ECLI:NL:GHSHE:2019:135

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
200.235.510_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige na rapportage Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om haar minderjarige kind onder toezicht te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.B.M. Rütten, had eerder een verzoek ingediend dat was aangehouden in afwachting van een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft op 17 oktober 2018 een rapport uitgebracht waarin werd geconcludeerd dat er op dat moment geen sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige, en dat de ouders in staat waren om de nodige hulpverlening te accepteren en de situatie te verbeteren.

Het hof heeft de rapportage van de Raad in overweging genomen en vastgesteld dat, hoewel er zorgen zijn over de opvoedsituatie, de ouders bereid zijn om samen te werken aan de verbetering van de situatie. De vader heeft goede afspraken gemaakt met de school en er is stabiliteit in de thuissituatie. Het hof oordeelt dat de ouders voldoende in staat zijn om de bedreigingen voor de minderjarige weg te nemen met behulp van vrijwillige hulpverlening van de gemeente Heerlen.

Daarom heeft het hof besloten om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 januari 2018 te bekrachtigen, waarin het verzoek tot ondertoezichtstelling werd afgewezen. Het hof benadrukt dat, mocht de situatie veranderen of mocht de hulpverlening stagneren, er altijd een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling kan worden ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 januari 2019
Zaaknummer : 200.235.510/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/244289 JE RK 17-2789
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.B.M. Rütten,
als vervolg op de beschikking van het hof van 5 juli 2018.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de vader), bijgestaan door mr. A.S. van Gans.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 5 juli 2018

Bij die beschikking heeft het hof de beslissing op het verzoek van de moeder aangehouden in afwachting van de resultaten van - onder meer - het beschermingsonderzoek van de raad en de raad verzocht om een advies uit te brengen en te rapporteren over de noodzaak van een maatregel van kinderbescherming.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De raad heeft op 17 oktober 2018 een gecombineerde rapportage uitgebracht. Op grond van de bevindingen van het onderzoek concludeert de raad dat er nu geen sprake is van een zodanige ernstige bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] dat een ondertoezichtstelling nodig is. Hoewel de zorgen over [de minderjarige] groot zijn, is de raad van mening dat de ouders op dit moment voldoende bereid en in staat zijn onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging voor [de minderjarige] weg te nemen en hulpverlening te accepteren, omdat zij de zorgen over [de minderjarige] onbewust met elkaar delen en de noodzakelijke hulpverlening voor hem is opgestart. De raad besluit dan ook het onderzoek naar de opvoedingssituatie van [de minderjarige] af te sluiten onder verwijzing van de ouders naar de gemeente Heerlen, zodat zij erop toezien dat voor [de minderjarige] en ouders de juiste hulpverlening wordt opgestart dan wel wordt opgevolgd.
Voorts adviseert de raad (op verzoek van) de rechtbank - samengevat - om te bepalen dat de contacten tussen [de minderjarige] en de moeder voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden via de begeleide omgangsregeling (BOR), onder professionele begeleiding van Xonar/aXnaga (niveau twee).
6.2.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de volgende stukken:
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 2 november 2018;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 23 november 2018;
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 23 november 2018.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om zonder nadere mondelinge behandeling te kunnen beslissen. Op grond van de stukken, waaronder het raadsrapport, overweegt het hof verder als volgt.
7.1.1.
Er zijn nog veel zorgen over de situatie rondom [de minderjarige] . Enerzijds, omdat de hulpverlening en het onderzoek bij Care4Kidz moeizaam van de grond komt en anderzijds, omdat er nog steeds geen contactherstel heeft plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en zijn moeder.
De moeder wordt op dit moment overvraagd in de relatie met haar huidige partner en hun twee kinderen, waardoor het intakegesprek bij Care4Kidz nog niet kon plaatsvinden en zij (tijdelijk) geen actieve rol kan vervullen in het leven van [de minderjarige] .
7.1.2.
Alhoewel het hof deze zorgen onderschrijft, is de situatie rondom [de minderjarige] op dit moment voldoende rustig en stabiel.
De vader heeft met school goede afspraken gemaakt. In de thuissituatie is het eveneens rustiger. [de minderjarige] wordt niet meer zo snel boos. Hij heeft zowel op school als in de buurt verschillende vriendjes.
Verder is gebleken dat de vader in de thuissituatie persoonlijke begeleiding heeft om de stabiliteit, die er zijn leven is ontstaan, vast te houden. Er zijn geen zorgen over het functioneren van de vader en hij is in zijn pedagogische vaardigheden en in zijn zelfredzaamheid gegroeid.
7.1.3.
Bovendien komt uit het raadsrapport naar voren dat beide ouders de zorgen over [de minderjarige] delen. In het belang van [de minderjarige] zijn zij bereid om hun samenwerkingsrelatie te verbeteren en hun verdere medewerking te verlenen aan de hulpverlening die in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
De raad heeft in dit kader geadviseerd om een aantal trajecten in te zetten.
Op de eerste plaats acht de raad het noodzakelijk dat er een Begeleide Omgangsregeling niveau II (BOR II) zal worden ingezet om het contact tussen de moeder en [de minderjarige] te herstellen. De procedure tot omgang (en gezag) is aanhangig bij de rechtbank, die in dit kader verder zal beslissen.
Voor de ouders gezamenlijk dient er een passende vorm van ouderschapsreorganisatie te worden ingezet die is afgestemd op de persoonlijke situatie van de ouders, omdat de verwachting bestaat dat de moeder via een regulier traject wordt overvraagd.
Op dit moment is er nog veel wantrouwen tussen de ouders en alhoewel de onderlinge communicatie aanvankelijk was verbeterd, zijn de ouders op dit moment niet goed in staat om met elkaar te overleggen.
Voor de moeder is het ten slotte van belang dat zij een persoonlijk, individueel traject gaat volgen en psychologische ondersteuning gaat accepteren, teneinde haar eigen belaste verleden te verwerken.
7.1.4.
In het kader van voornoemde trajecten is het noodzakelijk dat er door een onafhankelijke derde partij regie wordt gevoerd en dat de individuele hulpverleners (via deze regievoerder) de hulpverlening op elkaar afstemmen.
Het ligt voor de hand dat de gemeente Heerlen, op grond van haar wettelijke taak, deze regiefunctie op zich neemt en deze taak thans voortvarend oppakt. Van een noodzaak om de regie binnen een gedwongen kader te laten plaatsvinden is, gezien de bereidheid van de ouders, nu niet gebleken. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de ouders hun reeds toegezegde medewerking aan de noodzakelijk hulpverlening aan [de minderjarige] en aan henzelf zullen verlenen.
Mocht de hulpverlening uiteindelijk alsnog stagneren of mochten de omstandigheden anderszins wijzigen, dan kan de meest gerede partij een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling bij de rechtbank indienen.
7.2.
Dit alles maakt dat het hof met de raad van oordeel is, dat er nu geen sprake is van een zodanige ernstige bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] dat een ondertoezichtstelling nodig is, omdat de ouders op dit moment voldoende in staat en bereid zijn om met inzet van vrijwillige hulpverlening, te weten de gemeente Heerlen, die bedreiging weg te nemen.
Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
18 januari 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, H. van Winkel en H.J. Witkamp en is op 17 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.