ECLI:NL:GHSHE:2019:1336

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
200.242.694_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de totstandkoming van een overeenkomst tussen Personnel Search B.V. en Pro Service B.V. met betrekking tot detachering en betaling van facturen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Personnel Search B.V. tegen Pro Service B.V. over de totstandkoming van een overeenkomst en de betaling van een factuur van € 12.939,44. De feiten van de zaak zijn als volgt: op of omstreeks 20 januari 2014 zijn onderhandelingen gestart tussen Personnel Search en een vennootschap voor de detachering van een werknemer bij een andere vennootschap. Pro Service, die in oprichting was, heeft een factuur gestuurd aan Personnel Search voor de werkzaamheden van de werknemer. Personnel Search heeft deze factuur echter niet betaald, wat leidde tot een rechtszaak. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat er een overeenkomst was tussen Pro Service en Personnel Search, en dat Personnel Search het factuurbedrag verschuldigd was. Personnel Search heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd, gericht tegen eerdere vonnissen van de kantonrechter. Het hof heeft de grieven beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat er een overeenkomst tot stand was gekomen. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter en veroordeelt Personnel Search in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.242.694/01
arrest van 9 april 2019
in de zaak van
Personnel Search B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
verder te noemen ‘Personnel Search’,
advocaat: mr. A.J. van der Knijff te Breda,
tegen
Pro Service B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
verder te noemen ‘Pro Service’
niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest van 2 oktober 2018 in het incident in hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer 5273556 CV EXPL 16-4675 gewezen vonnissen van 8 maart 2017, 20 september 2017 en 11 april 2018 tussen Personnel Search als één van de gedaagden en Pro Service als eiseres.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het arrest in het incident ex artikel 235 Rv. van 2 oktober 2018.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De beoordeling

In de hoofdzaak
6.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken staat tussen partijen – voor zover relevant – het navolgende vast.
Op of omstreeks 20 januari 2014 zijn tussen [de vennootschap 1] (verder te noemen: [de vennootschap 1] ) en Personnel Search onderhandelingen gestart voor de detachering van de heer [de werknemer] (verder te noemen: [de werknemer] ) bij [de vennootschap 2] (verder te noemen: [de vennootschap 2] ) via Personnel Search, vertegenwoordigd door de heer [medewerker van Personnel Search] (verder te noemen: [medewerker van Personnel Search] ). De heer [bestuurder van de vennootschap 1] (verder te noemen: [bestuurder van de vennootschap 1] ) trad op dat moment op namens [de vennootschap 1] ;
op 28 of 29 januari 2014 stelt [bestuurder van de vennootschap 1] voor de detachering te laten verlopen via Pro Service, toen nog in oprichting. [bestuurder van de vennootschap 1] trad op dat moment op als eigenaar van Pro Service. Bij dat e‑mailbericht was een voorbeeldovereenkomst gevoegd, zoals deze werd gehanteerd door [de vennootschap 1] ;
[de werknemer] is in februari 2014 begonnen met het verrichten van werkzaamheden voor [de vennootschap 2] ;
bij e-mailbericht van 2 februari 2014 doet [bestuurder van de vennootschap 1] aan [medewerker van Personnel Search] een voorstel met het oog op de omstandigheid dat [de werknemer] al op 3 februari 2014 bij [de vennootschap 2] aan het werk gaat;
bij e-mailbericht van 3 februari 2014 aan [bestuurder van de vennootschap 1] reageert [medewerker van Personnel Search] op het voorstel van [bestuurder van de vennootschap 1] ;
Personnel Search heeft op enig moment voorgesteld de overeenkomst te laten verlopen via een payroll bedrijf;
vervolgens vinden contacten plaats tussen [bestuurder van de vennootschap 1] en [medewerker van Personnel Search] over de invulling van een overeenkomst;
op 3 maart 2014 heeft Pro Service een factuur doen toekomen aan Personnel Search voor een bedrag van € 12.939,44 (inclusief btw) met betrekking tot de door [de werknemer] verrichte werkzaamheden;
Personnel Search heeft [de vennootschap 2] gefactureerd voor de door [de werknemer] gewerkte uren;
[de werknemer] is tot en met augustus 2014 bij [de vennootschap 2] gedetacheerd;
op 16 september 2014 is [de vennootschap 1] failliet verklaard op aanvraag van [de werknemer] .
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert Pro Service in eerste aanleg de veroordeling van Personnel Search en haar medegedaagde, PSIT, hoofdelijk, tot betaling van:
  • een bedrag van € 12.939,44 aan hoofdsom;
  • de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente, over voornoemde hoofdsom, te berekenen vanaf de vervaldatum van de factuur, dan wel vanaf 26 juli 2016, tot de dag van de algehele voldoening;
  • de vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten van een bedrag van € 1.904,42, dan wel een bedrag van € 904,39;
  • de proceskosten,
alles tegen behoorlijk bewijs van kwijting en uitvoerbaar bij voorraad.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft Pro Service, kort samengevat en voor zover in dit hoger beroep relevant, het volgende ten grondslag gelegd.
Op grond van een daartoe gesloten overeenkomst heeft Pro Service de heer [de werknemer] gedetacheerd bij Personnel Search, die [de werknemer] op haar beurt weer zou uitlenen aan [de vennootschap 2] . Pro Service is met Personnel Search een vergoeding overeengekomen van € 72,50 per daadwerkelijk door [de werknemer] gewerkt uur exclusief btw. In verband hiermee heeft [de werknemer] in februari 2014 een urenadministratie bijgehouden, waaruit blijkt dat hij in de maand februari van 2014 147,5 uur heeft gewerkt ten bate van [de vennootschap 2] . Pro Service heeft op 3 maart 2014 een factuur gestuurd aan Personnel Search ten bedrage van € 12.939,44 inclusief btw. Personnel Search weigert om deze factuur te betalen. Personnel Search heeft op haar beurt de door [de werknemer] gewerkte uren in rekening gebracht van [de vennootschap 2] , die de factuur van Personnel Search heeft voldaan. Primair vordert Pro Service de nakoming van de tussen haar en Personnel Search gesloten overeenkomst. Subsidiair vordert Pro Service de betaling op grond van een ongerechtvaardigde verrijking van Personnel Search, die immers wel voor de werkzaamheden van [de werknemer] betaald heeft gekregen, maar nalaat om Pro Service daarvoor te betalen. Pro Service is hierdoor verarmd.
Voor zover Personnel Search zich op het standpunt stelt dat [de werknemer] door zijn werkgeefster, [de vennootschap 1] , ter beschikking is gesteld, merkt Pro Service op dat [de vennootschap 1] , failliet is verklaard en dat zij met de curator van [de vennootschap 1] een regeling heeft getroffen op grond waarvan eventueel bestaande aanspraken op betaling van [de vennootschap 1] aan haar zijn gecedeerd.
6.2.3.
Personnel Search en PSIT hebben tegen de vorderingen van Pro Service het navolgende tot verweer aangevoerd:
I. Pro Service is niet-ontvankelijk, omdat zij in de inleidende dagvaarding het verweer van Personnel Search te summier en onvolledig heeft weergegeven;
II. tussen haar en Pro Service is geen volmaakte overeenkomst tot stand gekomen;
III. van ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake, omdat Pro Service niet is verarmd en omdat er geen enkele rechtsverhouding heeft bestaan op grond waarvan Pro Service enig recht toekomt om enige betaling ten behoeve van door [de werknemer] verrichte werkzaamheden te incasseren;
IV. van een cessie van een vordering van [de vennootschap 1] aan Pro Service is niets gebleken; Personnel Search heeft nooit een akte van cessie ontvangen.
V. tussen Personnel Search en [de vennootschap 1] is ook geen overeenkomst tot stand gekomen;
VI. Personnel Search en PSIT kunnen niet met elkaar vereenzelvigd worden.
6.2.4.
Nadat een comparitie van partijen was gelast en op 25 januari 2017 was gehouden, heeft de kantonrechter in zijn vonnis van 8 maart 2017 het beroep op niet-ontvankelijkheid (verweer I.) verworpen. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat Pro Service onvoldoende heeft onderbouwd dat Personnel Search en PSIT met elkaar vereenzelvigd kunnen worden en heeft hij de vorderingen van Pro Service niet toewijsbaar geoordeeld voor zover zij tegen PSIT waren gericht.
In het dictum van het vonnis is Pro Service toegelaten tot het leveren van bewijs dat zij met [de vennootschap 1] was overeengekomen dat zij [de werknemer] in februari 2014 mocht detacheren, dat een eventuele vordering van de curator in het faillissement van [de vennootschap 1] , volledig en op een geldige wijze, aan haar was gecedeerd en dat de overeenkomst die als productie 2 bij dagvaarding was overgelegd was bijgevoegd bij het e-mailbericht zijdens PS van 31 januari 2014. Hij heeft Personnel Search opgedragen om te bewijzen, dat zij de factuur aan [de vennootschap 2] duurzaam had gecrediteerd.
6.2.5.
In het vonnis van 20 september 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Pro Service er niet in was geslaagd om te bewijzen dat tussen [de vennootschap 1] en haar, Pro Service, een overeenkomst was gesloten die inhield dat zij [de werknemer] gedetacheerd kreeg van [de vennootschap 1] en hem vervolgens mocht detacheren bij andere bedrijven. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat dan niet relevant is of tussen Pro Service en Personnel Search een dergelijke overeenkomst was gesloten, omdat Pro Service niet bevoegd was om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Als Pro Service niet bevoegd was om [de werknemer] te detacheren, kan zij volgens de kantonrechter ook niet verarmd zijn. Wel oordeelt de kantonrechter in dit vonnis de vraag van belang of een vordering van [de vennootschap 1] is gecedeerd aan Pro Service. Naar aanleiding van een op dit punt nog door Personnel Search gevoerd verweer is de zaak naar de rol verwezen om Pro Service de gelegenheid te bieden om op dat – nieuwe – verweer te reageren.
6.2.6.
In het eindvonnis van 11 april 2018 is de kantonrechter teruggekomen op zijn eerdere oordeel met betrekking tot het bestaan van een overeenkomst tussen [de vennootschap 1] en Pro Service. De kantonrechter oordeelt, anders dan in het eerdere vonnis van 20 september 2017, dat Pro Service wel is geslaagd in het bewijs van het bestaan van een overeenkomst tussen haar en [de vennootschap 1] Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat uit het feitelijk handelen van PS volgt dat er vanaf 3 februari 2014 tot 1 april 2014 een overeenkomst heeft bestaan tussen Pro Service en Personnel Search en dat Personnel Search het gevorderde factuurbedrag verschuldigd is geworden. Op die grond heeft de kantonrechter de gevorderde hoofdsom ad € 12.939,44 toegewezen. Van het gevorderde bedrag wegens buitengerechtelijke incassokosten heeft de kantonrechter een deel, groot € 904,39 toegewezen. Voorts heeft de kantonrechter de gevorderde wettelijke handelsrente toegewezen en Personnel Search veroordeeld in de kosten van het geding.
De vorderingen tegen de medegedaagde van Personnel Search zijn in dit eindvonnis afgewezen en Pro Service is veroordeeld in de kosten van het geding, voor zover aan de zijde van de medegedaagde gevallen.
6.3.
Personnel Search heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. Personnel Search heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Pro Service.
De grieven I en II zijn gericht tegen het tussenvonnis van 8 maart 2017, meer in het bijzonder tegen hetgeen de kantonrechter daarin heeft overwogen in r.o. 3.8 tot en met 3.10 (grief I) en in r.o. 3.14 (grief II).
Grief III is gericht tegen het tussenvonnis van 20 september 2017, met name tegen hetgeen de kantonrechter heeft overwogen in r.o. 2.5 tot en met 2.7.
De grieven IV tot en met VI zijn gericht tegen het eindvonnis van 11 april 2018. Grief IV is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om terug te komen op een eerder gegeven beslissing (r.o. 2.5 tot en met 2.9). Grief V is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat in de periode van 3 februari 2014 tot 1 april 2014 een overeenkomst heeft bestaan tussen partijen (r.o. 2.15 en 2.16). Grief VI is gericht tegen de toewijzing van de gevorderde handelsrente en tegen de proceskostenveroordeling.
6.4.
De beslissing in het eindvonnis berust op het oordeel van de kantonrechter dat tussen Pro Service en Personnel Search vanaf 3 februari 2014 tot 1 april 2014 een overeenkomst heeft bestaan op grond waarvan Personnel Search het bedrag verschuldigd is geworden dat Pro Service aan haar heeft gefactureerd, € 12.939,44. Het hof zal eerst grief V beoordelen, die tegen dat oordeel is gericht. Daarbij betrekt het hof tevens grief III, waarmee Personnel Search betoogt dat bij de beoordeling van de vraag of tussen partijen een overeenkomst is ontstaan ook relevant is wat tussen Pro Service en [de vennootschap 1] over een detachering van [de werknemer] is overeengekomen. Mocht blijken dat deze grieven falen, dan kan hetgeen Personnel Search overigens in hoger beroep heeft aangevoerd verder onbesproken blijven, omdat in dat geval uit het bestaan van een overeenkomst voortvloeit dat Personnel Search het gevorderde verschuldigd is. De subsidiair en meer subsidiair daarvoor door Pro Service aangevoerde gronden behoeven dan verder geen beoordeling meer.
6.5.1.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat de rechtsstrijd in deze zaak beperkt is tot de vraag of Personnel Search aan Pro Service het gevorderde bedrag verschuldigd is geworden. Onderwerp van het geschil is dus niet de vraag of tussen partijen een raamovereenkomst tot stand is gekomen en, zo ja, wat die overeenkomst behelsde en of die overeenkomst ook in voldoende mate is ingevuld. Pro Service heeft aan haar vordering primair ten grondslag gelegd dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten op grond waarvan voor Personnel Search een verbintenis tot betaling van het gevorderde bedrag is ontstaan.
6.5.2.
Een overeenkomst tussen partijen is een meerzijdige rechtshandeling en komt tot stand door aanvaarding van een daartoe strekkend aanbod (artikel 6:217, lid 1 BW). Een rechtshandeling vereist een op het rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (artikel 3:33 BW). Verklaringen kunnen, tenzij anders bepaald, in iedere vorm geschieden en kunnen in een of meer gedragingen besloten liggen (artikel 3:37 BW). Verder geldt dat een partij geen beroep kan doen op het ontbreken van een met een verklaring in de zin van artikel 3:37 BW overeenstemmende wil, wanneer bij de wederpartij een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat een verklaring of gedraging een bepaalde strekking heeft gehad (artikel 3:35 BW).
6.6.
Het hof neemt als uitgangspunt dat met betrekking tot de gedragingen van partijen feitelijk vaststaat dat Personnel Search een werknemer van [de vennootschap 1] , [de werknemer] , voor het verrichten van werkzaamheden ten bate van [de vennootschap 2] aan [de vennootschap 2] ter beschikking heeft gesteld. Voorts volgt uit het verweer van Personnel Search tegen de door Pro Service als grondslag voor haar vordering aangevoerde ongerechtvaardigde verrijking dat Personnel Search [de vennootschap 2] daarvoor facturen heeft gestuurd, die door [de vennootschap 2] ook zijn betaald. Personnel Search betwist immers niet dat zij voor de werkzaamheden van [de werknemer] door [de vennootschap 2] is betaald. De heer [medewerker van Personnel Search] heeft op 13 oktober 2015 overigens ook bevestigd dat Personnel Search over de maanden februari en maart 2014 [de vennootschap 2] had gefactureerd, toen hij als getuige werd gehoord in een voorlopig getuigenverhoor voor de rechtbank te Rotterdam.
6.7.
De feitelijke gang van zaken berust op contacten tussen enerzijds [medewerker van Personnel Search] , middellijk bestuurder van Personnel Search, en [bestuurder van de vennootschap 1] . [bestuurder van de vennootschap 1] heeft hierbij enerzijds opgetreden als vertegenwoordiger van [de vennootschap 1] , maar anderzijds ook als vertegenwoordiger van Pro Service, zowel op het moment dat Pro Service in oprichting was als later, na haar oprichting.
6.8.1.
Het onderhavige geschil vindt zijn oorsprong in onduidelijkheid over de positie die [bestuurder van de vennootschap 1] heeft ingenomen tijdens de tussen partijen gevoerde onderhandelingen in de periode van 28 januari 2014 tot en met begin februari 2014. [bestuurder van de vennootschap 1] trad immers aanvankelijk op als vertegenwoordiger van [de vennootschap 1] en deed het oorspronkelijk aanbod namens deze B.V. (zie e-mail 26 januari 2014, 09.53 uur). Naar aanleiding van een verzoek van Personnel Search om gegevens betreffende [de werknemer] antwoordt [bestuurder van de vennootschap 1] bij e-mailbericht van 28 januari 2014, 5.34 uur, als volgt:
“Zoals besproken is het onze bedoeling dat er een dienstverleningsovereenkomst wordt aangegaan met een speciaal daarvoor bestemde BV, nl. PROservice B.V. thans nog een eenmanszaak. Daarmee is ketenaansprakelijkheid ten aanzien van de loonheffingen niet aan de orde. (…)”
6.8.2.
Dat één en ander zo is besproken, zoals gemeld in dit bericht, is door Personnel Search niet betwist. Vervolgens is van de zijde van [bestuurder van de vennootschap 1] in de daarop volgende e-mailwisseling telkens gebruik gemaakt van een template van Pro Service, zijn de vervolgmails gestuurd vanaf het e-mailadres [e-mailadres] en door [bestuurder van de vennootschap 1] afgesloten met vermelding van PRO service onder de slotregel van de berichten. Het hof is, anders dan Personnel Search bij memorie van grieven aanvoert, van oordeel dat [bestuurder van de vennootschap 1] na 28 januari 2014 in elk geval in de e-mailwisselingen met Personnel Search geen onduidelijkheid meer heeft laten bestaan met betrekking tot de vraag in welke hoedanigheid hij optrad. Ook uit de inhoud van de e‑mailberichten volgt dat [bestuurder van de vennootschap 1] herhaaldelijk voldoende kenbaar heeft gemaakt dat hij optrad als eigenaar van PROservice B.V.i.o., dan wel namens Pro Service, en met de bedoeling om namens Pro Service te (gaan) contracteren.
6.8.3.
Dat [medewerker van Personnel Search] hier indertijd ooit bezwaar tegen heeft gemaakt, blijkt niet uit de mailwisselingen en is door Personnel Search ook niet gesteld. Personnel Search voert weliswaar aan dat zij ter afdekking van aansprakelijkheidsrisico’s een derde partij (payroll bedrijf) tussen haar en Pro Service dan wel [de vennootschap 1] wilde schuiven, maar daarmee is niet gesteld dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen Pro Service als wederpartij. Voorts voert Personnel Search aan dat zij in een e-mailbericht van 31 januari 2014 een set met eigen overeenkomsten aan [bestuurder van de vennootschap 1] heeft gestuurd, maar het e-mailbericht zelf bevat ook geen enkel bezwaar tegen de eerdere mededeling van [bestuurder van de vennootschap 1] dat hij via Pro Service wilde contracteren.
6.9.
Omdat [de werknemer] al op zeer korte termijn (op 3 februari 2014) aan het werk zou gaan bij [de vennootschap 2] , heeft [bestuurder van de vennootschap 1] in een e-mailbericht van 2 februari 2014, het navolgende voorstel aan [medewerker van Personnel Search] gedaan:
“Omdat er thans nog geen overeenstemming is over de inhoud van het contract stellen wij daarom dat partijen akkoord zijn gegaan met de reeds eerder overeengekomen voorwaarden voor het project [de vennootschap 2] , inhoudende:
(…)
Op basis van deze voorwaarden zal onze medewerker, zoals afgesproken, op maandag 3 februari aanstaande zich melden bij [de vennootschap 2] . Wij gaan er gevoeglijk vanuit dat de afspraken tussen Personnel Search BV als opdrachtgever en Proservice BV i.o. als opdrachtnemer voor dit deel hiermee op een juiste wijze zijn weergegeven.
Wij stellen voor om vanwege de korte tijdspanne tussen de opdrachtverstrekking en de aanvang van het project op korte termijn de overige voorwaarden aanvullend overeen te komen. (…)”
De in deze e-mail genoemde voorwaarden komen – behoudens één punt – overeen met de condities zoals die door [medewerker van Personnel Search] zijn bevestigd in zijn e-mailbericht van 3 februari 2014, 09.06 uur.
6.10.
In reactie op dit e-mailbericht van 2 februari 2014 antwoordt [medewerker van Personnel Search] op 3 februari 2014, verzonden om 09:06 uur, met onder meer de navolgende tekst:
“Voor nu zijn deze afspraken even afdoende:
Project: Levering van diensten en uitvoeren van software ontwikkeling op het gebied van Java.
Start project: 1-2-2014
Uur per week: 40
Duur: 3 maanden, optie tot verlenging
Einddatum: 30-4-2014
Plaats werkzaamheden: (…)
Bedrijf: [de vennootschap 2]
Tarief per uur: € 72,50 excl. BTW, incl. reiskosten
Betalingstermijn: 30 dagen
Facturering: 100% bij levering en akkoord urenstaat door opdrachtgever
Opdrachtgever: nader te bepalen.
Het gaat ons om zakendoen met een partij waar wij kunnen borgen dat onze klant niet in problemen kan komen door niet afdragen BTW / Loonbelasting etc.”
6.11.
Het hof is van oordeel dat deze e-mail, gelezen in de context van het daaraan voorafgaande bericht van [bestuurder van de vennootschap 1] van 2 februari 2014, niet anders kan worden uitgelegd dan dat [medewerker van Personnel Search] instemt met het voorstel dat [bestuurder van de vennootschap 1] heeft gedaan, met uitzondering van één onderdeel. Dat betreft de partij die als opdrachtgever heeft te gelden. In het voorstel van [bestuurder van de vennootschap 1] staat Personnel Search vermeld als opdrachtgever, in de reactie van [medewerker van Personnel Search] neemt hij achter opdrachtgever op “nader te bepalen”. Hieruit blijkt dat [medewerker van Personnel Search] bij het beantwoorden van het voorstel van 2 februari 2014 heeft stilgestaan bij de voorgestelde partijen bij een overeenkomst. Wat er dan ook zij met betrekking tot het voorbehoud ten aanzien van de opdrachtgever: in elk geval heeft [medewerker van Personnel Search] in zijn antwoord van 3 februari 2014 geen voorbehoud of bezwaar gemaakt tegen de persoon van Proservice B.V. i.o. als opdrachtnemer.
6.12.
Hiervoor heeft het hof onder 6.8 al overwogen dat [bestuurder van de vennootschap 1] zich na 28 januari 2014 in de gevoerde correspondentie altijd heeft gepresenteerd als Pro Service B.V. i.o., dan wel als bestuurder van die vennootschap. In de e-mailcorrespondentie heeft [bestuurder van de vennootschap 1] er ook herhaaldelijk expliciet op gewezen dat hij de voorkeur gaf aan een overeenkomst tussen Pro Service en Personnel Search. Feiten of omstandigheden op grond waarvan [medewerker van Personnel Search] desondanks heeft mogen veronderstellen dat [bestuurder van de vennootschap 1] niet namens Pro Service optrad, heeft [bestuurder van de vennootschap 1] niet gesteld. Daarbij overweegt het hof dat het van tweeën één is: of [bestuurder van de vennootschap 1] is opgetreden namens Pro Service, of hij trad op namens [de vennootschap 1] . In dat laatste geval zou de bevestiging door [medewerker van Personnel Search] op 3 februari 2014 van gemaakte afspraken betekenen dat Personnel Search verplichtingen was aangegaan tegenover [de vennootschap 1] . Het bestaan van een overeenkomst tussen Personnel Search en [de vennootschap 1] is echter door Personnel Search niet gesteld. Sterker nog: zij heeft dit in eerste aanleg expliciet ontkend. Personnel Search voert in deze procedure ook niet tot verweer aan dat zij door de verkeerde partij is gedagvaard. Dit alles voert het hof tot de conclusie dat [medewerker van Personnel Search] door het bevestigen van de door [bestuurder van de vennootschap 1] voorgestelde “afspraken” een door [bestuurder van de vennootschap 1] gedaan aanbod (als verwoord in de e-mail van 2 februari 2014) heeft aanvaard en dat dus op 3 februari 2014 een overeenkomst tot stand is gekomen met de inhoud zoals neergelegd in de e-mail van 3 februari 2014. [bestuurder van de vennootschap 1] heeft uit de verklaring van [medewerker van Personnel Search] , gelegen in de e-mail van 3 februari 2014, mogen begrijpen dat [medewerker van Personnel Search] daarbij Pro Service als opdrachtnemer aanvaardde. Overigens erkent Personnel Search in haar memorie van grieven (nr. 51) dat het aanbod afkomstig was van Pro Service.
6.13.
Rest de vraag of de omstandigheid dat in de reactie van [medewerker van Personnel Search] open is gelaten wie als opdrachtgever zou optreden in de weg staat aan het oordeel dat tussen Pro Service en Personnel Search een overeenkomst tot stand is gekomen. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. De omstandigheid dat de mogelijkheid is opengehouden dat de positie van de opdrachtgever later nader zou kunnen worden ingevuld, doet niet af aan het feit dat tussen [bestuurder van de vennootschap 1] en [medewerker van Personnel Search] overeenstemming bestond over de essentialia van een overeenkomst. Het bestaan van overeenstemming vindt bevestiging in het feit dat vervolgens ook feitelijk overeenkomstig die afspraken is gehandeld. [de werknemer] heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van [de vennootschap 2] ; Personnel Search heeft [de vennootschap 2] daarvoor gefactureerd en [de vennootschap 2] heeft deze facturen voldaan. Pro Service heeft Personnel Search voor te verrichten diensten op 3 maart 2014 gefactureerd. Daartegen heeft Personnel Search aanvankelijk niet geprotesteerd. Kortom, de wederzijdse verplichtingen stonden vast en werden feitelijk conform afspraak uitgevoerd.
Dat [medewerker van Personnel Search] in de aangehaalde correspondentie optrad als vertegenwoordiger van een andere persoon dan Personnel Search (zoals bijvoorbeeld het door Personnel Search voorgestelde payroll bedrijf) is niet gesteld. Omdat [medewerker van Personnel Search] optrad als vertegenwoordiger van Personnel Search, mocht [bestuurder van de vennootschap 1] uit de in de e-mail van 3 februari 2014 opgenomen verklaring begrijpen dat Personnel Search vooralsnog als opdrachtgever had te gelden, zo lang in de tot stand te brengen definitieve overeenkomst geen andere partij als zodanig door [medewerker van Personnel Search] zou zijn aangewezen en partijen, Pro Service en Personnel Search, hierover overeenstemming hadden bereikt.
6.14.1.
Door Personnel Search is in de toelichting op grief III nog betoogd dat bij de beantwoording van de vraag of tussen Personnel Search en Pro Service een overeenkomst tot stand is gekomen ook de verhoudingen tussen Pro Service en [de vennootschap 1] betrokken moet worden. Personnel Search merkt op dat voor het bestaan van een overeenkomst tussen haar en Pro Service ook relevant zou zijn dat de overeenkomst tussen Pro Service en [de vennootschap 1] er effectief toe zou leiden dat [de vennootschap 1] niet meer dan de kostprijs van [de werknemer] zou ontvangen, terwijl de winstmarge zonder enige valide reden zou worden verschoven naar Pro Service.
6.14.2.
Het hof verwerpt dat verweer. Voor de vraag of tussen Personnel Search en Pro Service een overeenkomst tot stand is gekomen is het niet relevant of tussen Pro Service en [de vennootschap 1] afspraken zijn gemaakt over het detacheren van [de werknemer] door Pro Service. Ook indien afspraken daartoe ontbreken, kan Pro Service immers met Personnel Search overeenkomen dat zij [de werknemer] ter beschikking stelt. Problemen gaan dan eventueel ontstaan bij de nakoming van een dergelijke verbintenis, wanneer [de vennootschap 1] niet wil meewerken en [de werknemer] niet ter beschikking stelt. In dat geval zou Pro Service haar verplichting tot het ter beschikking stellen van [de werknemer] niet kunnen nakomen en zou zij dus toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst die zij daartoe was aangegaan met Personnel Search of de nader aan te wijzen opdrachtgever. Dat Pro Service op een dergelijke wijze jegens Personnel Search tekort is geschoten, is in rechte niet gesteld of gebleken. In tegendeel: Personnel Search heeft [de werknemer] vanaf 3 februari 2014 kunnen plaatsen bij [de vennootschap 2] en [de werknemer] is ook voor die onderneming gaan werken.
6.14.3.
Voor zover Personnel Search aanvoert dat mogelijk sprake is van een verschuiving van winsten van [de vennootschap 1] naar Pro Service merkt het hof op dat dit niet zonder meer afbreuk doet aan de rechtsgeldigheid van de overeenkomst tussen Pro Service en Personnel Search. Dat laatste is zo ook niet door Personnel Search gesteld. Zij heeft geen rechtsgrond aangevoerd op grond waarvan een overeenkomst met een dergelijke intentie consequenties zou moeten hebben voor de rechtsverhouding tussen Personnel Search en Pro Service, zoals die is ontstaan door de e-mailwisseling van 2 en 3 februari 2014.
6.15.
Voor zover Personnel Search bij memorie van grieven vervolgens nog wijst op de discussie tussen partijen zoals die na 3 februari 2014 is gevoerd, merkt het hof op dat die discussie niets afdoet aan het feit dat partijen op 3 februari 2014 een overeenkomst waren aangegaan. Het voorstel daartoe van [bestuurder van de vennootschap 1] voorzag in werkafspraken die in de nabije toekomst nog konden worden aangepast bij een nadere invulling van een definitieve overeenkomst. De discussie over de invulling van die gewijzigde overeenkomst doet niets af aan de inhoud van de daaraan voorafgaande overeenkomst.
6.16.
Het hof komt tot de conclusie dat de kantonrechter in zijn eindvonnis van 11 april 2018 terecht heeft geoordeeld dat tussen partijen een overeenkomst tot stand was gekomen op grond waarvan Personnel Search in elk geval voor de periode tussen 3 februari en 1 april 2014 aan Pro Service een vergoeding verschuldigd was geworden voor het ter beschikking stellen van [de werknemer] . In de toelichting op grief V merkt Personnel Search nog op dat zij het door Pro Service aan haar vordering ten grondslag gelegde aantal uren (147,5) bij gebrek aan wetenschap betwist. Het hof is van oordeel dat deze betwisting onvoldoende gemotiveerd is, gelet op de omstandigheid dat dit aantal uren aansluit op de overeenkomst, waarin staat dat de werknemer 40 uren per week werkzaamheden zou verrichten. [de werknemer] heeft zijn werkzaamheden op of omstreeks 3 februari 2014 aangevangen en de maand februari 2014 kende vier volle werkweken. Het gefactureerde aantal uren overtreft het aantal in de overeenkomst genoemde uren niet. Bovendien kan Personnel Search zich niet op onbekendheid met het aantal gewerkte uren beroepen, omdat zij deze op haar beurt weer heeft doorgefactureerd aan [de vennootschap 2] . Het had daarom op de weg van Personnel Search gelegen om te stellen welk aantal uren dan wel door [de werknemer] was gewerkt. Nu zij dat niet heeft gedaan, passeert het hof de verder niet gemotiveerde betwisting van het aantal in rekening gebrachte uren.
6.17.
De omvang van het door [de werknemer] gewerkte aantal uren en het daarvoor verschuldigde tarief zijn voldoende komen vast te staan. Omdat de vordering op de primaire grondslag toewijsbaar is, behoeft hetgeen Pro Service subsidiair (ongerechtvaardigde verrijking) en meer subsidiair (een cessie van een vordering van [de vennootschap 1] ) heeft aangevoerd verder geen bespreking meer. De grieven III en V kunnen niet slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. In dat geval faalt ook grief VI, gericht tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Voor zover die grief tevens is gericht tegen de veroordeling tot vergoeding van de handelsrente, is hij in de toelichting slechts onderbouwd met de stelling dat de rente moet worden afgewezen, omdat de hoofdsom niet toewijsbaar is. dat standpunt is echter onjuist gebleken. Omdat geen ander inhoudelijk verweer tegen de gevorderde rente is gevoerd, faalt grief VI ook ten aanzien van de toegewezen rente.
6.18.
Gelet op het voorgaande behoeven de grieven I, II en IV verder geen bespreking meer. Personnel Search heeft in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal op die grond worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt Personnel Search in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Pro Service op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 april 2019.
griffier rolraadsheer