over haar minderjarige dochter. De vader, die in België woont, heeft zich gedurende lange tijd niet betrokken getoond bij het leven van zijn dochter en heeft geen enkele uitvoering gegeven aan het gezamenlijk gezag. De moeder heeft in haar beroepschrift verzocht de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, waarin het verzoek om wijziging van het gezag was afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2019 is de moeder gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die de mening heeft geuit dat de vader zijn rol als gezagdragende ouder niet heeft ingevuld. Het hof heeft vastgesteld dat de vader geen contact heeft onderhouden met de moeder of de minderjarige, en dat er geen communicatie mogelijk is. De moeder heeft aangegeven dat de vader regelmatig van telefoonnummer verandert en dat zij geen contactgegevens heeft om hem te bereiken. Het hof heeft geconcludeerd dat de gezamenlijke uitoefening van het gezag niet meer mogelijk is en dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om het gezag aan de moeder alleen toe te kennen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de moeder toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 april 2019
Zaaknummer: 200.240.730/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/315613/FA RK 16-6372
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] (België),
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 9 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juni 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag over de nader te noemen [minderjarige] alsnog toe te wijzen, in die zin dat de moeder alleen het gezag over haar uitoefent.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Wijk;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader en zijn advocaat zijn
,met bericht van afwezigheid, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is een dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 juni 2017;
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 23 januari 2019;
- het retour gezonden kindformulier, ingekomen ter griffie op 1 februari 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen samen het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij tussenbeschikking van 26 juni 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant onder wijziging naar de beschikking van dit hof van 10 oktober 2013 een regeling vastgelegd inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Voorts is de behandeling en definitieve beslissing aangaande het verzoek van de moeder tot verkrijging van eenhoofdig gezag over [minderjarige] , pro forma aangehouden en zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de actuele stand van zaken waaronder het verloop van de vastgestelde contactregeling.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag over [minderjarige] afgewezen.
De eerder vastgestelde regeling ten aanzien van het contact tussen de vader en [minderjarige] is ongewijzigd gebleven, waarbij de rechtbank overweegt dat er vanuit wordt gegaan dat de wens van [minderjarige] wordt gerespecteerd en dat het contact voorzichtig plaatsvindt, waarbij haar belang leidend is.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat zij onvoldoende redenen aanwezig acht om verandering te brengen in het gezamenlijk gezag. De vader geeft al jaren geen invulling aan het ouderschap. Nadat de beschikking is gewezen in 2013 heeft er slechts een incidentele keer contact plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] . Afgezien van het feit dat er geen contact plaatsvindt, is de vader ook op geen enkele andere wijze betrokken bij het leven van [minderjarige] . De vader heeft geen contact met school, is niet betrokken bij de hulpverlening van [minderjarige] en is ook niet op de hoogte van de invulling van haar vrije tijd.
[minderjarige] kampt met beperkingen. Zij heeft ADHD en heeft behoefte aan veel structuur. Volgens het GGZ dient de nadruk te liggen op structuur, duidelijkheid en consequent
handelen, hetgeen ten aanzien van de rol van de vader in het leven van [minderjarige] absoluut niet aan de orde is.
Sinds 2012 is [minderjarige] aangemeld bij het GGZ en sindsdien hebben verschillende hulpverleningstrajecten plaatsgevonden. In 2014 is de hulpverlening korte tijd beëindigd. In februari 2015 is de hulpverlening weer opgestart wegens gedragsproblematiek van [minderjarige] op school. Vanaf 13 juni 2016 is er een gedragscoach ingezet op school rondom de problemen die [minderjarige] heeft met leeftijdsgenootjes. Er is een vorm van creatieve therapie opgestart en tevens is er een psycholoog, de heer [psycholoog] , die verantwoordelijk is voor het hulpverleningstraject van [minderjarige] .
De moeder stelt dat er voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag een bepaalde basis van samenwerking tussen de ouders vereist is en dat het ouderlijk gezag het recht en de plicht van ouders omvat om het minderjarige kind te verzorgen en op te voeden, conform artikel 1:247 lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek. De vader is uit het leven van [minderjarige] verdwenen, is van haar vervreemd en toont zelf geen interesse of initiatief richting haar en voldoet daarmee niet aan het voorgaande.
Nadat de tussenbeschikking is gewezen in juli 2017 is de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] zeer moeizaam verlopen en thans vindt er helemaal geen omgang meer plaats. Nadat de beschikking in maart 2018 gewezen is, heeft de vader op geen enkele wijze contact opgenomen met school of met de hulpverlening, noch contact onderhouden met [minderjarige] . Voorafgaand aan de eindbeschikking heeft de vader eenmaal contact opgenomen met de hulpverlener van [minderjarige] en daar is het bij gebleven.
Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij op geen enkele wijze contact met de vader kan opnemen. De vader heeft haar te kennen gegeven geen contact met haar te willen en wijzigt geregeld van telefoonnummer. De moeder beschikt derhalve niet over een telefoonnummer waarop zij de vader kan bereiken, noch heeft zij anderszins manieren om contact met de vader te kunnen krijgen. Er is derhalve geen communicatie mogelijk. De school beschikt evenmin over contactgegevens van de vader.
De huidige hulpverlening van [minderjarige] bij het GGZ en het zorgtraject met [instelling] en de school van [minderjarige] vindt nu plaats zonder toestemming/handtekening van de vader als medegezagsdrager. Nu de hulpverlening op de hoogte is van de complexe situatie, ook in de communicatie tussen de ouders, wordt – in ieder geval hangende deze procedure – in het belang van [minderjarige] nog gedoogd dat slechts de moeder hiervoor haar toestemming heeft verleend, zodat de hulp doorgang kan vinden.
3.6.
De vader heeft noch schriftelijk noch mondeling verweer gevoerd. Er is een brief ingekomen van de advocaat van vader, waarin het hof is bericht dat geen verweer zal worden gevoerd, dat zowel vader als de advocaat niet ter zitting zullen verschijnen en dat de vader in het belang van [minderjarige] kan instemmen met eenhoofdig gezag over haar bij de moeder.
3.7.
De raad heeft ter zitting verklaard dat de vader tot op heden niets gedaan heeft met de overweging van de rechtbank dat hij actief invulling dient te geven aan zijn gezag over [minderjarige] . Gelet op de vele jaren waarin de vader zijn rol niet invult, is de raad van mening dat de aanvaardbare termijn om deze rol wel adequaat in te vullen, thans ruimschoots voorbij is.
De raad heeft voorts verklaard dat de huidige school van [minderjarige] verplicht is om passend onderwijs te bieden en het traject dat is uitgezet om te bezien of zij op de huidige school kan blijven of naar een andere school zal moeten, behoeft ook de handtekening van de vader als
medegezagsdrager. De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat de moeder zelfstandig de beslissingen kan nemen om te zorgen dat dit soort belangrijke trajecten voor [minderjarige] doorgang kunnen vinden. De raad heeft het hof geadviseerd om het verzoek van de moeder in hoger beroep toe te wijzen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] zijn blijven uitoefenen.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt eenhoofdig gezag van een van de ouders niet in de rede, tenzij andere redenen een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
3.8.4.
Uit de stukken, het verhandelde ter zitting en ook uit het kindgesprek met [minderjarige] , is het hof gebleken dat de vader zich tot op heden niet betrokken opstelt ten aanzien van [minderjarige] en met betrekking tot de van belang zijnde aspecten in haar leven. De vader toont geen enkel initiatief richting [minderjarige] zelf, de moeder, school of hulpverlening teneinde informatie over haar leven en haar welzijn te verkrijgen of om enig contact met haar te onderhouden.
Al vele jaren, maar ook na de bestreden beschikking en de daaraan voorafgaande tussenbeslissing van de rechtbank, waarin de vader uitdrukkelijk nog een kans is geboden om daadwerkelijk invulling te gaan geven aan zijn rol als gezagdragende ouder, heeft de vader nagelaten zich in het belang van [minderjarige] betrokken en actief op te stellen ten aanzien van haar leven en welzijn, alsmede het contact tussen hen beiden.
De moeder is in het verleden geregeld tegen obstructies aangelopen ten aanzien van gezagskwesties rondom verlenging van het paspoort van [minderjarige] en het maken van reizen naar Marokko.
Hoewel de hulpverlening rondom [minderjarige] zich thans nog coulant opstelt, met de huidige procedure in het achterhoofd, hebben hulpverleners en school uiteindelijk wel de thans ontbrekende toestemming van de vader als medegezagsdrager nodig teneinde de voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverleningstrajecten formeel te kunnen waarborgen. Het hof is
van oordeel dat het niet van de coulance van de hulpverleners en andere betrokkenen moet afhangen of [minderjarige] de voor haar noodzakelijke hulp ook daadwerkelijk en op korte termijn krijgt. De moeder dient slagvaardig de beslissingen te kunnen nemen die nodig zijn voor [minderjarige] . Dit klemt te meer nu de vader geen enkele betrokkenheid toont en dus niet (afdoende) op de hoogte is van de problematiek van [minderjarige] en de hulp die hiervoor dient te
worden ingezet. Het feit dat de vader geen correcte contactgegevens verstrekt aan de moeder, maakt bovendien dat een deugdelijke communicatie tussen de ouders niet mogelijk is en derhalve ook geen invulling kan worden gegeven aan gezamenlijk gezag.
3.8.5.
Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat, nu de vader zich zo duidelijk distantieert van [minderjarige] en een feitelijke invulling en een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening met de moeder en het nemen van beslissingen van enig belang over [minderjarige] in gezamenlijk overleg onmogelijk is doordat de vader afwezig en onbereikbaar is, wijziging van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de moeder om eenhoofdig te worden belast met het gezag over [minderjarige] alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] aan de moeder alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, L.Th.L.G. Pellis en M.I. Peereboom- Van Drunick is op 11 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.