Het hof is, gezien de stukken en het besprokene ter zitting, van oordeel dat niet is gebleken van een gewichtige reden om de huidige bewindvoerder te ontslaan.
Het hof stelt voorop dat het de primaire taak van de bewindvoerder is om de financiële belangen van de rechthebbende te behartigen. [appellante] en [mentor] hebben gesteld het oneens te zijn met de werkwijze van de bewindvoerder rondom de verkoop van de woning van de rechthebbende, maar naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de bewindvoerder in deze kwestie onzorgvuldig heeft gehandeld of de belangen van de rechthebbende niet naar behoren heeft behartigd. De bewindvoerder heeft bij uitspraak van de kantonrechter van 5 september 2017 machtiging verkregen om de woning onder bepaalde voorwaarden te verkopen. Niet gebleken is dat de bewindvoerder zich niet aan de daarbij gestelde voorwaarden heeft gehouden. Ook overigens is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de bewindvoerder in dit dossier niet als een goed bewindvoerder heeft gefunctioneerd. [appellante] en [mentor] hebben in de stukken en ter mondelinge behandeling weliswaar een aantal verwijten en bezwaren geuit tegen de manier van handelen en communiceren door de bewindvoerder, maar het hof is van oordeel dat de aangevoerde gronden voor ontslag in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door de bewindvoerder en [belanghebbende] onvoldoende zijn onderbouwd, nog daargelaten de vraag of de gestelde tekortkomingen voldoende ernstig zijn om een ontslag van de bewindvoerder te rechtvaardigen. De enkele aansprakelijkstelling van de bewindvoerder door een van de dochters van de rechthebbende levert geen gewichtige reden voor ontslag van de bewindvoerder op.
Het hof wil bij dit een en ander nog benadrukken dat de bewindvoerder niet gehouden is om informatie over de financiën van de rechthebbende te delen met derden, ook niet met de dochters. De bewindvoerder behartigt alleen de belangen van de rechthebbende en hij legt uitsluitend rekening en verantwoording af aan de kantonrechter, die toezicht houdt op de uitvoering van het bewind, en aan de rechthebbende. Het hof is van oordeel, dat het weliswaar in het belang van de rechthebbende aanbeveling verdient dat de bewindvoerder bij de uitvoering van het bewind, waar nodig, zo veel mogelijk handelt in goed overleg met de directe familieleden, maar dit brengt niet zonder meer mee dat wanneer in de relatie tussen de bewindvoerder en sommige directe familieleden strubbelingen optreden die een goed onderling overleg moeilijker maken, dit een gewichtige reden voor ontslag van de bewindvoerder oplevert, Het hof wil in dit verband de bewindvoerder wel dringend in overweging geven dat, waar in dit dossier vast staat dat de relatie tussen de dochters van de rechthebbende is verstoord, het het hof niet wijs voorkomt, en in zoverre ook op gespannen voet kan komen met het belang van rechthebbende, om een van die dochters als enige contactpersoon aan te wijzen voor de financiële zaken van de rechthebbende.
Het hof acht het verder in het belang van de rechthebbende dat de bewindvoerder op een goede en constructieve wijze overleg voert met [mentor] als mentor over zaken die de rechthebbende aangaan. [mentor] heeft weliswaar gesteld dat het hieraan schort, maar het hof is van oordeel dat zij onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om aan te nemen dat de zorg voor de rechthebbende hierdoor in het gedrang komt. Dat het enige tijd heeft geduurd voordat de door haar ingediende declaraties voor de kosten van het mentorschap aan haar zijn betaald en dat zij - naar haar stellen - opziet tegen een gesprek met de bewindvoerder over een herinrichting van de kamer van de rechthebbende acht het hof onvoldoende zwaarwegend om het ontslag van de bewindvoerder te rechtvaardigen.
Het hof heeft ten slotte, mede gelet op het besprokene ter zitting, niet de overtuiging dat benoeming van een andere bewindvoerder binnen een redelijk tijdsbestek een oplossing zal bieden voor de tussen de dochters van de rechthebbende gerezen problemen.
De overige grieven en bezwaren hoeven niet te worden besproken, nu deze niet tot een ander oordeel van het hof kunnen leiden.