ECLI:NL:GHSHE:2019:130

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
200.239.273_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de curatele van een appellant na verzoek tot opheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de curatele van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 12 februari 2018 het verzoek van de appellant tot opheffing van de curatele afgewezen. De appellant, die in hoger beroep ging, stelde dat zijn gezondheidstoestand sinds het deskundigenonderzoek in 2017 aanzienlijk was verbeterd en dat hij geen hulp meer nodig had bij dagelijkse zaken. Hij verzocht het hof om de ondercuratelestelling op te heffen of een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2018 was de appellant niet aanwezig, en ook de curator verscheen niet. De curator handhaafde zijn verweer en stelde dat de psychische situatie van de appellant niet was veranderd. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank overgenomen en geoordeeld dat er geen voldoende bewijs was dat de gronden voor de curatele niet meer aanwezig waren. Het hof concludeerde dat de geestelijke toestand van de appellant nog steeds zodanig was dat ondercuratelestelling gerechtvaardigd was, ondanks de verbeteringen die de appellant aanvoerde.

Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de appellant tot opheffing van de curatele afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de wettelijke gronden voor curatele zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 17 januari 2019
Zaaknummer: 200.239.273/01
Zaaknummer eerste aanleg: 6519472 OV VERZ 17-13096
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. B.A. van Mens,
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- [curator] , h.o.d.n. JD Financial Coaching v.o.f. (hierna te noemen: de curator).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 12 februari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 mei 2018, heeft [appellant] verzocht (althans zo begrijpt het hof), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de ondercuratelestelling op te heffen, dan wel een deskundigenonderzoek te gelasten, althans een beslissing te nemen die het hof rechtens juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen ter griffie.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 december 2018.
Bij die gelegenheid is gehoord:
- de advocaat van [appellant] , mr. Van Mens.
2.3.1.
[appellant] is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
De advocaat van de curator heeft in de hierna te noemen brief van 3 december 2018 aangegeven dat zowel de curator als hij niet ter zitting zal verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de stukken van eerste aanleg waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 januari 2018, ingekomen ter griffie op 14 juni 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 11 juli 2018;
  • de brief van de advocaat van [appellant] d.d. 22 november 2018;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de curator d.d. 3 december 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, kanton Tilburg, van
29 september 2015 is een bewind ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant] .
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, zittingsplaats Tilburg, van 14 maart 2016 heeft de kantonrechter [appellant] onder curatele gesteld, met benoeming van de heer [curator] te [woonplaats] tot curator.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van [appellant] tot opheffing van de ondercuratelestelling afgewezen.
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[appellant] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting door zijn advocaat - kort samengevat - aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet gebleken is dat de grond die destijds heeft geleid tot het instellen van de curatele, niet meer aanwezig is. De kantonrechter heeft derhalve ten onrechte zijn verzoek tot opheffing van de curatele afgewezen, althans niet een minder zwaarwegende maatregel opgelegd.
[appellant] voert daartoe aan dat zijn gezondheidstoestand sinds het door psychiater Kuijpers in het voorjaar van 2017 verrichte deskundigenonderzoek op welk onderzoek de kantonrechter zich heeft gebaseerd, sterk verbeterd is en dat dit onderzoek derhalve achterhaald is.
Om zijn stellingen, dat hij al een jaar lang op een normaal niveau functioneert, geheel zelfstandig leeft en geen hulp nodig heeft bij dagelijkse zaken, te onderbouwen heeft hij zich gewend tot [psychologen] Psychologen. Klinisch psycholoog [klinisch psycholoog] heeft aan de hand van het voornoemde deskundigenonderzoek uit 2017 op basis van dezelfde vragen een oordeel gegeven over de actuele gezondheidssituatie van [appellant] . Uit deze rapportage, die aan [appellant] is aangeboden bij brief van 14 mei 2018, volgt dat de gezondheidstoestand van [appellant] sterk is verbeterd. Bij gebrek aan voldoende financiële middelen heeft [appellant] geen uitgebreid onderzoek kunnen financieren.
Mocht het hof van oordeel zijn dat uit het rapport van [klinisch psycholoog] blijkt dat er sprake is van een duidelijke verbetering van de gezondheid van [appellant] maar dat dit niet voldoende is om nu al te concluderen dat er geen grond voor ondercuratelestelling meer is, verzoekt [appellant] het hof een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten, waarbij op voorhand wordt bepaald dat de kosten worden voldaan uit ’s-Rijks kas.
3.6.
De curator handhaaft in de brief van 3 december 2018 zijn verweer in eerste aanleg. Hij heeft het idee dat de psychische situatie van [appellant] niet is veranderd. De curator refereert zich aan het oordeel van het hof.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:389 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter de curatele opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van de curatele niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de curator of degene die gerechtigd is de curatele te verzoeken als bedoeld in artikel 1:379 BW, alsmede ambtshalve.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de grond die destijds heeft geleid tot het instellen van de curatele niet meer aanwezig is of dat voortzetting van de curatele niet zinvol is.
3.7.3.
Psychiater Kuijpers heeft in zijn rapport c.q. deskundigenbericht van 19 mei 2017, opgemaakt in opdracht van het hof in het kader van een eerdere procedure van [appellant] , geconcludeerd dat bij [appellant] sprake is van uitgebreide en gesystematiseerde paranoïde - en grootsheidswanen met oordeel - en kritiekstoornis. Zijn persoonlijkheid wordt verder gekenmerkt door narcistische trekken en diagnostisch is er sprake van een waanstoornis.
Hoewel uit de door de [appellant] in de onderhavige procedure overgelegde rapportage van klinisch psycholoog [klinisch psycholoog] onder meer volgt dat er sprake is van een waanstoornis in herstel, dan wel mogelijk van zeer goed verborgen resten van een waanstoornis, is er naar het oordeel van het hof op dit moment nog steeds sprake van dusdanige geestelijke toestand die een ondercuratelestelling rechtvaardigt, te meer nu het rapport van [klinisch psycholoog] onder grote tijdsdruk is opgesteld, als bron alleen het onderzoek van Kuijpers is gebruikt, er sprake is van verkort onderzoek en een terugval niet wordt uitgesloten. In verband met het laatstgenoemde aspect stelt het hof vast dat tussen de aanbieding van de rapportage door [klinisch psycholoog] aan [appellant] en de mondelinge behandeling in hoger beroep nog te weinig tijd is verstreken om met voldoende zekerheid te kunnen vaststellen dat [appellant] duurzaam in staat is om onder meer zijn belangen behoorlijk waar te nemen.
Bovendien volgt uit het onderzoek van [klinisch psycholoog] dat [appellant] vreemde ideeën heeft en in zijn diepere gedachten vaker een realiteitstoetsing ontbreekt. Op diverse punten is er eveneens sprake van een gebrek aan zelfkritiek.
Het voorgaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, maakt dat het hof geen aanleiding ziet om, zoals [appellant] verzoekt, een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten.
Ten aanzien van de financiële situatie van [appellant] is het hof gebleken dat de schulden inmiddels zijn afgelost en dat er in zoverre thans sprake is van een stabiele situatie.
Desondanks volgt uit de communicatie tussen [appellant] en de curator dat [appellant] met regelmaat extra bedragen leefgeld aan de curator verzoekt terwijl hij weet dat er geen budget is en hij op die momenten ook niet begrijpt waarom zijn verzoeken niet ingewilligd kunnen worden. Dit laatste uit zich in beledigende opmerkingen van [appellant] aan het adres van de curator. Hoezeer [appellant] derhalve stelt op dit moment zijn financiële aangelegenheden op orde te hebben, heeft het door de deskundige Kuijpers vastgestelde ziektebeeld, welk ziektebeeld het hof op dit moment nog steeds actueel acht, zodanige gevolgen voor [appellant] en degenen die in betrekking tot hem staan, dat het hof van oordeel is dat voldaan is aan de wettelijke gronden zoals vastgelegd in artikel 1:378 lid 1 sub a BW. Mede gelet hierop acht het hof thans dan ook geen termen aanwezig om, uit het oogpunt van civielrechtelijke bescherming, minder zwaarwegende maatregelen op te leggen.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 12 februari 2018, voor zover het betreft het verzoek van [appellant] tot opheffing van de ondercuratelestelling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, H. van Winkel, E.H. Schijven-Bours en is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.