3.4.Inzake deze verzoeken die voorliggen (het ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] ) luiden de stellingen van de ouders, de GI en de raad, zoals deze blijken uit de processtukken en het verhandelde ter zitting, – kort samengevat – als volgt.
-
De moeder
Het is noodzakelijk dat de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] draagt. De communicatie tussen de ouders is slecht, maar de communicatie tussen de GI en de vader ook.
[de minderjarige] is uithuisgeplaatst. De moeder is het hiermee eens: [de minderjarige] zit goed bij zijn pleegouders. De moeder kan het verzoek van de vader om vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem niet plaatsen. Bovendien heeft de vader nog nooit alleen voor [de minderjarige] gezorgd en is hij nog nooit langer dan een uur alleen met hem geweest. Inmiddels heeft de vader [de minderjarige] al maanden niet gezien.
Niemand heeft zicht op de pedagogische vaardigheden van de vader en op zijn thuissituatie. [de minderjarige] is bang om te eten vanwege het gedrag van de vader. In januari 2018 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij de vader [de minderjarige] tijdens het eten een dom kind/domme heeft genoemd en hem daarbij in de houdgreep/wurggreep heeft genomen. De moeder heeft hierdoor dagelijks problematische maaltijden met [de minderjarige] gehad. Het is niet in het belang van [de minderjarige] als hij bij de vader gaat wonen.
De vader heeft zich dreigend en agressief gedragen richting de moeder. [de minderjarige] was hier getuige van. Het was voor de moeder, gezien haar verstandelijke beperking, lastig om zich fysiek en verbaal te verdedigen tegen de vader. Begin 2018 was de moeder ondergedoken in een Blijf van mijn Lijf-huis na een telefonische dreiging van de vader dat hij haar en [de minderjarige] zou komen vermoorden. Veilig Thuis adviseerde de moeder op 5 maart 2018 om niet naar haar eigen woning terug te keren vanwege haar eigen veiligheid en die van [de minderjarige] . Gezien de dreigende situatie is moeder niet in staat om met de vader te overleggen. Gezamenlijk gezag is niet uitvoerbaar. De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepalen is volstrekt niet in het belang van [de minderjarige] .
De vader zoekt nu weliswaar de hulpverlening op, maar zegt dit alleen te aanvaarden voor zover het zijn problemen betreffen die hij heeft met de hulpverlening.
-
De vader
De vader wil maar één ding: zo snel mogelijk [de minderjarige] bij hem thuis hebben. Hij is geestelijk en lichamelijk gezond en beschikt over voldoende opvoedkundige capaciteiten en financiële middelen om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden. De vader heeft een kinderkamer voor [de minderjarige] ingericht. De vader heeft een deugdelijk sociaal netwerk. Hij heeft een relatie met een vrouw die in staat is [de minderjarige] op juiste wijze te verzorgen. [de minderjarige] had bij de vader moeten worden geplaatst. De hulpverlening heeft de situatie verkeerd ingeschat.
In de periode van de zomer 2017 tot begin 2018 vormde de vader in zijn huis een gezin met de moeder en [de minderjarige] buiten het zicht van de hulpverlening. De relatie met de moeder is definitief verbroken in januari 2018. Als [de minderjarige] bij hem komt wonen, staat de vader contact tussen de moeder en [de minderjarige] toe.
De vader is nooit agressief richting de moeder geweest. Hij is onjuist behandeld door Veilig Thuis. De klachten die hij heeft ingediend tegen WIJ [vestigingsnaam] zijn gegrond verklaard. De klacht die de vader heeft ingediend tegen de raad, ook. De vader is door Jeugdbescherming onjuist benaderd en bejegend. Tegen mevrouw [medewerker van de raad] van de raad heeft de vader een klacht ingediend vanwege schending van de mensenrechten.
De vader wordt door de hulpverlening gezien als een vervelende man en er ontstaan problemen omdat hij niet serieus wordt genomen. Jeugdwerkers hadden vooroordelen en misbruikten hun positie. De vader heeft geen behoefte meer aan de GI en het LET-team. De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met de positie van [de minderjarige] en de vader. De vader is nauwelijks in beeld geweest en heeft geen enkele kans gehad.
De vader heeft eind november 2018 een afspraak gemaakt bij de huisarts voor een oriëntatiegesprek vanwege zijn aversie tegen Jeugdzorg. De vader heeft geen coach nodig. Hij heeft een goed leven. De vader heeft geen hulp nodig om met zijn persoonlijkheid om te leren gaan. Hij heeft geen problemen behalve met de jeugdzorg. De vader heeft geen persoonlijke begeleiding. Hij heeft niks meer met de hulpverlening te maken. Hij heeft alle trajecten netjes afgewerkt.
Hij wil zijn gezag behouden en hij staat te trappelen om zijn vaderrol te vervullen.
-
De GI
Naar aanleiding van de vorige zitting bij het hof op 21 augustus 2018, heeft het LET meerdere pogingen ondernomen om in contact te komen met de vader. Er hebben twee gesprekken plaatsgevonden met de vader en zijn advocaat op het politiebureau. Deze gesprekken zijn wisselend verlopen. In het tweede gesprek gaf de vader zelf aan dat de strijd en erkenning van zijn gelijk prevaleerde boven de pogingen om omgang met [de minderjarige] op te starten. Later kwam de vader hierop terug. Er heeft nadien geen gesprek meer plaats kunnen vinden, omdat omdat de vader niet wil voldoen aan de voorwaarden die het LET stelt. De communicatie verloopt moeizaam, omdat de vader de jeugdbeschermers niet respectvol bejegent. Hiervoor is een schriftelijke aanwijzing gegeven en is er nu een verzoek tot bekrachtiging hiervan bij de rechtbank ingediend. Daarnaast zal er aangifte worden gedaan tegen de vader van smaad jegens de jeugdbeschermers van het LET.
De vader wil niet samenwerken. Er is geen contact met hem te krijgen en er is geen zicht op zijn huisvesting, kinderkamer, financiën, schulden, sociaal netwerk en zijn partner. De vader onderbouwt zijn stellingen niet. De vader laat juist contra-indicaties zien voor plaatsing bij hem. De vader beledigt en bedreigt de hulpverlening en hij heeft zich veel veelvuldig fysiek agressief gedragen richting hulpverlening. De psychiater van GGZe Fact schrijft dat de vader moeite heeft met de aanpak van problemen en met het reguleren van eigen gedrag, waarin de psychiater aangeeft dat er sprake lijkt van resistentie. Hij constateert dat het verleden heeft geleerd dat er bij de vader, zonder ondersteuning, het risico is tot maatschappelijk ontsporen.
Vanuit een crisispleeggezin is [de minderjarige] nu bij een perspectiefbiedend pleeggezin geplaatst. [de minderjarige] doet het daar goed. Er wordt een goede structuur aangeboden en [de minderjarige] komt zichtbaar tot rust. Het is niet in het belang van [de minderjarige] om de vader gezag te geven/te laten houden of [de minderjarige] thuis te plaatsen bij de vader.
-
De raad
De raad heeft ter zitting geadviseerd dat het in het belang van [de minderjarige] is om het hoger beroep van de moeder toe te wijzen (zodat zij weer alleen het gezag over [de minderjarige] draagt) en het hoger beroep van de vader af te wijzen (zodat [de minderjarige] formeel zijn hoofdverblijfplaats behoudt bij de moeder). De raad sluit zich voor het overige volledig aan bij de standpunten van de GI.
Het hof overweegt als volgt
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] : zaaknummer hoger beroep 200.236.096/01
3.5.1.De moeder oefende aanvankelijk alleen het gezag over [de minderjarige] uit. Bij de bestreden beschikking van 20 december 2017 is aan beide ouders gezamenlijk gezag toegekend.
3.5.2.Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.5.3.Uitgangspunt is dat beide ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over hun kind. Slechts wanneer sprake is van ernstige contra-indicaties tegen gezamenlijk gezag kan eenhoofdig gezag worden gehandhaafd. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt eenhoofdig gezag van een van de ouders niet in de rede, tenzij andere redenen een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
3.5.4.Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de communicatie tussen partijen sinds de (definitieve) beëindiging van hun relatie in januari 2018 zeer moeizaam verloopt. Het hof is evenwel van oordeel dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de problemen van de ouders zodanig zijn dat ingeval van gezamenlijk gezag sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen hen. Ook zijn er nu in hoger beroep geen feiten naar voren gekomen die het gezag van de moeder alleen over [de minderjarige] noodzakelijk maken.
Het hof neemt daarbij het navolgende in overweging.
De raad heeft in eerste aanleg op de zitting 11 oktober 2017 geadviseerd om de vader mede te belasten met het gezag over [de minderjarige] . Na deze zitting heeft de vader de voormalige gezinsvoogdijwerker van de WSS op social media een ‘kankergezwel’ en een ‘pedofiel’ genoemd. Hierop heeft de raad in zijn brief aan de rechtbank van 16 november 2017 geschreven dat dit gedrag weliswaar ongewenst, onfatsoenlijk en niet effectief is, maar dat dit er niet toe leidt dat de raad tot een ander advies komt met betrekking tot het gezamenlijk gezag. In hoger beroep komt de raad echter wel tot een ander advies. De raad sluit zich aan bij de stellingen en visie van de GI. Deze stellingen en visie van de GI betreffen met name de relatie vader/GI.
Het hof zal dit advies niet overnemen. Dat de vader in een ernstig conflict ligt met de hulpverlening en zich zeer grensoverschrijdend heeft gedragen, maakt nog niet zonder meer dat hij niet in staat zou zijn om in onderling overleg met de moeder gezagsbeslissingen te kunnen nemen ten aanzien van [de minderjarige] .
Het hof acht het bovendien in het belang van [de minderjarige] dat beide ouders binnen de ondertoezichtstelling een gelijkwaardige rol innemen. De regie ligt bij de gezinsmanager. Beide ouders kunnen door de gezinsmanager in gelijke mate aangesproken worden op hun verantwoordelijkheden. Het is aan de ouders om onder de druk van de maatregel van de ondertoezichtstelling te werken aan verbetering van hun wederzijdse ouderschap. Van hen mag en moet worden gevergd dat zij uiteindelijk gezamenlijk hun verantwoordelijkheid gaan nemen voor de opvoeding en de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het is in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat de ouders zich inzetten om op positieve wijze invulling te geven aan het ouderschap en elkaars positie daarin te bevestigen en te ondersteunen. Indien de problemen niet of niet geheel oplosbaar blijken, zal geleidelijk aan ook duidelijk worden waar het perspectief van [de minderjarige] zal liggen. Het ligt meer voor de hand om in dat kader een beoordeling te doen plaatsvinden waar het gezag over [de minderjarige] dient te berusten, dan daarover reeds nu een beslissing te nemen ten aanzien van één van de ouders.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] dient te worden gehandhaafd en dat de vader gezamenlijk met de moeder belast dient te blijven met het gezag over [de minderjarige] .
3.5.5.Dit leidt ertoe dat deze bestreden beschikking van 20 december 2017 op dit onderdeel zal worden bekrachtigd.