3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.Partijen zijn op 22 april 2010 met elkaar gehuwd te [plaats 1] , Turkije.
3.1.2.Uit dit huwelijk zijn twee, thans minderjarige, kinderen geboren. Bij beschikking van 6 september 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap gelast.
3.1.3.Deze beschikking is op 12 januari 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.1.4.Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan [adres] te [postcode] [plaats 2] (hierna: de woning). Aan de woning is een hypothecaire geldlening verbonden.
3.1.5.Blijkens voormelde beschikking van 6 september 2017 zijn partijen het er in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap over eens dat de woning aan dc vrouw kan worden toegedeeld, mits de vrouw in staat is om de woning over te nemen.
3.1.6.Uit (rov. 2.9.18 van) voormelde beschikking van 6 september 2017 volgt - voor zover thans van belang - dat de advocaten ter zitting hebben toegezegd dat zij ervoor zorgdragen dat partijen gezamenlijk een makelaar zullen benaderen om de waarde van de woning te laten taxeren, waarbij partijen de kosten van de taxatie zullen delen. De rechtbank Noord-Holland overwoog vervolgens in haar beschikking dat partijen onderling dienen af te spreken dat deze taxatie bindend zal zijn.
3.1.7.Verder is in de beschikking overwogen dat de vrouw, vanaf de dag dat de taxatiewaarde bij partijen bekend is, drie maanden de tijd zou hebben om een passende financiering rond te krijgen om de woning over te kunnen nemen tegen de getaxeerde waarde, met betaling van de helft van de overwaarde aan de man en ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Indien dit niet lukt, dan dient de woning te worden verkocht door de makelaar die de woning heeft getaxeerd.
3.1.8.Op 26 oktober 2017 heeft [makelaar] een taxatierapport uitgebracht, waarin de marktwaarde van de woning op de waardepeildatum 25 oktober 2017 is vastgesteld op een bedrag van € 165.000,--.
3.1.9.Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 januari 2018 is de vordering van de vrouw tot, samengevat, het verlenen aan haar van vervangende toestemming teneinde de overdracht van de woning aan haar te realiseren, afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.
3.1.10.Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 maart 2018 is de vordering van de vrouw tot, samengevat, het verlenen aan haar van vervangende toestemming teneinde de overdracht van de woning aan haar te realiseren, afgewezen, omdat partijen geen overeenstemming hadden over de concept-akte van verdeling, nu daarin niet alleen de toedeling van de woning aan de vrouw was opgenomen, maar tevens een regeling betreffende de schulden.
3.1.11.De geldigheidsduur van de offerte van de ING Bank voor omzetting van de hypothecaire lening op naam van de vrouw met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid liep aanvankelijk tot 1 mei 2018 en is verlengd tot en met 5 mei 2018.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft de vrouw de man op 26 april 2018 gedagvaard. De
vrouwheeft gevorderd, voor zover van belang, te bepalen dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend ten einde de overdracht van de woning aan haar te realiseren en voorts te bepalen dat het vonnis in de plaats zal treden van de handtekening van de man.
3.2.2.Aan deze vordering heeft de vrouw, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De woning is door [makelaar] te [plaats 2] getaxeerd. De man verbleef op dat moment op een voor haar onbekend adres in het buitenland. Namens de man is toestemming verleend de taxatie op de voorgestelde datum en tijdstip uit te laten voeren. De vrouw heeft een financiering kunnen verkrijgen om de woning tegen de getaxeerde waarde over te nemen. Alles is gereed om de overdracht te kunnen laten plaatsvinden, maar de man blijft zijn medewerking aan de overdracht weigeren, terwijl de geldigheidsduur van de offerte van de ING Bank voor omzetting van de hypothecaire lening op naam van de vrouw met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid loopt tot en met 5 mei 2018.
3.2.3.De
manheeft de vordering weersproken. Hij maakt bezwaar tegen de waarde van € 165.000,-- waartegen de woning is getaxeerd. Hij stelt dat deze niet bindend is overeengekomen, terwijl dit wel was opgelegd in de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 6 september 2017.
3.2.4.In het bestreden vonnis van 3 mei 2018 heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van de vrouw toegewezen.
3.2.5.De levering van de woning aan de vrouw is op 4 mei 2018 gerealiseerd.
3.3.1.De man heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de vrouw alsnog af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide procedures. De man heeft hiertoe zes grieven aangevoerd.
3.3.2.De vrouw heeft de grieven weersproken.
3.3.3.Het hof zal de grieven hierna bespreken.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.4.1.De man heeft de Turkse nationaliteit en de vrouw heeft zowel de Nederlandse nationaliteit als de Turkse nationaliteit. Deze zaak heeft dus internationale aspecten. Het hof zal derhalve allereerst de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht dienen te beoordelen.
3.4.2.Gelet op art. 2 juncto art. 8 Rv is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van het geschil.
3.4.3.Partijen noch de rechter in eerste aanleg hebben zich uitgelaten over het toepasselijke recht. Het hof begrijpt uit het feit dat partijen in hun stellingen aansluiting zoeken bij het Nederlandse recht, dat zij voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen, hetgeen in deze zaak is toegestaan.
3.5.1.De
manbetoogt met zijn eerste grief dat hij in zijn belangen is geschaad omdat de voorzieningenrechter niet een beslissing heeft genomen op de grondslag van de dagvaarding en vorderingen, maar op basis van een eigen oordeel. Onduidelijk is hoe de voorzieningenrechter tot dat oordeel is gekomen en hoe de standpunten van partijen hierin zijn meegenomen.
3.5.2.De
vrouwheeft hiertegen verweer gevoerd.
3.5.3.Het
hofoverweegt als volgt.
Anders dan de man stelt, heeft de voorzieningenrechter wel op de vorderingen van de vrouw beslist. Het enkele feit dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de toedeling van de woning aan de vrouw uiterlijk bij akte van 4 mei 2018 dient te worden uitgevoerd, omdat 5 mei 2018 (de datum waarop de hypotheekofferte van de ING Bank zijn geldigheid zou verliezen) in een weekend valt, brengt niet mee dat de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. De voorzieningenrechter heeft slechts het bepaalde in de Algemene Termijnenwet toegepast. Mitsdien faalt grief 1.
3.6.1.Grief 2 houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte een spoedeisend belang heeft aangenomen. De
manstelt dat van een spoedeisend belang geen sprake was. De vrouw heeft een spoedeisend belang gecreëerd door een afspraak met de bank te maken over de termijn voor het ondertekenen van de akte van verdeling en de hypotheekakte.
3.6.2.De
vrouwheeft hiertegen verweer gevoerd.
3.6.3.Het
hofoverweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter met juistheid aangenomen dat de vrouw ten tijde van het vonnis een spoedeisend belang had bij haar vordering. Het spoedeisend belang van de vrouw ten tijde van het vonnis in eerste aanleg was erin gelegen dat de akte van toedeling van de woning aan de vrouw uiterlijk op 1 mei 2018 moest worden ondertekend bij de notaris, omdat op die datum de hypotheekofferte van de ING Bank zijn geldigheid zou verliezen. Dat de ING Bank, naar aanleiding van een verzoek daartoe door de vrouw, bereid is geweest de termijn voor het ondertekenen van de akte van toedeling van de woning aan de vrouw te verlengen tot 5 mei 2018, ontneemt niet het spoedeisende belang van de vrouw bij haar vordering ten tijde van het vonnis. Grief 2 faalt dan ook.
3.7.1.De grieven 3, 4 en 6 keren zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de toedeling van de woning aan de vrouw dient te worden uitgevoerd tegen de waarde van € 165.000,-- waartegen de woning is getaxeerd. Ter onderbouwing van zijn grieven voert de
man- samengevat - het volgende aan.
De vrouw heeft in het kader van de echtscheidingsprocedure enkele maanden eerder een taxatie van de waarde van de woning laten uitvoeren. De woning is toen getaxeerd tegen een waarde van € 175.000,--. De voorzieningenrechter had daarom geen gewicht mogen toekennen aan de latere taxatiewaarde van € 165.000,-- waartegen de woning aan de vrouw is toegedeeld.
Voorts is de taxatiewaarde van € 165.000,-- niet zorgvuldig tot stand gekomen. De man was noodgedwongen in Turkije en kon daarom niet aanwezig zijn tijdens de taxatie van de woning. Wetende dat de man naar Nederland terug zou komen, heeft de vrouw van deze gelegenheid gebruik gemaakt en snel een makelaar uitgezocht en aangestuurd op een taxatie tijdens de afwezigheid van de man in Turkije. De man heeft geprobeerd om inzicht in de taxatiegegevens te verkrijgen. De makelaar heeft zijn verzoek hiertoe afgewezen omdat de man geen opdrachtgever is.
Onjuist is verder dat uit de echtscheidingsbeschikking volgt dat de taxatiewaarde bindend zou zijn. Dat de man akkoord is gegaan met de door de vrouw uitgezochte makelaar, betekent nog niet dat de man er ook akkoord mee was dat de taxatie bindend zou zijn.
3.7.2.De
vrouwvoert hiertegen het volgende aan. De woning is getaxeerd in overleg met de man. Zij stel dat de taxatie van de woning op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De man kan in deze procedure de waarde van de woning niet aan de orde stellen, nu die kwestie in een eerdere procedure tussen partijen reeds is afgedaan.
3.7.3.Het
hofoverweegt als volgt.
Voor zover al juist zou zijn dat de waarde van de woning niet bindend vast staat, treffen de grieven van de man geen doel. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, heeft de man zijn stelling dat de getaxeerde waarde van de woning van € 165.000,-- onjuist is, onvoldoende onderbouwd. De enkele bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep geponeerde stelling dat de waarde waartegen de woning is getaxeerd niet juist kan zijn gelet op de hoogte van de WOZ-waarde van de woning, is ontoereikend om te kunnen oordelen dat de woning niet tegen de juiste waarde is getaxeerd en toegedeeld aan de vrouw.
Het had op de weg van de man gelegen om stukken in het geding te brengen die zijn stelling staven dat de woning een andere waarde heeft, dan de door de makelaar van de vrouw getaxeerde waarde van € 165.000,-- (bijvoorbeeld een al dan niet in opdracht van de man opgemaakt taxatierapport). Nu de man dit heeft nagelaten, dient dat voor zijn eigen rekening en risico te komen. Voor zijn stelling dat de taxatie van de woning door de makelaar van de vrouw onzorgvuldig zou zijn uitgevoerd, heeft de man - tegenover de betwisting van de vrouw - onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit dit zou blijken.
Mitsdien falen de grieven 3, 4 en 6 van de man.
3.8.1.Grief 5 houdt in dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft aangenomen dat de vrouw de financiering binnen drie maanden heeft geregeld. Ter toelichting op zijn grief voert de
manhet volgende aan.
De vrouw heeft niet voldaan aan de voorwaarde uit de echtscheidingsbeschikking dat zij de financiering voor de overname van de woning binnen drie maanden na de taxatie zou regelen. De woning is getaxeerd op 26 oktober 2017. Op geen enkele wijze heeft de vrouw aangetoond dat de financiering binnen drie maanden, dus op 26 januari 2018, was geregeld.
In januari en maart 2018 is er een procedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant gevoerd. Daar is door de vrouw medegedeeld dat de offerte voor de financiering tot 1 mei 2018 zou gelden. De vrouw wist al geruime tijd dat zij voor verlenging van de financiering moest zorgen maar zij heeft de financiering toch niet op tijd geregeld.
De voorzieningenrechter had aan deze nalatigheid consequenties moeten verbinden door haar vorderingen af te wijzen.
3.8.2.De
vrouwheeft hiertegen verweer gevoerd.
3.8.3.Het
hofoverweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft de man deze grief onvoldoende onderbouwd. Zo blijkt uit het vonnis van de voorzieningenrechter van 12 januari 2018 dat de vrouw uitdrukkelijk verklaard heeft dat zij er (derhalve binnen drie maanden na de taxatie) in was geslaagd een passende financiering te verkrijgen. De man heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan hier niet van uit zou kunnen worden gegaan. Dat de vrouw de financiering niet rond zou hebben gekregen is voorts ook onaannemelijk, gelet op de door de vrouw ingestelde vorderingen. Zij zou bij die vorderingen immers geen belang hebben indien zij geen passende financiering zou kunnen verkrijgen. Mitsdien faalt grief 5.
3.9.1.De
vrouwheeft bij gelegenheid van het pleidooi gevorderd de man te veroordelen in de proceskosten van dit hoger beroep. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de man hoger beroep heeft ingesteld wetende dat er geen rechtsbelang meer was omdat de woning reeds aan de vrouw was overgedragen.
3.9.2.De
manheeft verweer gevoerd.
3.9.3.Het
hofoverweegt als volgt. Anders dan de vrouw stelt, heeft de man belang bij het hoger beroep, nu in hoger beroep ter beoordeling staat of de rechtbank terecht de vorderingen van de vrouw heeft toegewezen. Dat aan het vonnis reeds uitvoering is gegeven doet aan dat belang van de man niet af.
Partijen zijn voormalige echtgenoten. Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv de kosten van dit hoger beroep en het geding in eerste aanleg compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu het hof in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding ziet hiervan af te wijken.