ECLI:NL:GHSHE:2019:1256

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
200.253.099_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot machtiging gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aanhangig gemaakt door de GI (gecertificeerde instelling) na een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant op 7 december 2018, waarin een machtiging tot gesloten jeugdhulp werd verleend. De minderjarige, geboren in 2001, heeft een turbulente geschiedenis van hulpverlening en is sinds 15 november 2013 onder toezicht gesteld. Hij heeft te maken met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen, waaronder een lichte verstandelijke beperking en een sociaal-emotionele achterstand. De moeder van [minderjarige] heeft in de procedure aangegeven dat zij hem graag thuis zou willen hebben, maar de GI heeft betoogd dat een gesloten plaatsing noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2019 is de situatie van [minderjarige] besproken. Hij heeft in het verleden meerdere keren weggelopen en heeft geen stabiele thuissituatie kunnen behouden. De GI heeft aangegeven dat de gesloten setting noodzakelijk is om [minderjarige] te stabiliseren en hem de kans te geven om aan zijn problemen te werken. Het hof heeft vastgesteld dat er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling ernstig belemmeren. De gesloten plaatsing is noodzakelijk om te voorkomen dat hij zich aan de jeugdhulp onttrekt.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. De gesloten setting biedt hem de structuur en begeleiding die hij nodig heeft om zijn problemen aan te pakken en vooruitgang te boeken. Het hof hoopt dat [minderjarige] deze kans aangrijpt en samen met zijn moeder aan zijn toekomst kan werken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 april 2019
Zaaknummer : 200.253.099/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/340784 / JE RK 18-1770
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp [instelling 1] te [plaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie [locatie] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de moeder] , hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 december 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2019, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI om een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 februari 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van [minderjarige] af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [minderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de moeder.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief van de raad van 4 februari 2019 waarin de raad aankondigt niet ter zitting te zullen verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] geboren uit het in het jaar 2012 ontbonden huwelijk van de moeder en de heer [de vader] .
De moeder is sinds mei 2018 alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat onafgebroken onder toezicht sinds 15 november 2013. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot [geboortedatum] 2019: de dag waarop [minderjarige] meerderjarig wordt.
3.3.
Zoals uit de inhoud van het dossier is gebleken, kent [minderjarige] een turbulente (hulpverlenings-)geschiedenis. Daarover merkt het hof het volgende op.
  • in juni 2017 is [minderjarige] gesloten geplaatst (crisisplaatsing) bij [instelling 2] te [plaats 2] . [minderjarige] liep hier meerdere malen weg;
  • Bij beschikking van de rechtbank van 14 november 2017 en van 13 mei 2018 is een machtiging gesloten jeugdhulp verleend. Deze machtigingen zijn niet ten uitvoer gelegd;
  • [minderjarige] was onvindbaar van eind juni 2018 tot eind augustus 2018;
  • bij beschikking van 23 augustus 2018 heeft de rechtbank een machtiging afgegeven tot 15 november 2018 voor plaatsing van [minderjarige] in een open setting, met als doel plaatsing bij [instelling 3] ;
  • de GI heeft [minderjarige] op 26 september 2018 naar [instelling 3] gebracht. [minderjarige] liep binnen een uur weg en was dagen onvindbaar;
  • bij beschikking van 18 oktober 2018 heeft de rechtbank een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor vier weken. Ter zitting van 31 oktober 2018 heeft rechtbank dit bekrachtigd;
  • in de periode van 19 oktober 2018 tot 24 december 2018 was [minderjarige] onvindbaar;
3.4.1.
Op 26 november 2018 heeft de GI het inleidend verzoek ingediend bij de rechtbank dat heeft geleid tot de onderhavige procedure in hoger beroep. De GI heeft verzocht om ten behoeve van [minderjarige] een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van vier weken en aansluitend een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen tot en met 26 mei 2019.
3.4.2.
Bij beschikking van 26 november 2018 heeft de rechtbank het verzoek om een spoedmachtiging voor de duur van vier weken toegewezen en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden.
3.4.3.
Bij de bestreden beschikking van 7 december 2018 heeft de rechtbank een machtiging gesloten jeugdhulp verleend betreffende [minderjarige] met ingang van 7 december 2018 tot uiterlijk 27 mei 2019.
3.4.4.
Op 24 december 2018 is [minderjarige] opgepakt door de politie en geplaatst bij [instelling 1] .
Op 30 december 2018 is [minderjarige] daar weggelopen. Op 9 januari 2019 is hij weer opgepakt en teruggebracht naar [instelling 1] . Daar verblijft hij nu nog steeds.
3.5.
[minderjarige] kan zich met genoemde beslissing van 7 december 2018 niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, voert hij – kort samengevat – het volgende aan.
De eerste machtiging gesloten jeugdhulp is ongeveer anderhalf jaar geleden verleend. Sindsdien zijn er nauwelijks stappen vooruit gezet. Het traject van gesloten plaatsing is zeer moeizaam verlopen, waarbij behandeling niet van de grond is gekomen. Gedurende de mondelinge behandeling van het verzoek is door de gezinsvoogdijwerker ook te kennen gegeven dat een plaatsing in een gesloten instelling voor [minderjarige] niets meer te bieden had. Voor de periode dat hij daar verblijft, houdt [minderjarige] zich aan de regels en doet hij wat van hem wordt verlangd. Als deze situatie echter te lang duurt, dan gaat [minderjarige] zich afzetten en is er geen sprake meer van samenwerking.
[minderjarige] heeft vanaf 25 juni 2018 een aantal weken op de bouw gewerkt. Hij maakte lange dagen en verrichtte fysieke arbeid. [minderjarige] heeft in deze periode contact gezocht met zijn huisarts. Deze kon geen hulpverlening in gang zetten zonder instemming van de gezinsvoogdijwerker. De gezinsvoogdijwerker gaf duidelijk te kennen dat uitsluitend gedacht wordt aan een gesloten plaatsing.
Op 24 december 2018 is [minderjarige] door de politie aangehouden en overgebracht naar [instelling 1] . [minderjarige] geeft echter uitdrukkelijk te kennen dat hij niet openstaat voor het traject. [minderjarige] bereikt in [maand] 2019 de 18-jarige leeftijd; er resteren nog maar een paar maanden.
[minderjarige] wenst vanuit de thuissituatie tot ontwikkeling te komen. [minderjarige] heeft inmiddels ervaren dat behandeling in een gesloten setting in de instellingen waar hij heeft verbleven hem onvoldoende heeft geboden en dat hij daarom ‘hulpverleningsmoe’ is geworden in een gesloten setting. Feit is dat er geen vooruitgang is geboekt. [minderjarige] wil weer thuis wonen bij zijn moeder, overdag werken en daarna therapie volgen. Hij wil niet langer op de groep zitten. Hij mist zijn ouders en zijn vriendin. [minderjarige] ziet het nut niet in van behandeling.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, en zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] wordt nog steeds bedreigd in zijn ontwikkeling op het gebied van omgaan met autoriteit, sociale contacten, vriendschappen en identiteitsontwikkeling, naast zijn LVG-achtergrond. Daarnaast gaat [minderjarige] nu al geruime tijd niet naar school, heeft hij aangegeven drugs te gebruiken en deed hij uitspraken dat hij het niet meer zag zitten. De open groep bij [instelling 3] en de tijdelijke thuissituatie is niet haalbaar gebleken. De termijn is passend, gezien de complexe problematiek van [minderjarige] in combinatie met zijn weerstand ten opzichte van de hulpverlening en zijn beperkte inzicht. Deze termijn is ook noodzakelijk om stabilisatie een kans van slagen te geven alsmede een motivatietraject in gang te zetten , gezien zijn LVG-problematiek en vervolgens de passende noodzakelijke hulpverlening te starten voor [minderjarige] .
De GI hoort vanuit [instelling 1] sinds 9 januari 2019 positieve geluiden over [minderjarige] . Hij houdt zich aan afspraken, gaat weer naar school en heeft contact met zijn vader. Hij neemt overwegend een positieve houding aan en hij komt meer los op de groep. De GI vindt het erg fijn dat [minderjarige] niet meer is weggelopen. Zijn bewegingsvrijheid wordt verder uitgebouwd. [minderjarige] is gestart met groepstherapie. Er zijn vijf doelen gesteld: 1: accepteren van gezag; 2: emoties uiten op een gezonde manier; 3: stabiel en positief contact met beide ouders; 4: leren grenzen stellen naar anderen en gezonde keuzes maken voor de toekomst en 5: het verleden een plekje geven. Alleen binnen de gesloten setting kan [minderjarige] deze doelen behalen. De GI acht een thuisplaatsing in dit stadium niet haalbaar. [minderjarige] verblijft nu op een passende groep. [instelling 1] kan hem alles bieden wat hij nodig heeft. De resterende tijd voordat [minderjarige] meerderjarig wordt, moet nu goed worden benut. De GI gunt [minderjarige] het beste.
3.7.
De moeder heeft ter zitting van het hof, kort gezegd, het volgende standpunt ingenomen.
[minderjarige] heeft hulp nodig, maar niet binnen de gesloten setting: dat heeft geen meerwaarde. Het gaat niet goed met [minderjarige] , hij is verdrietig en mager. De moeder wil dat [minderjarige] bij haar thuis komt wonen en dat er goede thuisbegeleiding wordt ingezet. [minderjarige] heeft al zoveel meegemaakt en hij moet nu kunnen genieten van het leven.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Dit hoger beroep is tijdig ingesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is geweest van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.8.2.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.8.3.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a en b en lid 5 en lid 6 Jw.
3.8.5.
Het hof is voorts van oordeel dat er bij [minderjarige] sprake was – en thans nog is – van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De gesloten plaatsing was dringend noodzakelijk om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp zou onttrekken of daaraan door anderen zou worden onttrokken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.8.6.
[minderjarige] is een zeventienjarige jongen die te kampen heeft met een lichte verstandelijke beperking en een sociaal-emotionele achterstand. Hij heeft weinig probleembesef en is niet in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien. Sinds maart 2017 ging hij niet meer naar school, kwam hij in aanraking met politie, accepteerde hij geen gezag meer van zijn moeder en gebruikte hij dagelijks softdrugs. Door de jaren heen is kenmerkend voor de ontwikkeling van [minderjarige] geweest dat hij regelmatig is weggelopen (hij was in de tweede helft van het jaar 2018 twee keer twee maanden onvindbaar) en hij zich zelfbepalend en agressief gedroeg. Alle ingezette vrijwillige en minder vrijwillige vormen van hulpverlening hebben niet geleid tot een gedragsverandering bij [minderjarige] . In augustus 2018 heeft de rechtbank een machtiging afgegeven voor een plaatsing binnen de open setting van [instelling 3] . Tot een daadwerkelijke plaatsing heeft dit niet geleid, omdat [minderjarige] was weggelopen. Een verblijf van [minderjarige] bij de moeder thuis werd door de GI enige tijd gedoogd, in de hoop dat [minderjarige] de motivatie zou vinden om zijn problematiek ambulant aan te pakken. Tussen [minderjarige] en de moeder escaleerde de situatie echter regelmatig. Op 16 oktober 2018 vond er thuis een incident plaats waarbij [minderjarige] vernielingen aanbracht en zich verbaal en fysiek grensoverschrijdend heeft gedragen richting de moeder. Er was een zeer onveilige thuissituatie ontstaan, temeer nu [minderjarige] verontrustende uitspraken deed die erop wezen dat hij uit het leven wilde stappen. Een verblijf bij de moeder thuis was niet (langer) verantwoord. Het hof beschouwt dit alles als zeer zorgelijk en is van oordeel dat de situatie dermate ernstig was dat een gesloten plaatsing van [minderjarige] noodzakelijk was, temeer omdat [minderjarige] regelmatig was weggelopen.
3.8.7.
Sinds 9 januari 2019 is er sprake van een voorzichtige prille ontwikkeling binnen [instelling 1] . Voor het hof staat vast dat [minderjarige] de gesloten setting nodig heeft (gehad) om tot ontwikkeling te komen: [minderjarige] is niet meer weggelopen, gaat inmiddels naar school en heeft een begin gemaakt met therapie. [minderjarige] is gebaat bij een duidelijke en afgebakende structuur. Binnen strakke regels met vastgelegde dagelijkse routine laat [minderjarige] zien dat hij zich goed kan gedragen. De GI ziet vooruitgang. Het hof acht van belang dat deze positieve lijn wordt vastgehouden en dat [minderjarige] de therapie krijgt die hij nodig heeft. [minderjarige] is neerslachtig en gestrest. Dit veroorzaakt suïcidale gedachten. [minderjarige] heeft hiervoor behandeling nodig. In het verleden meed [minderjarige] de hulpverlening als het ‘te dichtbij’ kwam. Dankzij de gesloten plaatsing kan [minderjarige] hier – letterlijk en figuurlijk – niet meer voor weglopen. Therapie is een moeilijk proces. Als [minderjarige] echter doorzet en meewerkt aan de behandeling, kan hij zijn depressieve gevoelens achter zich laten en positief de toekomst in gaan. [minderjarige] staat nu nog maar aan het begin dit proces. Er dient bij [minderjarige] een wezenlijke gedragsverandering te komen en deze verandering dient hij vast te houden. Een dergelijk (innerlijk) proces kost tijd en de tijd die resteert totdat [minderjarige] meerderjarig wordt, is beperkt. Het is dan ook noodzakelijk dat [minderjarige] de komende tijd binnen [instelling 1] blijft en zich ten volle inspant, zodat de therapie zijn beslag kan krijgen en [minderjarige] kan werken aan de vijf doelen die ter zitting zijn genoemd. Het hof hoopt dat [minderjarige] , gesteund daarin door de moeder, deze kans met beide handen aangrijpt.
3.8.8.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, E.L. Schaafsma-Beversluis en K.A. Boshouwers en is op 4 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.