ECLI:NL:GHSHE:2019:1343

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
200.219.717_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over schadestaatprocedure na ongeldige overdracht van voertuigen

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een geschil in het kader van een schadestaatprocedure. De appellante, Automobielmaatschappij B.V., heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 1 maart 2017 een vonnis heeft gewezen in een eerdere procedure. De rechtbank oordeelde dat de verkoop en levering van twaalf voertuigen door een medewerker van de appellante aan de geïntimeerde, [geintimeerde 1], niet rechtsgeldig was. De rechtbank verklaarde dat de appellante eigenaar is van de voertuigen en veroordeelde de geïntimeerden tot schadevergoeding aan de appellante, die nader moest worden vastgesteld.

De procedure is voortgezet met een schadestaat, waarin de appellante een bedrag van € 47.538,98 vordert, bestaande uit kosten voor opslag, transport, taxatierapport en waardeverlies van de voertuigen. De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 1 maart 2017 enkele van deze posten toegewezen, maar de appellante is het niet eens met de afwijzing van andere posten, waaronder de kosten van het taxatierapport en de berekening van het waardeverlies.

In hoger beroep heeft de appellante grieven ingediend tegen de beslissing van de rechtbank, met name met betrekking tot de waardeverliesberekening en de afwijzing van de kosten van het taxatierapport. De geïntimeerden hebben de grieven bestreden, maar zijn het ook niet eens met het door de rechtbank gemaakte onderscheid tussen ‘duurdere’ en ‘goedkopere’ voertuigen. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor een memorie van antwoord in het incidenteel appel aan de zijde van de appellante en heeft verdere beslissingen aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.219.717/01
arrest van 9 april 2019
in de zaak van
[automobielmaatschappij] Automobielmaatschappij B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
verder: [appellante] ,
advocaat: mr. G. te Biesebeek te Helmond,
tegen

1.[de vennootschap] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geintimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder: gezamenlijk [geintimeerden c.s.] en afzonderlijk [geintimeerde 1] en [geintimeerde 2] ,
advocaat: mr. B.J. de Jong te Eindhoven,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 5 september 2017 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer/rolnummer C/01/309114 / HA ZA 16-406 tussen partijen gewezen vonnis van 1 maart 2017.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 5 september 2017;
- de memorie van grieven van [appellante] van 5 december 2017 met producties;
- de memorie van antwoord van [geintimeerden c.s.] van 20 februari 2018.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de stukken vermeld in het tussenarrest van 5 september 2017 en de stukken van de eerste aanleg.

6.De verdere beoordeling

6.1
Zoals in het vonnis van 1 maart 2017 onder 2.1 en 2.2 omschreven, betreft het nu voorliggende geschil een schadestaatprocedure, als vervolg op een tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 25 februari 2015 (zaaknummer C/01/273197 / HA ZA 14-26). Daarin ging het om de vraag naar de rechtsgeldigheid van de verkoop en levering van twaalf voertuigen door een medewerker van [appellante] aan [geintimeerde 1] . De rechtbank oordeelde dat geen sprake was van een geldige overdracht en verklaarde op vordering van [appellante] voor recht dat [appellante] eigenaar is van de betreffende voertuigen. [geintimeerden c.s.] is door de rechtbank onder meer veroordeeld tot vergoeding aan [appellante] van de door haar als gevolg van de ongeldige overdracht geleden schade, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 9 november 2013 tot aan de voldoening. Voorts is [geintimeerden c.s.] bij wege van voorlopige voorziening hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een voorschot aan [appellante] van € 48.500,=. Onderdeel van dit voorschot is een bedrag van € 12.850,= aan waardevermindering van acht in beslag genomen voertuigen.
Het vonnis van 25 februari 2015 is in kracht van gewijsde gegaan.
6.2
[appellante] heeft een schadestaat opgesteld die door de rechtbank als volgt is samengevat:
Kosten opslag, transport en vrijgave voertuigen € 11.606,98
Kosten taxatierapport € 782,=
Waardeverlies negen geretourneerde voertuigen:
Waarde bij ‘verkoop’ € 137.850,=
Taxatiewaarde na teruggave
€ 91.400,=-/-
€ 46.450,=
Voorschot
€ 12.850,=-/-
Totaal € 33.600,=
Kopieerkosten bewijsbeslag
€ 1.550,=
Totaal € 47.538,98
Voor de berekening van het waardeverlies van de negen voertuigen (acht in beslag genomen en een geretourneerd) heeft [appellante] zich gebaseerd op een taxatierapport van het Nederlands Taxatie & Adviesbureau (NTAB) van 31 maart 2015. Dit rapport gaat uit van het verschil in inruilwaarde van de voertuigen tussen het moment van de ongeldig verklaarde verkoop en dat van de terugkeer ervan. De kosten van dit rapport bedragen € 782,=.
6.3
[appellante] vordert op grond hiervan, samengevat, hoofdelijke veroordeling van [geintimeerden c.s.] tot betaling van het bedrag van € 47.538,98, met rente en kosten.
De post van € 11.606,98 is door [geintimeerden c.s.] niet betwist, de overige posten wel.
6.4
Bij tussenvonnis van 21 september 2016 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 8 februari 2017 plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 1 maart 2017 heeft de rechtbank de volgende posten toegewezen:
Kosten opslag, transport en vrijgave voertuigen € 11.606,98
Restant waardeverlies voertuigen
€ 9.390,56
€ 20.997,54
Kopieerkosten bewijsbeslag
€ 1.550,=
€ 22.497,54
[geintimeerden c.s.] is hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 20.997,54 en [geintimeerde 1] afzonderlijk tot betaling van het bedrag van € 1.550,=, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 9 november 2013 tot aan de voldoening. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd. Voor het overige is de vordering van [appellante] afgewezen. De rechtbank heeft bij de berekening van het waardeverlies het taxatierapport van NTAB niet tot uitgangspunt genomen en de kosten ervan daarom ook niet toewijsbaar geoordeeld. De rechtbank heeft een onderscheid gemaakt tussen enerzijds zes ‘goedkopere’ voertuigen waarvoor 8% afschrijving is gehanteerd, wat uitkomt op een bedrag van € 6.970,56, en anderzijds drie ‘duurdere’ voertuigen waarvoor de afschrijving ex aequo et bono is bepaald op € 15.000,=, in totaal € 21.970,56. Na aftrek van het eerder toegewezen voorschotbedrag van € 12.580,= levert dit het bedrag van € 9.390,56 op.
6.5
Met grief 1 komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat het taxatierapport van NTAB niet het uitgangspunt kan vormen voor de berekening van de schade. Volgens [appellante] is de uitkomst van dat rapport in overeenstemming met de gegevens van de ANWB die bij deze memorie zijn gevoegd. Grief 2 betreft het door de rechtbank gemaakte onderscheid tussen ‘duurdere’ en ‘goedkopere’ voertuigen en de bepaling van het waardeverlies op € 21.970,56. Grief 3 betreft de afwijzing van de kosten van het taxatierapport en grief 4 de compensatie van de proceskosten. [appellante] concludeert tot het alsnog integraal toewijzen van haar vorderingen.
[geintimeerden c.s.] heeft de grieven van [appellante] bestreden, met dien verstande dat ook zij bezwaar maakt tegen het door de rechtbank gemaakte onderscheid tussen ‘duurdere’ en ‘goedkopere’ voertuigen. Volgens [geintimeerden c.s.] dient voor alle voertuigen hetzelfde afschrijvingspercentage van 8% gehanteerd te worden. Tegen de toewijzing van de posten van € 11.606,98 en € 1.550,= maakt [geintimeerden c.s.] geen bezwaar. Die twee posten zijn in dit hoger beroep verder niet aan de orde.
Het gaat in dit hoger beroep alleen om de posten waardeverlies en kosten taxatierapport, en de proceskosten.
6.6
Ten aanzien van de post waardeverlies, waar grief 2 van [appellante] betrekking op heeft, concludeert [geintimeerden c.s.] tot vernietiging van het eindvonnis van 1 maart 2017 en bepaling van het afschrijvingspercentage op 8%. [geintimeerden c.s.] beoogt hiermee kennelijk een lager bedrag aan waardeverlies te bereiken dan door de rechtbank is bepaald, zij het dat [geintimeerden c.s.] hierbij niet een bepaald bedrag vermeldt, en daarmee een lager bedrag dan waartoe [geintimeerden c.s.] is veroordeeld. Dit betekent dat [geintimeerden c.s.] hiermee een incidentele grief tegen het eindvonnis van 1 maart 2017 aanvoert. Hierop heeft [appellante] nog niet kunnen reageren; het hof zal haar in de gelegenheid stellen een memorie van antwoord in het incidenteel appel te nemen.
6.7
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 21 mei 2019 voor memorie van antwoord in het incidenteel appel aan de zijde van appellante;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en E.H. Schulten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 april 2019.
griffier rolraadsheer