In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de curatele van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 12 februari 2018 het verzoek van de appellant tot opheffing van de curatele afgewezen. De appellant, die in hoger beroep ging, stelde dat zijn gezondheidstoestand sinds het deskundigenonderzoek in 2017 aanzienlijk was verbeterd en dat hij geen hulp meer nodig had bij dagelijkse zaken. Hij verzocht het hof om de ondercuratelestelling op te heffen of een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2018 was de appellant niet aanwezig, en ook de curator verscheen niet. De curator handhaafde zijn verweer en stelde dat de psychische situatie van de appellant niet was veranderd. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank overgenomen en geoordeeld dat er geen voldoende bewijs was dat de gronden voor de curatele niet meer aanwezig waren. Het hof concludeerde dat de geestelijke toestand van de appellant nog steeds zodanig was dat ondercuratelestelling gerechtvaardigd was, ondanks de verbeteringen die de appellant aanvoerde.
Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de appellant tot opheffing van de curatele afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de wettelijke gronden voor curatele zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.