In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een geschil in het kader van een schadestaatprocedure. De appellante, Automobielmaatschappij B.V., heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 1 maart 2017 een vonnis heeft gewezen in een eerdere procedure. De rechtbank oordeelde dat de verkoop en levering van twaalf voertuigen door een medewerker van de appellante aan de geïntimeerde, [geintimeerde 1], niet rechtsgeldig was. De rechtbank verklaarde dat de appellante eigenaar is van de voertuigen en veroordeelde de geïntimeerden tot schadevergoeding aan de appellante, die nader moest worden vastgesteld.
De procedure is voortgezet met een schadestaat, waarin de appellante een bedrag van € 47.538,98 vordert, bestaande uit kosten voor opslag, transport, taxatierapport en waardeverlies van de voertuigen. De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 1 maart 2017 enkele van deze posten toegewezen, maar de appellante is het niet eens met de afwijzing van andere posten, waaronder de kosten van het taxatierapport en de berekening van het waardeverlies.
In hoger beroep heeft de appellante grieven ingediend tegen de beslissing van de rechtbank, met name met betrekking tot de waardeverliesberekening en de afwijzing van de kosten van het taxatierapport. De geïntimeerden hebben de grieven bestreden, maar zijn het ook niet eens met het door de rechtbank gemaakte onderscheid tussen ‘duurdere’ en ‘goedkopere’ voertuigen. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor een memorie van antwoord in het incidenteel appel aan de zijde van de appellante en heeft verdere beslissingen aangehouden.