ECLI:NL:GHSHE:2019:1360

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
200.252.075_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, appellante, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2018 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd. De kinderen staan sinds 11 oktober 2016 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn uithuisgeplaatst vanwege ernstige zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De moeder betwist de zorgen van de GI en stelt dat zij in staat is om de kinderen weer thuis te laten wonen, met begeleiding van een instantie. De GI heeft echter verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking in stand te laten, omdat er nog geen duidelijkheid is over de opvoedmogelijkheden van de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn de moeder, de GI en de vader gehoord. De vader heeft bezwaar gemaakt tegen een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Het hof heeft overwogen dat de wettelijke vereisten voor een uithuisplaatsing nog steeds zijn vervuld en dat het noodzakelijk is om de uithuisplaatsing voort te zetten totdat er meer duidelijkheid is over de opvoedmogelijkheden van de moeder. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De GI zal een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen bij de moeder, maar dit moet zorgvuldig gebeuren om herhaling van eerdere problemen te voorkomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 april 2019
Zaaknummer : 200.252.075/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/336405 / JE RK 18-1080
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.J. Driessen,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
- ten aanzien van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige 2] : [pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 januari 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna nader te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder respectievelijk in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord :
- de moeder, bijgestaan door mr. Driessen ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader.
2.3.1.
De raad en de pleegouders van [minderjarige 2] zijn, met berichtgeving vooraf, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 5 maart 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 11 oktober 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk, bij de thans bestreden beschikking, verlengd tot 11 oktober 2019.
3.3.
Bij beschikking van 11 oktober 2016 heeft de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Arnhem) een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend bij de andere ouder met gezag, zijnde de vader, met ingang van 11 oktober 2016 tot 11 oktober 2017.
Bij beschikking van 18 mei 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (locatie Arnhem) voormelde beschikking van 11 oktober 2016 bekrachtigd voor zover het de daarbij verleende machtiging tot uithuisplaatsing betrof en de termijn van de machtiging zich uitstrekte over de periode van 11 oktober 2016 tot 21 augustus 2017. Het hof heeft voormelde beschikking vernietigd voor zover de daarbij verleende machtiging tot uithuisplaatsing zich uitstrekte over de periode vanaf 21 augustus 2017 en het verzoek van de raad in zoverre alsnog afgewezen.
3.4.
Bij beschikking van 1 mei 2017 heeft de rechtbank Oost- Brabant machtiging verleend tot plaatsing van de kinderen in een logeerhuis van de [instelling 1] , gedurende één weekend in de maand, met ingang van 1 mei 2017 tot uiterlijk 11 oktober 2017.
3.5.
Met ingang van 13 juni 2017 is bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant aan de GI een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg. Bij beschikking van 26 juni 2017 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 11 oktober 2017.
3.6.
Bij beschikking van 9 oktober 2017 is de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening van pleegzorg verlengd tot 11 oktober 2018.
3.7.
Bij beschikking van 27 november 2017 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 18 december 2017 is deze machtiging verlengd tot 11 oktober 2018.
3.8.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep aan de orde, de aan de GI verleende machtiging verlengd om [minderjarige 1] met ingang van 11 oktober 2018 tot 11 oktober 2019 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en om [minderjarige 2] in diezelfde periode uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.9.
Bij (tussen-)beschikking van 14 januari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant de beslissing op het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de ouders over de kinderen aangehouden tot 1 juli 2019, teneinde de GI in de gelegenheid te stellen een onderzoek in te stellen naar een mogelijke thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder.
3.10.
De moeder kan zich met de onder 3.8 vermelde beschikking niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.11.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat een thuisplaatsing niet aan de orde kan zijn. De moeder is van mening dat er per direct - met begeleiding van een instantie - gewerkt kan gaan worden aan een gefaseerde terugplaatsing van de kinderen bij haar. De moeder is het niet eens met de zorgen van de GI over haar contact met de kinderen. Zij betwist dat zij onvoorspelbaar is en de kinderen belast met mededelingen die niet bij hun leeftijd passen. De moeder stelt voorts dat zij wel degelijk open is over haar psychische gesteldheid en kwetsbaarheid. Zij is begin 2017 met medicatie gestart en is psychisch stabiel. Eenmaal per twee weken vindt er een gesprek plaats tussen de moeder en de hulpverlening. Daarnaast is er een signaleringsplan opgesteld.
In de afgelopen jaren heeft de GI ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder dan wel van een netwerkplaatsing. Ook de klachtencommissie van de GI heeft de hierop gerichte klachten van de moeder gegrond verklaard.
3.12.
De GI heeft - in het kort - het volgende naar voren gebracht.
De GI houdt niet langer vast aan het opvoedbesluit van 2 februari 2018. Nu de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen bij de moeder eerst moeten worden onderzocht, dient de huidige machtiging in stand te blijven. Dit onderzoek staat op stapel.
Daarnaast zal binnen een periode van enkele weken na de mondelinge behandeling de [instelling 1] een screening gaan uitvoeren van het netwerk van de moeder.
3.13.
De vader heeft ter zitting - in het kort - het volgende verklaard.
Het gaat momenteel goed met de kinderen. Zij zijn ook positief over school. Dit was in het verleden anders. De vader heeft er bezwaar tegen dat de kinderen bij de moeder terug worden geplaatst.
De kinderen zijn een beetje onrustig over wat er nu rondom hen speelt.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.14.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.14.2.
Naar het oordeel van het hof wordt nog steeds voldaan aan de wettelijke vereisten voor een uithuisplaatsing. Het hof zal dat hierna uitleggen.
3.14.3.
De kinderen zijn in oktober 2016 uithuisgeplaatst, omdat er ernstige zorgen bestonden over de moeder en over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder thuis.
De kinderen verbleven nadien op meerdere plekken. Waar de kinderen nu wonen, gedijen zij goed. [minderjarige 1] krijgt momenteel speltherapie. Deze speltherapie zal op den duur overgaan in traumatherapie. Ook [minderjarige 2] is inmiddels aangemeld voor speltherapie.
Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] is momenteel een beetje onrustig vanwege wat er speelt rondom hun toekomstperspectief.
De GI heeft ter mondelinge behandeling van het hof verklaard dat zij - ook naar aanleiding van de tussenbeschikking van de rechtbank in de procedure omtrent het gezag - niet langer vast houdt aan het eerder genomen opvoedbesluit, maar met kracht en overtuiging inzet op een spoedige aanvang van een onderzoek naar de mogelijkheden van de moeder om zelf voor de kinderen te gaan zorgen. De GI heeft de Stichting [stichting] te [plaats] bereid gevonden dit perspectiefonderzoek uit te voeren. Naar verwachting van de GI zal het onderzoek begin april 2019 van start gaan. De onderzoeksresultaten komen na drie maanden beschikbaar.
De moeder is van mening dat per direct onder begeleiding van [instelling 2] een aanvang kan worden gemaakt met de gefaseerde terugplaatsing van de kinderen bij haar thuis. Het hof volgt de moeder niet in haar verzoek. Hoezeer het hof de wens van de moeder ook invoelbaar acht bezien vanuit haar belang en perspectief, toch is het hof van oordeel dat, mede gelet op de voorgeschiedenis, het noodzakelijk is aan de hand van het traject bij [stichting] te beoordelen of een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder kan worden gerealiseerd : het kan en mag niet nog een keer fout gaan voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het hof is dan ook van oordeel dat een (gefaseerde) thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder op dit moment niet in het belang van de kinderen is.
Onder deze omstandigheden acht het hof het noodzakelijk dat de uithuisplaatsing voortduurt totdat aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek door [stichting] duidelijkheid is ontstaan over de opvoedmogelijkheden van de moeder en het toekomstperspectief van de kinderen.
De GI heeft verder ter zitting van het hof verklaard dat de omgang tussen de moeder en de kinderen uitgebreid zal worden naar gelang dit past binnen het perspectiefonderzoek. Het hof vertrouwt erop dat de GI hiernaar met grote zorgvuldigheid zal kijken.
3.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en
H.M.A.W. Erven en is op 11 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.