3.6.De raad heeft ter zitting van 20 november 2018 verklaard dat de vader voldoende heeft laten zien dat hij betrokken is op de kinderen. De omgangsregeling verloopt goed. Basaal overleg tussen de ouders is mogelijk gebleken, bijvoorbeeld over de schoolkeuze van [de minderjarige 2] . Volgens de raad dienen beide ouders op gelijkwaardige voet betrokken te zijn bij de kinderen. De raad heeft niet de indruk dat er sprake is van een situatie waarbij de kinderen klem of verloren zouden raken als het gezamenlijk gezag wordt hersteld, waarbij de raad opmerkt dat alleen de vader zijn standpunt heeft kunnen verkondigen ter zitting. Gezamenlijk gezag acht de raad in het belang van de kinderen.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.Ingevolge artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Het verzoek van de vader om hem weer mede te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wordt slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de hulpverlening van Juvent niet van de grond is gekomen. De vader verklaart hierover in zijn brief van 12 juni 2018 dat de moeder haar toestemming had ingetrokken nadat er verwijzing naar Juvent moest worden geregeld via de gemeente Middelburg (uitvoeringsorgaan Porthos), omdat zij niet wilde dat er monitoring vanuit Porthos plaatsvond en omdat zij het niet wenselijk vond dat de kinderen eventueel betrokken zouden worden bij een traject.
De moeder verklaart hierover in haar brief van 26 oktober 2018 dat de voorgestelde therapie na overleg met Juvent en Porthos geen doorgang heeft bevonden, omdat partijen in de rechtszaak overeengekomen waren dat de kinderen buiten de procedure zouden blijven, maar dat dit niet mogelijk bleek.
3.7.3.Het hof stelt vast dat de moeder, vanuit haar ervaringen met de vader in het verleden, alleen het gezag wil houden en dat de vader, vanuit zijn beleving van de huidige situatie, het ouderlijk gezag gezamenlijk met de moeder wil uitoefenen. De moeder acht de situatie niet wezenlijk anders, dan ten tijde van de beëindiging van het gezamenlijk gezag; de vader is van mening dat de situatie ten goede is veranderd en dat het nu wel mogelijk is dat de ouders samen beslissingen nemen, zonder dat de kinderen klem of verloren zullen raken. Het hof acht zich op dit moment nog onvoldoende geïnformeerd om in deze kwestie een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Hiervoor heeft het hof meer zicht nodig op de belangen van de kinderen en het effect dat een gezamenlijke gezagsuitoefening op hen zal hebben. [de minderjarige 2] is nog te jong om zich rechtstreeks richting het hof te uiten en [de minderjarige 1] is tweemaal niet op de uitnodiging van het hof ingegaan om zijn mening te geven tijdens een kindgesprek. Het hof vindt het echter wel van groot belang om te weten hoe [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zich tot deze kwestie verhouden en waar hun belangen liggen. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 20 november 2018 is met de vader en de raad de mogelijkheid tot benoeming van een bijzondere curator voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] besproken. De vader heeft verklaard dat hij hier niets op tegen heeft, zolang de kinderen niet klem worden gezet waarbij hij tevens de zorg heeft uitgesproken dat de moeder dergelijke bemoeienis zal afhouden.
De raad ondersteunt deze mogelijkheid en beschouwt benoeming van een bijzondere curator als een goed middel om de kinderen te horen en te achterhalen wat zij willen. Indien er sprake is van een situatie waarin de moeder de kinderen beïnvloedt, zal de bijzondere curator hier volgens de raad doorheen prikken.
De moeder is niet verschenen ter zitting, zodat het hof de moeder niet naar haar mening heeft kunnen vragen.
3.7.4.Het hof is van oordeel dat zich in deze procedure met betrekking tot [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] een belangenstrijd in de zin van artikel 1:250 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) voordoet. Het belang van de kinderen in deze kwestie vraagt om een benoeming van een bijzondere curator. Dat belang kan in deze zaak voor ieder van de kinderen wellicht ook anders liggen. De bijzondere curator dient met name het belang van de kinderen, ook van ieder kind afzonderlijk, in deze procedure te onderzoeken en te verwoorden wat het voor deze kinderen zou betekenen indien de vader wederom mede zou worden belast met het gezag.
3.7.5.Mevrouw E.A. Peters, kantoorhoudend te [kantoorplaats] , is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door het hof, alvorens verder te beslissen, worden benoemd.
3.7.6.Het hof verzoekt de bijzondere curator bij haar werkzaamheden de ‘Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen, bijlage bij de publicatie ‘Werkproces benoeming bijzondere curator o.g.v. art. 1:250 BW’, welke stukken door de griffier aan de bijzondere curator op haar verzoek zullen worden toegezonden. Het hof acht de taak van de bijzondere curator er in deze zaak vooral in gelegen dat zij ervoor zorgt dat de belangen van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zo goed mogelijk worden belicht en dat beide kinderen zich daarin gehoord voelen. Het hof verzoekt de bijzondere curator in dit verband om te onderzoeken hoe de kinderen tussen de ouders in het leven staan, wat de gevolgen voor hen zijn van de strijd tussen de ouders (bijv. of er sprake is van een loyaliteitsconflict bij de kinderen) en hoe zij de verschillende leefgebieden waarderen.
Van belang is daarbij zicht te krijgen op de mogelijke gevolgen van een verandering van de huidige gezagssituatie (gezag alleen bij de moeder) naar een nieuwe situatie (gezag weer bij beide ouders).
Het hof verzoekt de bijzondere curator daaromtrent aan het hof rapport uit te brengen.
Het hof gaat er van uit dat er sprake is van per kind uiteenlopende belangen, hetgeen ook van belang is bij toepassing van de vergoedingsregeling inzake rechtsbijstand- en toevoegcriteria.
3.7.7.Het hof wijst er op dat de bijzondere curator, vanuit de professionele beroepsuitoefening gezien, bij het onderzoek en de rapportage het navolgende in acht zal nemen:
- het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
- het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
- in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
- het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, waaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
- de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
3.7.8.Het hof zal bepalen dat partijen – de advocaat van de vader en de moeder persoonlijk – de bijzondere curator van adres-, e‑mail- en/of telefoongegevens zullen voorzien, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt.
3.7.9.Het hof wijst de ouders erop dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in het kader van de aan haar verstrekte opdracht te geven instructies gevolg te geven en de bijzondere curator in staat te stellen onvoorwaardelijk in contact met [de minderjarige 1] en/of [de minderjarige 2] te treden. Het onthouden van toestemming door een ouder aan contacten tussen de bijzondere curator en de kinderen acht het hof in strijd met het bepaalde in artikel 1:250 BW.
3.7.10.Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden teneinde de bijzondere curator in staat te stellen haar werkzaamheden te kunnen uitvoeren en haar rapportage aan het hof te kunnen uitbrengen. Het hof verzoekt de bijzondere curator om het rapport vóór vrijdag 12 april 2019 aan het hof te doen toekomen waarna partijen in de gelegenheid zullen worden gesteld om binnen twee weken na toezending van dit verslag door de griffier schriftelijk hun reactie op het rapport te geven.
3.7.11.Het hof behoudt zich iedere beslissing voor.